WDD3 - week 5 Flashcards

1
Q

depressie ethiopathogenese

A

Lifetime prevalentie 8-12%
Meer bij vrouwen (2:1)
Risico op tentamen suicides 20 x
hoger
15% overlijdt aan suicide
meer in high income countries
jaarlijks bij 4-5% van de volwassen Nederlandse bevolking
*M : F = 1 : 2
*80-90 % recidivering
*Risicofactoren recidief
*Aantal eerdere episodes
*Restsymptomen
*Early trauma
*Hoge kosten (arbeidsverzuim/WIA)
*Toename onder jongeren?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

depressie defenitie

A

heterogene psychische ziekte met grote
variatie in beloop, symptomen, en ernst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat maakt de behandeling van depressie lastig?

A

interplay emoties-cognities-fysiologische respons en interactie met omgeving
Verandering over tijd/ als consequentie van symptomen
daarom dynamische systeembenadering nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

micro, meso en macrofactoren binnen depressie

A

micro: Individual fluctuation in affect/emotions
Meso: Interaction, Social support
Macro: Cultural factors, Economical factors, Ecological factors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke hersengebieden zijn aangedaan bij depressie

A

frontale hypometabolisme en hippocampale atrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de vier oorzaken van depressie op neuronaal niveau

A

geen goede reward respons
geen goede top-down cognitieve controle van emoties
te veel aandacht voor negatieve stimulie
negatief zelfbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

comorbiditeiten die vaak bij depressie worden gevonden

A

angst (voor depressie) en ADHD (ontwikkelingsstoornis, daardoor kwetsbaarder)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

rol van genen in depressie

A

ouder met depressie dan 40% kans
rol genen vs omgeving is 50:50
bij tweelingen - additieve genetische factoren: 37%, (niet-gedeelde) omgevingsfactoren: 63%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat valt onder acute stress

A

verlieservaringen of belangrijke
tegenslagen. Kunnen leiden tot verhoging van de
kans op depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat valt onder chronische stress

A

daily hassles, multiple life-events
etc. bij onset depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar en waaraan bindt cortisol
wat is effect van depressie hierop

A

aan de glucocorticoidreceptor in de hypothalamus en hypofyse
geeft negatieve feedback bij veel secretie

bij depressie minder gevoelige glucocorticoidreceptoren in de hippocampus (daardoor atrofie). neemt wel toe na antidepressiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe wordt het syndroom van cushing vastgesteld?

A

met dexamethasonsupressie test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

persoonlijkheidskenmerken die bijdragen aan het ontwikkelen van depressie

A

neuroticisme
depressogene cognitieve stijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

relatie darmflora en depressie

A

Overbrengen naar gezonde patient induceert depressie
Minder bacteriële diversiteit
Meer bacteriële fyla geassocieerd met ontsteking
causaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

behandelingen ingezet bij depressie

A

Neurobiologisch: Farmacotherapeutische behandeling, Neurostimulatie (ECT, rTMS, DBS)
Psychologisch: Gesprekstherapie/psychotherapie (Gedragsactivatie, cognitieve gedragstherapie, interpersoonlijke therapie,
probleemoplossende therapie en kortdurende psychodynamische psychotherapie), Bewegingstherapie (gedrag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

effectiviteit psychotherapie

A

*Verschillen minimaal tav effectiviteit
*Effectiviteit PT = FT
*Combinatietherapie > monotherapie
*PT langdurig effect, ook preventief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

factoren die aanslaan behandeling depressie beinvloeden

A

*Ernst & disfunctioneren
*Duur
*Behandel voorgeschiedenis
(Psychotherapeutische en medicamenteus)
*Comorbiditeit (en ook welke en onderlinge samenhang)
*Stressoren (huidig en verleden)
*Somatiek
*Systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

farmaco stappen depressie behandeling

A

Stappen:
*stap 1: SSRI 1
*stap 2: SSRI 2 of SNRI
*stap 3: TCA
*stap 4: TCA + Lithium/AP
*stap 5/6:ECT/MAO remmer
*stap 7: ketamine (en DBS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

positieve invloeden op farmacotherapie

A

Tijd (vriend)
*Psychoeducatie
*Realisme
*Behandelplan consequent uitvoeren en
evalueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

negatieve invloeden op farmacotherapie

A

*Tijd (vijand)
*Negatieve gedachte: gaat toch niet werken
*Gedrag/persoonlijkheid
*Medicatie die niet werkt niet stoppen of juist
te snel wisselen
*2nd opinion vergeten of neuromodulatie
stappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

soorten SSRIs

A

Selectief
*Paroxetine (Seroxat®)
*Fluvoxamine (Fevarin®)
*Fluoxetine (Prozac®)
*Sertraline (Zoloft®)
*Citalopram (Cipramil®)

Niet selectief
*Venlafaxine (Effexor®) > 225 mgr. ook adrenerg
*Trazodon (Trazolan®) * * blokkeert ook 5HT2A receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

bijwerkingen SSRIs

A

door hoog ­5-HT:misselijkheid, diarree, angst (!), opwinding, seksuele disfunctie, mindere functie bloedplaatjes
Hyponatriëmie-> Bij gebruik SSRI’s kan na 1 week SIADH ontstaan-> te veel ADH-productie-> te veel water geresorbeerd in nieren-> te lage concentratie zouten.
Verhoogde bloedingsneiging. Deze bijwerkingen moet je weten omdat daaraan gekoppeld ernstige problematiek kan ontstaan.
Cardiovasculaire bijwerkingen (tachy/bradycardie, QT-interval verlenging, hypertensie).
Gastro-intestinale klachten
Misselijkheid, diarree, seksuele functiestoornissen, angst, slapeloosheid en hoofdpijn komen overigens veel meer voor. Alhoewel deze niet direct levensbedreigend zijn, zijn dit wel bijwerkingen om rekening mee te houden omdat ze een negatieve invloed kunnen hebben op de therapietrouw.
Seksuele klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

TCAs effectiviteit:

A

4-6 weken
*30-50% geen baat
*Interindividuele verschillen in gevoeligheid
*Geen duidelijke relatie plasmaconcentratie-klinisch effect, wel minimale bloedspiegel nodig voor effect maar…..
*Voor imipramine en nortriptyline is er wel een relatie tussen plasmaconcentratie en klinisch effect aangetoond, en vermoedelijk ook bij amitriptyline en clomipramine
*In sommige gevallen kan bij geen werking een genotypering (bijv. CYP2D6 en/of CYP2C19 genotype) gedaan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

MAO remmers, soorten, werking en bijwerkingen

A

*Fenelzine (B), Tranylcipramine (B) Moclobemide (Aurorix) (A)
*Blokkeren de werking van MAO waardoor de monoaminen niet
kunnen worden afgebroken
*A: breekt serotonine en noradrenaline reversibel af
*B: breekt tyramine en dopamine irreversibel af
Bijwerkingen:
*A stof vergelijkbaar aan SSRI’s
*B stoffen: hypertensie (cave crises) bij inname ‘grote’
hoeveelheden tyramine (oude/rijpe kaas) (B)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

rTMS

A

*Magnetische stimulatie middels coil
therapieresistente depressie: ~80% ≥2 AD-trial
*3-5 maal per week behandelen
vergoede zorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Elektroconvulsietherapie (ECT) werking

A

*het opwekken van een convulsie
*onder algehele anesthesie (zowel narcose als
spierverslapping)
*door middel van het toedienen van een
pulsstroom van 0,8 tot 0,9 ampere gedurende
enkele seconden
Twee elektroden worden op hoofd geplaatst, onder lichte narcose met spierverslapping. Tweemaal per week voor 12-18 sessies nodig. Het werkt bij 60%, en bijwerkingen zijn afhankelijk van sterkte van de stimulus.
waarschijnlijk synaptogenese gestimuleerd door BNDF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wanneer ECT geinduceerd

A

*medicatieresistentie
*psychotische depressie (ook als eerste keuze)
*levensbedreigende situaties (vocht/voedsel)
*met katatone kenmerken
*eerdere medicatieresistentie + goed effect op ECT
*contra-indicaties voor medicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Korte termijn bijwerkingen ECT

A

*Hoofdpijn
*Misselijkheid
*Spierpijn
*Vergeetachtigheid
*Verwardheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Langere termijn bijwerkingen ECT

A

*Retrograde amnesie (4 tot 6 maanden)
*Antegrade amnesie (1 tot 2 maanden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

opties bij depressie die niet reageert op medicatie

A

*Augmentatie (o.a. atypische AP)
*Combinatiebehandelingen (meerdere AD tegelijk)
*Augmentatie met esketamine (Snel antisuïcidaal bij angst/depressiespectrum)
*En dus neuromodulatie (rTMS/ECT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

De rol van glutamaat bij depressie

A

*verslechterde synaptische plasticiteit,
*glutamaat is de meest voorkomende
neurotransmitter in CZS
*synaptogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

esketamine indicatie, wat controleren, hoe vaak, responsrate

A

*geïndiceerd -in combinatie met een SSRI/SNRI bij therapieresistente depressie (resistent = falen 2 antidepressiva)
*toediening neusspray door patiënt zelf onder toezicht (arts/verpleegkundige) in een klinische setting
*controle van o.a. bloeddruk, sedatie, slaperigheid, symptomen van dissociatie, waarnemingsstoornissen, duizeligheid en angst¹
*dosering 2x per week in week 1-4, daarna 1x per week in week 5-8 en 1x per 2 weken of 1x per week vanaf week 9
*Ongeveer 50% reageert met respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

welke drie instellingen zijn te moduleren bij DBS

A

*Active contacts
*Voltage
*Pulsewidth

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

DBS effectiviteit bij depressie

A

40% goed
24% partieel
36% niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

behandeling borderline aandachtspunten

A

rekening houden met hoge suicidekans en manipulatief karakter
Coping (emotie-regulatie)
Opname is vaak gecontra-indiceerd (omdat ze juist controle willen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

hoe vaak komt suicide voor

A

Tussen 15 -29 jaar 4edoodsoorzaak
1:5 jongeren overwoog zelfmoord tijdens laatste corona lockdown

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

predisponerende factoren zelfmoord

A

*Familiaire, genetische belasting
*Persoonlijkheidskenmerken (bv impulsiviteit)
*Perinatale omstandigheden
*Vroege traumatische gebeurtenissen
*Neurobiologische stoornissen
*HPA-hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

luxerende factoren zelfmoord

A
  • Lichamelijke aandoening (bv pijn)
  • Psychosociale crisistoestand
  • Beschikbaarheid van middelen
  • Blootstelling aan voorbeelden in omgeving en media
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

actieve ideatie over suicide

A

idee met uitgewerkt plan
passief is zonder plan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

suicide event

A

erger dan actieve ideatie, en meteen doorverwijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

hoe vaak komt suicide voor bij schizofrenie, oorzaak

A

10% om het leven
Suïcide komt vaak voort uit angst
of uit het opmaken van de
balans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

hoe vaak komt suicide voor bij depressie, oorzaak

A

Geen uitweg meer zien: ‘entrapment’
Nihilisme: ‘iedereen is beter af zonder
mij’
Soms een uiting van de psychotische
component
Zo’n 10% van de mensen die met depressie
te maken krijgen, suïcideert zich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

hoe stel je het functioneren buiten werk met depressie vast

A

*relatie/gezin
*sociale contacten
*Zelfzorg
*huishoudelijke activiteiten
*zorg voor kinderen
*hobby’s/sport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

hoe stel je het functioneren op het werk met depressie vast

A

*Aandacht: opbrengen, volhouden
*Concentreren, inprenten
*Handelingen: zelfstandigheid, afmaken,
routine
*Adequaat reageren (autorijden!)
*Gestructureerd werken
*Communicatie met patiënten en collega’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

samenhang tussen klachten en functioneren met depressie

A

–antidepressiva verbeteren het
functioneren in werk MAAR
– Functionele beperkingen langer dan klacht
– Ernst depressie geen voorspeller functioneel herstel
– Snelle respons behandeling geeft meer kans op functioneel herstel
– Functionele beperkingen verhogen risico terugval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

taak van de bedrijfsarts bij depressie

A

Diagnostiek/probleeminventarisatie
*Checkt diagnose huisarts, bij twijfel overleg of verwijzing psycholoog.
*priveprobleem dan naar huisarts
*Checkt co-morbiditeit

reïntegratieplan
*Veiligheid: reizen, werken met machines?
*Oorzaken in werk: ploegendienst
*Welke (tijdelijke) taakaanpassingen nuttig?

zo snel mogelijk starten, geen nachtdiensten, niet andere baan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

wanneer moet bedrijfsarts doorverwijzen bij een depressie

A

Twijfel diagnose dan psycholoog
*Herstel van functioneren stagneert naar Psycholoog
*Depressie is voornamelijk veroorzaakt door privéomstandigheden dan Huisarts
*Wachttijden lang àbehandelcentrum waar werkgever afspraken mee heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

aangrijpingspunten voor de behandeling van angst

A
  • Medicatie: Serotonine inhibeert de overmatige activiteit van de amygdala (Serotonerg werkende AD)
  • Psychotherapie (CGT)  verandering van
    cognities via de prefrontale cortex KENNEN TENTAMEN
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

aangrijpingspunten voor de behandeling van depressie

A

Farmacotherapie (serotonerg werkende
antidepressiva): verminderen de overmatige
activiteit in het ventrale (emotionele)
systeem (o.a. via remming amygdala en BDNF
productie)
Psychotherapie: versterkt de emotionele
regulatie van het dorsale (cognitieve) systeem voor juiste afstemming met ventraal KENNEN TENTAMEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

waarom eerder kiezen voor psychotherapie bij depressie

A

Meeste vormen van psychotherapie hebben vergelijkbare effecten*
Psychotherapie (PT) = antidepressiva (AD)*
AD + CGT: vergroot recovery rates in ernstige depressieve stoornissen**
CGT meest onderzocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

cognitief model depressie

A

informatieverwerking en overtuigingen (door emoties) leiden tot Attentie, Selectie, Interpretatie, geheugen

Onze gedachten bepalen hoe we ons voelen
Emotionele stoornissen ; te negatieve/catastrofale gedachten
We kunnen (vaak) onze gedachten uitdagen/veranderen
Meer realistische gedachtes kunnen ons gevoel veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

BECK methode

A

voor en nadelen bedenken om zo gedachten uit te dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Cognitieve therapie

A

denkfouten, socratische dialoog (bewijzen voor/tegen
of alternatieve interpretaties), formuleren realistischere interpretatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Gedragstherapie

A

Exposure en Responspreventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

optimale timing om te starten/stoppen farmacotherapie en psychotherapie depressie

A

Geen evidentie wanneer te stoppen recidiverende ernstige depressies
Veel patiënten prefereren psychotherapie
Optimale timing voor psychotherapie is wellicht niet in de acute fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

hoe vaak perinatale stemmingsstoornissen

A

1:5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

verschil tussen depressie en zwangerschap

A

bij zwangerschap geen anhedonie of somberheid, maar wel

Vermoeidheid
Slaapproblemen
(verminderde) Eetlust
Concentratiestoornissen
Faalgevoelens
Rusteloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

anticipatieangst

A

angst voor eigen angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

behandeling depressie bij zwangerschap

A

Negatieve effecten van niet behandelen moeten worden afgewogen tegen de eventuele
gevolgen voor de baby bij gebruik van medicatie.
Ernstige risico’s bij het plotseling staken van de medicatie.
Geen voorkeur voor een type SSRI (fluoxetine GEEN borstvoeding, Paroxetine <20 mg)
Geen aanwijzingen verband optreden zwangerschapscomplicaties*
Geen verhoogde kans hartafwijkingen, wellicht minimale hogere PPHN**
Al ingesteld? Continueren. Zo laag mogelijk maar wel effectief
Binnen de groep stemmingsstabilisatoren is lithium eerste keus.
Eerste keus middel bij antipsychotica is haloperidol (borstvoeding mag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

effect niet behandelen depressie tijdens zwangerschap

A

Onbehandelde depressie:
negatieve gevolgen voor het welbevinden van de (aanstaande) moeder.
verstoorde moeder-kind binding
hoge recidiefkans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

verschil postpartum depressie en babyblues

A

babyblues 3e-5e dag postpartum
Plotselinge, kortdurende en onverwachte stemmingsveranderingen
Prikkelbaarheid
Concentratieproblemen
Lichte verwardheid
…de klachten verdwijnen binnen een paar weken.
depressie ontstaat ook later

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

risicofactoren postpartum depressie

A

Psychiatrische stoornis in de anamnese.
Obstetrische risicofactoren
ongeplande of ongewenste
zwangerschap
zwangerschapshypertensie
een spoedsectio-caesarea
een (ervaren) vroeg ontslag uit het
ziekenhuis
Overige factoren:
* lage sociaal-economische status,
* recent ‘life event’,
* negatief zelfbeeld,
* weinig sociale ondersteuning,
* immigratie in de laatste 5 jaar,
* gevoel van controleverlies tijdens
de bevalling,
* (voedings)problemen met het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

fysiologische symptomen zwangerschap

A

moeheid, concentratiestoornissen, prikkelbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

pathologische symptomen zwangerschap

A

somberheid, anhedonie, anticipatieangst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

pathologische symptomen partus

A

dissociatie, tocofobie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

fysiologische symptomen eerste week postpartus

A

Oncontroleerbare huilbuien.
Bijkomende symptomen: emotionele
labiliteit, prikkelbaarheid,
slaapproblemen, hoofdpijn,
vergeetachtigheid en lichte
verwardheid.

67
Q

pathologische symptomen eerste week postpartus

A

Slaapstoornissen, prikkelbaarheid,
ontremming en achterdocht.
cognitieve stoornissen,
gedesorganiseerd gedrag
(typisch: na 2-3 dagen )

68
Q

fysiologische symptomen 3-4 weken postpartus

A

aanpassingsproblemen, faalgevoelens

69
Q

pathologische symptomen 3-4 weken postpartus

A

Somberheid, anhedonie,
schuldgevoelens tov kind, ↓
gevoelend tov kind, agitatie
(typisch na 4-6 weken)

70
Q

nummer 1 oorzaak van depressie

A

ernstige gebeurtenis voor 16e levensjaar

71
Q

Risicofactoren recidief depressie

A
  • Aantal eerdere episoden
  • Restsymptomen
  • Early trauma
72
Q

relapse, recurrence, adequate respons, remissie bij depressie betekenis

A

Relapse is meteen na herstel weer depressie
recurrence (recidief) is in later stadium
Adequate respons is bij 50% reductie van symptomen
remissie is terug naar oude niveau

73
Q

Volgorde behandeling depressie

A

Eerst psychoeducatie, dan psychotherapie, bij ernstig of niet overgaan dan farmacotherapie (op basis van wat eerder goed heeft gewerkt voor patiënt of familie)

74
Q

wanneer start je meteen met een TCA bij de behandeling van depressie

A

zeer ernstige/psychotische depressie
TENTAMEN

75
Q

welke aanpassing moet worden gedaan bij het gebruik van een MAO remmer

A

dieet om hypertensie te voorkomen

76
Q

effect blijvende depressie op ongeboren kind

A

laag geboortegewicht

77
Q

effect SSRI op baby

A

misschien minimale pulmonale hypertensie, 2 dagen blijven om onttrekkingsverwschijnselen te checken

geen voorkeur voor een SSRI, maar bij fluoxetine geen borstvoeding, paroxetine onder 20mg

78
Q

eerste keus bij bipolair zwangerschap

A

lithium, borstvoeding afgeraden

79
Q

eerste keus antipsychotica zwangerschap

A

haloperidol (borstvoeding mag)

80
Q

verschil tussen bipolaire stoornis type 1 en type 2

A

Bipolaire stoornis type 1 is met manische en depressieve periodes. Bipolair 2 is niet met manische periodes, alleen hypomanisch

81
Q

Syndroom van cotard

A

denken dat je al dood bent

82
Q

angst ontstaan, risicofactoren en fysieke uitingen

A

Angst ontstaat vooral door risico overschatting
Angst 40% genetisch, 60% omgeving
Internaliserend (harm avoidant, geremd, neuroticisme) temperament is een risicofactor voor anststoornis
Fysiek angst: palpitaties, zweten, droge mond, snel admeen, benauwd, spierspanning duizelig, misselijk

83
Q

angst pathway

A

Snelle angstrespons = thalamus, amygdala – hypothalamus, hypofyse, hersenstam. Alleen geur direct naar amygdala, nog sneller
Langzame angstrespons = thalamus- amygdala en sensorische cortex – amygdala en prefrontale cortex

Sympatische activatie angst is snel; hypothalamusm geeft CRH, hypofyse geeft ACTH, bijnier geeft noradrenaline en adrenaline en cortisol (langere stress)

84
Q

Angstrespons door klassieke conditionering (en welke hersengebieden) en extinctieleren

A

klassieke conditionering – herhaaldelijke blootstelling (aan eenmalig enge stimulus) door hippocampus en amygdala
Extinctieleren = geconditioneerde stimulus combineren met ongeconditioneerde respons (exposure therapie)

85
Q

wat is de rol van de prefrontale cortex, basale ganglia, hippocampus en hersenstam/hypothalamus bij angst

A

Prefrontale cortex; regulatie, extincite en evaluatie
Basale ganglia; actie
Hippocampus; geheugen en context
Hersenstam en hypothalamus; hartslag en ademhaling

86
Q

hoe ontstaat een angststoornis op neuronaal niveau

A

Bij angststoornis onvoldoende feedback vanuit HPA as via hypofyse. Verder geen regulatie prefrontaal, vermijdingsgedrag sensorische cortex. Vrees herkenning door hippocampus

87
Q

hoe ontstaan individuele verschillen in kwetsbaarheid voor angststoornissen op neuronaal niveau

A

prefrontale en hippocampus (controle van vreesreactie). Minder in vreesreactie zelf die evolutionair nuttig is

88
Q

Angststoornis op volgorde age of onset:

A

specifieke fobie (rond 4j), sociale fobie (7-9 omdat bewustwording maatschappij), paniekstoornis (tienertijd door meer stress), gegeneraliseerde angststoornis (piekeren rond 25)

89
Q

denkfouten angststoornissen

A

Selectieve aandacht: voorrang geven aan gevreesde stimuli en
onbelangrijke info
(neutraliserende / geruststellende gedachten negeren)
*Selectieve interpretatie / catastroferen: verbanden leggen die er niet
zijn
(hartkloppingen = hartinfarct)
*Omgekeerd redeneren: “omdat ik bang ben voor die hond zal die hond
wel gevaarlijk zijn”

90
Q

Risicofactoren voor een depressieve stoornis

A
  • Levensgebeurtenissen
  • Psychologische factoren
  • Genetische factoren
  • Omgevingsfactoren

Stress+ kwetsbaarheid <-> kracht en sociale steun

91
Q

Beschermende factoren tegen depressie

A
  • Genetisch
  • Ontwikkeling
  • Persoonlijkheid
  • Ouderlijk gedrag en opvoedingsstijl
  • Sociale systemen waarvan iemand deel uit maakt (vooral gezin)
  • Sociale steun
  • Economische status
  • Lichamelijke ziekten
  • Levenservaringen
92
Q

Ernst van depressie bepalen door

A
  • Sociaal en maatschappelijk functioneren
  • Lijdensdruk
  • Hoeveelheid symptomen (subklinisch; 2-4, licht 5, matig 6-7, ernstig 8-9)
  • Aard van symptomen (psychose, suicidaal)
  • Beloop (duur, niet optreden herstel, recidief)
  • Comorbiditeit zoals angst, middelen, somatiek
93
Q

Behandelplan lichte depressie

A
  • Uitleg complex beloop
  • Bespreken behandelmogelijkheden
  • Sporten
  • Afspraak bij POHggz
  • Als dit niet werkt; cognitieve gedragstherapie
94
Q

cognitieve gedragstherapie

A

kijken hoe gedachten, gevoelings en gedragingen elkaar beinvloeden en deze vecieuze cirkel doorbreken. Vaak eerst potentieel plezierige activiteit eerst, of anders negatieve gedachten uitdagen (overdrijf ik niet als ik zeg dat ik nooi meer beter wordt?)

95
Q

Interperssonlijke psychotherapie

A

idee dat stemming invloed heeft op gezin en vrienden. Vaststellen welke relaties belangrijk zijn en daarmee focus bepalen (zoals rouw of rol van pt in gezin). Daarna analyse van communicatie en interpersoonlijke conflictoplossing, dit in praktijk oefenen

96
Q

Wanneer doorverwijzen als huisarts patiënt met depressie ziet

A
  • Bipolair/psychose
  • Postpartumdepressie met psychotische kenmerken of matige verzorging kind
  • Suiciderisico
  • Recidief met ernstig sociaal disfunctioneren of grote lijdensdruk of ernstig psychische comorbiditeit
  • Bepalen plaats van antidepressiva in zwangerschap of lactatie
  • Behandeling winterdepressie met lichttherapie
  • Ernstig sociaal disfunctioneren ondanks begeleiding en behandeling
  • Onvoldoende herstel op psychotherapie en of antidepressiva
97
Q

wanneer moet bij depressie meteen een ECT gestart worden

A

Bij sprake katatone kenmerken/uitdroging of verhongering depressie

mogelijk bij neuroleptisch maligne syndroom, letale katatonie, depressieve stoornissen en psychosespectrumstoornissen

98
Q

initiele plan behandeling depressieve klachten en vervolg

A

Bij sprake katatone kenmerken/uitdroging of verhongering depressie dan ECT starten

99
Q

initiele plan behandeling depressie/dysthymie en vervolg

A

Initiele beleid bij depressie of dysthymie; voorlichting, dagstructurering en krote psychologische behandeling, vervolgbeleid; psychotherapie of antidepressivum

100
Q

initiele plan behandeling ernstige depressie en vervolg

A

Ernstige depressie initiele beleid; voorlichting, dagstructurering, psychotherapie of antidepressivum erbij. Vervolgbeleid; een ander antidepressivum of icm psychotherapie

101
Q

samenhang tussen ernst depressie en leeftijd

A

Hoe ernstiger de depressie, hoe lager de aanvangsleeftijd, hoe hoger de erfelijke belasting

102
Q

suicide als doodsoorzaak

A

Suicide is een van de 3 belangrijkste doodsoorzaken bij leeftijdsgroep van 15-44j.

103
Q

Criteria voor de persisterende depressieve stoornis (naar de DSM-5)

A

A Sombere stemming minstens twee jaar (adolescenten prikkelbaar 1j).
B twee hiervan :
- weinig/veel eten;
- insomnia/hypersomnia;
- vermoeidheid;
- gering gevoel van eigenwaarde;
- slechte concentratie of moeite met beslissingen nemen;
- gevoelens van hopeloosheid .
C nooit langer dan twee maanden achtereen vrij geweest van de symptomen in de criteria A en B.
E geen manie/hypomanie, geen cyclothyme stoornis.

104
Q

premenstruele stemmingsstoornis (naar de DSM-5)

A

A meestal, in de laatste week voor de aanvang van de menstruatie, afnemen, weg tijdens menstruatie
B Een (of meer) symptoom:
- labiliteit, gevoel afwijzing;
- prikkelbaarheid;
- somber, hopeloos ;
- angst, opvliegerig.
C Een (of meer) van de volgende symptomen moet daarnaast aanwezig zijn om tot een totaal van vijf
symptomen te komen in combinatie met de symptomen in criterium B:
- verminderde interesse;
- concentratieproblemen;
- lethargie;
- overeten;
- hypersomnia of insomnia;
- overspoeld door emotie;
- lichamelijke klachten zoals gevoelige of gezwollen borsten, gewrichts- of spierpijn , een ‘opgeblazen gevoel’ of gewichtstoename

105
Q

Depressie met angstige spanning DSM5

A

Aanwezigheid van twee of meer van de volgende symptomen:
- gespannen;
- rusteloosheid;
- concentratieproblemen;
- de angst dat er iets verschrikkelijks kan gebeuren;
- het gevoel de zelfbeheersing te verliezen.
Gaat gepaard met hogere kans op suïcide, en slechtere respons op behandeling.

106
Q

depressie met gemengde kenmerken DSM5

A

Drie hiervan:
- verhoogde stemming;
- hoog eigenwaarde;
- spreekdrang ;
- gedachtevlucht;
- toegenomen energie of activiteiten;
- toename riskante activiteiten op diverse gebieden (zakelijk , seksueel, geld uitgeven).
Deze symptomen verhogen de kans op het ontwikkelen van een bipolaire stoornis met 25%.

107
Q

depressie met melancholische kenmerken DSM5

A

Vitale kenmerken zijn:
- verlies plezier ;
- geen stemmingsverbetering,
- niet verdriet;
- slechter in de morgen;
- vroeg wakker worden ;
- psychomotorische remming of agitatie ;
- eetlustvermindering en/ of gewichtsverlies ;
- schuldgevoelens.
Bij de behandeling wordt vaak voor een tricyclisch antidepressivum gekozen.

108
Q

depressie met psychotische kenmerken DSM5

A

Depressie + psychose (wanen)
Bij de antidepressieve behandeling met een tricyclisch antidepressivum kan het nodig zijn een
antipsychoticum toe te voegen.

109
Q

depressie met atypische kenmerken DSM5

A

Reactiviteit van de stemming en specifieke somatische symptomen zoals:
- gewichtstoename ;
- hypersomnia;
- vermoeidheid;
- overgevoeligheid voor intermenselijke afwijzing
Bij de behandeling kan als eerste of tweede stap een klassieke MAO-remmer worden overwogen .

110
Q

Predisponerende factoren suicide

A

Familiale , genetische belasting Persoonlijkheidskenmerken (bijvoorbeeld impulsiviteit) Beperkte foetale groei en perinatale omstandigheden Vroege traumatische levensgebeurtenissen Neurobiologische stoornissen (bijvoorbeeld serotonerge disfunctie en H PA-hyper(re) activiteit)

111
Q

Luxerende factoren suicide

A

Psychiatrische stoornis Lichamelijke aandoening (bijvoorbeeld pijn) Psychosociale crisistoestand (bijvoorbeeld verlies van een naaste, relationele problemen, verlies van werk) Beschikbaarheid van middelen Blootstelling aan voorbeelden in omgeving of media

112
Q

mogelijke veranderingen die ingevoerd kunnen worden bij een werkgelelateerde depressie

A
  • taak-herontwerp (o.a. verlaging van de werklast).
  • veranderingen werkzaamheden, het takenpakket, de arbeidsomstandigheden (werktijden, ergonomische aanpassingen), het communicatieproces, de sociale verhoudingen (rolverheldering, sociale relaties), het beleid, procedures en de organisatiecultuur.
  • taakroulatie (verbreding, roulatie), frequenter nemen van korte pauzes.
  • vroegsignalering via PMO, functioneringsgesprekken.
  • stress‐ en welzijnsrisico’s verminderen, doorgroeimogelijkheden bespreken, sabbatical year,
  • opleiding en training aanbieden, loopbaanbegeleiding, empowerment.
113
Q

Effect depressie op werk;

A
  • minder motivatie (door pleziervelies)
  • vitaliteitsvermindering (door gewichtsverandering, slaapstoornissen, verlies energie)
  • cognitieve verandering (door waardeloos gevoel en schuld)
  • aandacht verminderd
  • concentratie verminderd
  • besluiten nemen
  • geheugen beperk
  • terugtrekgedrag.
  • Mogelijk ook veiligheid meenemen doordat het oordeelsvermogen verstoord kan zijn bij gebruik van psychofarmaca
114
Q

werkomstandigheden die bijdragen aan het ontwikkelen van depressie

A
  • het hebben van niet-passend werk (rolonduidelijkheid, ongeschikt zijn voor werk)
  • gebrek aan sociale ondersteuning (pesten).
  • het hebben van teveel werk
  • hoge psychologische taakeisen
  • weinig regelmogelijkheden
  • meegemaakte stressvolle werkgebeurtenissen
  • procedurele onrechtvaardigheid
115
Q

Organizational justice model;

A

construct dat kwaliteit van sociale interactie op werk definieert (eerlijkheid binnen organisatie). Drie categorieën van organisatorische rechtvaardigheid: (1) procedureel rechtvaardigheid (besluitvorming met betrokken partijen, consistent, accuraat en ethisch), (2) verdelende rechtvaardigheid (eerlijkheid van resultaten) en (3) relationele rechtvaardigheid (behandeling werknemers)

116
Q

Sociale angststoornis DSM5

A
  • Duidelijke angst of vrees voor een of meer sociale situaties waarin de betrokkene wordt blootgesteld aan mogelijke kritische beoordeling door anderen.
  • De betrokkene vreest dat hij of zij zich zodanig zal gedragen of in zo’n mate angstverschijnselen zal vertonen dat anderen hierover negatief zullen oordelen. .
  • De sociale situaties roepen bijna altijd angst of vrees op.
  • De sociale situaties worden vermeden, of alleen verdragen met intense angst of vrees.
  • De angst of vrees is buitenproportioneel t.o.v. het werkelijke gevaar dat de sociale situatie met zich meebrengt.
  • De angst, vrees of vermijding is persisterend en duurt meestal zes maanden of langer.
117
Q

Eerste behandelopties bij sociale angststoornis;

A

geleidelijke exposure in vivo, cognitieve therapie

118
Q

Gegeneraliseerde angststoornis DSM5

A
  • Excessieve angst en bezorgdheid (bange voorgevoelens), die gedurende minstens zes maanden vaker wel dan niet aanwezig zijn, en betrekking hebben op een aantal gebeurtenissen of activiteiten.
  • De betrokkene vindt het moeilijk de bezorgdheid onder controle te houden.
  • De angst en bezorgdheid gaan gepaard met drie (of meer) van de volgende zes symptomen:
    1. Rusteloosheid; opgedraaid of gespannen gevoel.
    2. Snel vermoeid raken.
    3. Moeite met concentreren of ergens niet op kunnen komen.
    4. Prikkelbaarheid.
    5. Spierspanning.
    6. Slaapstoornis.
119
Q

Eerste behandeling gegeneraliseerde angststoornis;

A

exposure in vivo met responspreventie (actief vermijdingsgedrag tegengaan). Eerste medicamenteuze optie is een SSRI, tweede een TCA. Bij gegeneraliseerd kan ook nog buspiron.

120
Q

welk middel heeft een voorkeur bij suiciderisisco

A

SSRI

121
Q

welk angstmiddel is relatief gecontraindiceerd bij ouderen

A

TCA

122
Q

hoe lang is de werkingsduur van een betablokker

A

kort

123
Q

wat kan niet samen met buspiron worden gebruitk

A

een MAO remmer

124
Q

wat kan niet samen met een MAO remmer gebruikt worden

A

buspiron

125
Q

Angststoornis door een middel/medicatie DSM5

A
  • Paniekaanvallen of angst op de voorgrond
  • Anamnese, LO en/of labuitslagen laten zien dat: symptomen zijn ontstaan tijdens of vlak na nemen medicatie en dat het geneesmiddel deze symptomen kan veroorzaken
126
Q

Eerstekeuze behandeling sociale-angststoornis, gegeneraliseerde angststoornis en paniekstoornis

A

antidepressiva en cognitieve gedragstherapie, maar bij onvoldoende effect kortdurend (of zelfs langdurend) benzodiazepine

127
Q

Paniekstoornis DSM5

A
  • Recidiverende, onverwachte paniekaanvallen
  • Een van de aanvallen is gevolgd door minimaal een maand lang; bezorgdheid nieuwe paniekaanval of gevolgen en/of gedragsverandering
128
Q

behandeling paniekstoornis

A

cognitieve therapie, ontspanningsoefeningen en exposure in vivo.

129
Q

Medicatie angststoornissen

A
  • CGT
  • Eerst SSRI
  • proberen ander SSRI
  • dan TCA of venlafaxine (paniekstoornis / Gegeneraliseerde angstst.)
  • dan benzodiazepine (alleen bij paniekstoornis , de sociale-angststoornis en de gegeneraliseerde-angststoornis, na gedragstherapie en antidepressiva) of MAO remmer (bij paniekstoornis en sociale-angststoornis)
  • na een jaar afbouwen

bij gegeneraliseerd starten met TCA of buspiron

130
Q

gedragstherapie angststoornissen

A
  • exposure in vivo – bij fobisch vermijdingsgedrag
  • responspreventie – wanneer goedkeuring wordt gezocht, bv bij gegeneraliseerd
  • Medicamenteuze versterkers van exposureresultaten – exposure snel gevolgd door dosis geeft snellere afname angst (niet groter)
  • Cognitieve therapie – patiënt bedenkt situatie en reactie daarop, denkfouten opsporen en andere intepretatie vormen
  • Metacognitieve therapie – gedachten over de gedachtes bij gegeneraliseerd
131
Q

Overige cognitief-gedagstherapeutische inventies angststoornissen

A
  • Sociale vaardighedentraining – bij sociale angststoornis
  • Applied relaxation – bij gegeneraliseerd door spierontspanning
  • Applied tension – flauwvallen voorkomen bij bv prikangst
  • Attentional biastraining – bij sociale angststoornis; leren niet info negatief te intepreteren
132
Q

Kraambed psychose

A

enorme red flag
Idee dat kind huilt om niks en niks kan, en dat man werk belangrijker vindt dan vrouw zelf. Kind los op voorstoel en negeren. Idee dat iedereen alleen kind belangrijk vindt, vrouw niet

133
Q

genetische risicofactoren suicidaliteit

A

mannelijk geslacht
leeftijd 40-60

134
Q

psychologische beschermende factoren suicidaliteit

A

kinderen hebben
zelfbeeld

135
Q

psychologische risicofactoren suicidaliteit

A

stoornis (middelenmisbruik)
LHBTQ

136
Q

beschermende omgevingsfactoren suicidaliteit

A

religie
toegankelijkheid zorg
betere SES

137
Q

risicofactoren omgeving suicidaliteit

A

publiciteit
eindigen GGZ traject
dokter zijn (anesthesist of psychiater)

138
Q

levensgebeurtenissen risicos suicidaliteit

A

life events
eerdere suicide pogingen

139
Q

angststoornis is voor hoe veel procent genetisch, en voor hoe veel procent omgeving

A

40% genetisch door Internaliserend temperament (neuroticisme/geremd temperament/harm-avoidant)
60% omgeving

140
Q

fysieke kenmerken angst

A

palpitaties
zweten
droge mond
snel ademen
benauwd
spierspanning
duizelig
misselijk

141
Q

gedragsreacties angst

A

vermijding
bevriezen
schuilen
verdedigen
agressie
onderzoeken

142
Q

gevoelens die ontstaan bij angst

A

alertheid
vernauwde aandacht
piekeren

143
Q

urbach wiethe

A

*Bilateraal gescleroseerde amygdala
*Kennen geen angst of vrees
*Fysiologische respons treedt niet op
*Niet met angst geconditioneerd

144
Q

functie langzame angstrespons

A

Langzame (indirecte) angstrespons
*gedetailleerde info
*context
*bijstellen snelle respons

145
Q

specifieke fobie

A

Angst voor evolutionair bepaalde stimuli:
dieren, donker, benauwdheid
(niet voor stopcontact)

146
Q

sociale fobie

A

In staat om te anticiperen + sociale
bewustwording

147
Q

paniekstoornis

A

Ontwikkeling hyperalertheid en
misinterpretatie lichaamssignalen

148
Q

angstfobie wordt in stand gehouden door

A

Selectieve aandacht: voorrang geven aan gevreesde stimuli en onbelangrijke info (neutraliserende / geruststellende gedachten negeren)
*Selectieve interpretatie / catastroferen: verbanden leggen die er niet zijn (hartkloppingen = hartinfarct)
*Omgekeerd redeneren: “omdat ik bang ben voor die hond zal die hond wel gevaarlijk zijn”

149
Q

depressie met seizoensgebonden patroon DSM5

A

Een seizoen, compleet herstel. Verdere vaak:
- stemmingsreactiviteit;
- hypersomnie;
- hyperorexie;
- vermoeidheid;
- gewichtstoename.
Lichttherapie (5 .000-10 .000 lux/ dag gedurende 5-10 dagen) is vaak effectief.

150
Q

separatiestoornis leeftijd, klinische presentatie, verschil volwassenen, diagnose

A

jong kind
van streek scheiding ouders
diagnose specifiek voor jong kind
DIAGNOSE BLZ 272-273 HANDBOEK KINDER/JEUGDPSYCH AANVULLEN

151
Q

selectie mutismeleeftijd, klinische presentatie, verschil volwassenen, diagnose

A

jong kind
niet spreken op school, thuis wel
specifiek voor jong kind/adolescent
AANVULLEN

152
Q

specifieke fobie leeftijd, klinische presentatie, verschil volwassenen, diagnose

A

alle leeftijden
angst
andere objecten
AANVULLEN

153
Q

sociale angststoornis leeftijd, klinische presentatie, verschil volwassenen, diagnose

A

schoolgaand en adolescent
spreekbeurt bv
andere situaties (werk)
AANVULLEN

154
Q

paniekstoornis leeftijd, klinische presentatie, verschil volwassenen, diagnose

A

schoolgaand en adolescent
paniekaanval
kind meer lichamelijk
AANVULLEN

155
Q

gegeneraliseerd leeftijd, klinische presentatie, verschil volwassenen, diagnose

A

kind en schoolgaand
bezorgd en piekeren
bij kind meer school en thuisgerelateerd
AANVULLEN

156
Q

Redenen om een jongere van 15 antidepressiva te geven en wat zijn redenen om dit juist niet te doen?

A

Wel: bij (matig)ernstige depressie. Ernstige symptomen met zeer slecht functioneren. Geen effect van psychotherapie, zoals CGT en/of interpersoonlijke therapie.

Niet: bij lichte depressie. Als er nog een psychotherapie is gestart.

157
Q

Hoe zou je een depressie van een 15-jarige behandelen? Globaal behandelplan:

A

-start met psycho-educatie.
-betrek ouders bij de behandeling.
-activeer: verbeteren dag-nachtritme, zelfzorg en maak een veiligheidsplan als er sprake is van suicidaliteit
en/of automutilatie.
-CGT eventueel interpersoonlijke therapie.
-geen effect van psychotherapie en (matig) ernstige depressie, dan start SSRI.
-terugvalpreventie.

158
Q

klinische presentatie depressie bij jong kind

A

gedragsverandering
apathie
droevig
groeiachterstand
psychomotorische retardatie
woede, gedragsproblemen

159
Q

klinische presentatie depressie bij schoolgaand kind

A

laag zelfbeeld
hopeloos/schuld
hoofdpijn, buikpijn
angst

160
Q

klinische presentatie depressie bij adolescent

A

anhedonie
slaappatroon
middelengebruik
suicidepoging

161
Q

eerste keus stemmingsstabilisatoren bij zwangerschap

A

lithium (borstvoeding afgeraden)

162
Q

eerste keus antipsychotica bij zwangerschap

A

haloperidol (borstvoeding mag)

163
Q

wat moet in de gaten gehouden worden eerste 24h na geboorte bij gebruik antidepressiva

A

Onthoudingsverschijnselen
‘Floppy infant syndrome’
Extrapiramidale bijwerkingen