WDD3 - week 5 Flashcards

(163 cards)

1
Q

depressie ethiopathogenese

A

Lifetime prevalentie 8-12%
Meer bij vrouwen (2:1)
Risico op tentamen suicides 20 x
hoger
15% overlijdt aan suicide
meer in high income countries
jaarlijks bij 4-5% van de volwassen Nederlandse bevolking
*M : F = 1 : 2
*80-90 % recidivering
*Risicofactoren recidief
*Aantal eerdere episodes
*Restsymptomen
*Early trauma
*Hoge kosten (arbeidsverzuim/WIA)
*Toename onder jongeren?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

depressie defenitie

A

heterogene psychische ziekte met grote
variatie in beloop, symptomen, en ernst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat maakt de behandeling van depressie lastig?

A

interplay emoties-cognities-fysiologische respons en interactie met omgeving
Verandering over tijd/ als consequentie van symptomen
daarom dynamische systeembenadering nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

micro, meso en macrofactoren binnen depressie

A

micro: Individual fluctuation in affect/emotions
Meso: Interaction, Social support
Macro: Cultural factors, Economical factors, Ecological factors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke hersengebieden zijn aangedaan bij depressie

A

frontale hypometabolisme en hippocampale atrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de vier oorzaken van depressie op neuronaal niveau

A

geen goede reward respons
geen goede top-down cognitieve controle van emoties
te veel aandacht voor negatieve stimulie
negatief zelfbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

comorbiditeiten die vaak bij depressie worden gevonden

A

angst (voor depressie) en ADHD (ontwikkelingsstoornis, daardoor kwetsbaarder)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

rol van genen in depressie

A

ouder met depressie dan 40% kans
rol genen vs omgeving is 50:50
bij tweelingen - additieve genetische factoren: 37%, (niet-gedeelde) omgevingsfactoren: 63%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat valt onder acute stress

A

verlieservaringen of belangrijke
tegenslagen. Kunnen leiden tot verhoging van de
kans op depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat valt onder chronische stress

A

daily hassles, multiple life-events
etc. bij onset depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar en waaraan bindt cortisol
wat is effect van depressie hierop

A

aan de glucocorticoidreceptor in de hypothalamus en hypofyse
geeft negatieve feedback bij veel secretie

bij depressie minder gevoelige glucocorticoidreceptoren in de hippocampus (daardoor atrofie). neemt wel toe na antidepressiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe wordt het syndroom van cushing vastgesteld?

A

met dexamethasonsupressie test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

persoonlijkheidskenmerken die bijdragen aan het ontwikkelen van depressie

A

neuroticisme
depressogene cognitieve stijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

relatie darmflora en depressie

A

Overbrengen naar gezonde patient induceert depressie
Minder bacteriële diversiteit
Meer bacteriële fyla geassocieerd met ontsteking
causaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

behandelingen ingezet bij depressie

A

Neurobiologisch: Farmacotherapeutische behandeling, Neurostimulatie (ECT, rTMS, DBS)
Psychologisch: Gesprekstherapie/psychotherapie (Gedragsactivatie, cognitieve gedragstherapie, interpersoonlijke therapie,
probleemoplossende therapie en kortdurende psychodynamische psychotherapie), Bewegingstherapie (gedrag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

effectiviteit psychotherapie

A

*Verschillen minimaal tav effectiviteit
*Effectiviteit PT = FT
*Combinatietherapie > monotherapie
*PT langdurig effect, ook preventief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

factoren die aanslaan behandeling depressie beinvloeden

A

*Ernst & disfunctioneren
*Duur
*Behandel voorgeschiedenis
(Psychotherapeutische en medicamenteus)
*Comorbiditeit (en ook welke en onderlinge samenhang)
*Stressoren (huidig en verleden)
*Somatiek
*Systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

farmaco stappen depressie behandeling

A

Stappen:
*stap 1: SSRI 1
*stap 2: SSRI 2 of SNRI
*stap 3: TCA
*stap 4: TCA + Lithium/AP
*stap 5/6:ECT/MAO remmer
*stap 7: ketamine (en DBS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

positieve invloeden op farmacotherapie

A

Tijd (vriend)
*Psychoeducatie
*Realisme
*Behandelplan consequent uitvoeren en
evalueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

negatieve invloeden op farmacotherapie

A

*Tijd (vijand)
*Negatieve gedachte: gaat toch niet werken
*Gedrag/persoonlijkheid
*Medicatie die niet werkt niet stoppen of juist
te snel wisselen
*2nd opinion vergeten of neuromodulatie
stappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

soorten SSRIs

A

Selectief
*Paroxetine (Seroxat®)
*Fluvoxamine (Fevarin®)
*Fluoxetine (Prozac®)
*Sertraline (Zoloft®)
*Citalopram (Cipramil®)

Niet selectief
*Venlafaxine (Effexor®) > 225 mgr. ook adrenerg
*Trazodon (Trazolan®) * * blokkeert ook 5HT2A receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

bijwerkingen SSRIs

A

door hoog ­5-HT:misselijkheid, diarree, angst (!), opwinding, seksuele disfunctie, mindere functie bloedplaatjes
Hyponatriëmie-> Bij gebruik SSRI’s kan na 1 week SIADH ontstaan-> te veel ADH-productie-> te veel water geresorbeerd in nieren-> te lage concentratie zouten.
Verhoogde bloedingsneiging. Deze bijwerkingen moet je weten omdat daaraan gekoppeld ernstige problematiek kan ontstaan.
Cardiovasculaire bijwerkingen (tachy/bradycardie, QT-interval verlenging, hypertensie).
Gastro-intestinale klachten
Misselijkheid, diarree, seksuele functiestoornissen, angst, slapeloosheid en hoofdpijn komen overigens veel meer voor. Alhoewel deze niet direct levensbedreigend zijn, zijn dit wel bijwerkingen om rekening mee te houden omdat ze een negatieve invloed kunnen hebben op de therapietrouw.
Seksuele klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

TCAs effectiviteit:

A

4-6 weken
*30-50% geen baat
*Interindividuele verschillen in gevoeligheid
*Geen duidelijke relatie plasmaconcentratie-klinisch effect, wel minimale bloedspiegel nodig voor effect maar…..
*Voor imipramine en nortriptyline is er wel een relatie tussen plasmaconcentratie en klinisch effect aangetoond, en vermoedelijk ook bij amitriptyline en clomipramine
*In sommige gevallen kan bij geen werking een genotypering (bijv. CYP2D6 en/of CYP2C19 genotype) gedaan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

MAO remmers, soorten, werking en bijwerkingen

A

*Fenelzine (B), Tranylcipramine (B) Moclobemide (Aurorix) (A)
*Blokkeren de werking van MAO waardoor de monoaminen niet
kunnen worden afgebroken
*A: breekt serotonine en noradrenaline reversibel af
*B: breekt tyramine en dopamine irreversibel af
Bijwerkingen:
*A stof vergelijkbaar aan SSRI’s
*B stoffen: hypertensie (cave crises) bij inname ‘grote’
hoeveelheden tyramine (oude/rijpe kaas) (B)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
rTMS
*Magnetische stimulatie middels coil therapieresistente depressie: ~80% ≥2 AD-trial *3-5 maal per week behandelen vergoede zorg
26
Elektroconvulsietherapie (ECT) werking
*het opwekken van een convulsie *onder algehele anesthesie (zowel narcose als spierverslapping) *door middel van het toedienen van een pulsstroom van 0,8 tot 0,9 ampere gedurende enkele seconden Twee elektroden worden op hoofd geplaatst, onder lichte narcose met spierverslapping. Tweemaal per week voor 12-18 sessies nodig. Het werkt bij 60%, en bijwerkingen zijn afhankelijk van sterkte van de stimulus. waarschijnlijk synaptogenese gestimuleerd door BNDF
27
wanneer ECT geinduceerd
*medicatieresistentie *psychotische depressie (ook als eerste keuze) *levensbedreigende situaties (vocht/voedsel) *met katatone kenmerken *eerdere medicatieresistentie + goed effect op ECT *contra-indicaties voor medicatie
28
Korte termijn bijwerkingen ECT
*Hoofdpijn *Misselijkheid *Spierpijn *Vergeetachtigheid *Verwardheid
29
Langere termijn bijwerkingen ECT
*Retrograde amnesie (4 tot 6 maanden) *Antegrade amnesie (1 tot 2 maanden)
30
opties bij depressie die niet reageert op medicatie
*Augmentatie (o.a. atypische AP) *Combinatiebehandelingen (meerdere AD tegelijk) *Augmentatie met esketamine (Snel antisuïcidaal bij angst/depressiespectrum) *En dus neuromodulatie (rTMS/ECT)
31
De rol van glutamaat bij depressie
*verslechterde synaptische plasticiteit, *glutamaat is de meest voorkomende neurotransmitter in CZS *synaptogenese
32
esketamine indicatie, wat controleren, hoe vaak, responsrate
*geïndiceerd -in combinatie met een SSRI/SNRI bij therapieresistente depressie (resistent = falen 2 antidepressiva) *toediening neusspray door patiënt zelf onder toezicht (arts/verpleegkundige) in een klinische setting *controle van o.a. bloeddruk, sedatie, slaperigheid, symptomen van dissociatie, waarnemingsstoornissen, duizeligheid en angst¹ *dosering 2x per week in week 1-4, daarna 1x per week in week 5-8 en 1x per 2 weken of 1x per week vanaf week 9 *Ongeveer 50% reageert met respons
33
welke drie instellingen zijn te moduleren bij DBS
*Active contacts *Voltage *Pulsewidth
34
DBS effectiviteit bij depressie
40% goed 24% partieel 36% niet
35
behandeling borderline aandachtspunten
rekening houden met hoge suicidekans en manipulatief karakter Coping (emotie-regulatie) Opname is vaak gecontra-indiceerd (omdat ze juist controle willen)
36
hoe vaak komt suicide voor
Tussen 15 -29 jaar 4edoodsoorzaak 1:5 jongeren overwoog zelfmoord tijdens laatste corona lockdown
37
predisponerende factoren zelfmoord
*Familiaire, genetische belasting *Persoonlijkheidskenmerken (bv impulsiviteit) *Perinatale omstandigheden *Vroege traumatische gebeurtenissen *Neurobiologische stoornissen *HPA-hyperreactiviteit
38
luxerende factoren zelfmoord
* Lichamelijke aandoening (bv pijn) * Psychosociale crisistoestand * Beschikbaarheid van middelen * Blootstelling aan voorbeelden in omgeving en media
39
actieve ideatie over suicide
idee met uitgewerkt plan passief is zonder plan
40
suicide event
erger dan actieve ideatie, en meteen doorverwijzen
41
hoe vaak komt suicide voor bij schizofrenie, oorzaak
10% om het leven Suïcide komt vaak voort uit angst of uit het opmaken van de balans.
42
hoe vaak komt suicide voor bij depressie, oorzaak
Geen uitweg meer zien: ‘entrapment’ Nihilisme: ‘iedereen is beter af zonder mij’ Soms een uiting van de psychotische component Zo’n 10% van de mensen die met depressie te maken krijgen, suïcideert zich
43
hoe stel je het functioneren buiten werk met depressie vast
*relatie/gezin *sociale contacten *Zelfzorg *huishoudelijke activiteiten *zorg voor kinderen *hobby’s/sport
44
hoe stel je het functioneren op het werk met depressie vast
*Aandacht: opbrengen, volhouden *Concentreren, inprenten *Handelingen: zelfstandigheid, afmaken, routine *Adequaat reageren (autorijden!) *Gestructureerd werken *Communicatie met patiënten en collega’s
45
samenhang tussen klachten en functioneren met depressie
–antidepressiva verbeteren het functioneren in werk MAAR – Functionele beperkingen langer dan klacht – Ernst depressie geen voorspeller functioneel herstel – Snelle respons behandeling geeft meer kans op functioneel herstel – Functionele beperkingen verhogen risico terugval
46
taak van de bedrijfsarts bij depressie
Diagnostiek/probleeminventarisatie *Checkt diagnose huisarts, bij twijfel overleg of verwijzing psycholoog. *priveprobleem dan naar huisarts *Checkt co-morbiditeit reïntegratieplan *Veiligheid: reizen, werken met machines? *Oorzaken in werk: ploegendienst *Welke (tijdelijke) taakaanpassingen nuttig? zo snel mogelijk starten, geen nachtdiensten, niet andere baan
47
wanneer moet bedrijfsarts doorverwijzen bij een depressie
Twijfel diagnose dan psycholoog *Herstel van functioneren stagneert naar Psycholoog *Depressie is voornamelijk veroorzaakt door privéomstandigheden dan Huisarts *Wachttijden lang àbehandelcentrum waar werkgever afspraken mee heeft.
48
aangrijpingspunten voor de behandeling van angst
* Medicatie: Serotonine inhibeert de overmatige activiteit van de amygdala (Serotonerg werkende AD) * Psychotherapie (CGT)  verandering van cognities via de prefrontale cortex KENNEN TENTAMEN
49
aangrijpingspunten voor de behandeling van depressie
Farmacotherapie (serotonerg werkende antidepressiva): verminderen de overmatige activiteit in het ventrale (emotionele) systeem (o.a. via remming amygdala en BDNF productie) Psychotherapie: versterkt de emotionele regulatie van het dorsale (cognitieve) systeem voor juiste afstemming met ventraal KENNEN TENTAMEN
50
waarom eerder kiezen voor psychotherapie bij depressie
Meeste vormen van psychotherapie hebben vergelijkbare effecten* Psychotherapie (PT) = antidepressiva (AD)* AD + CGT: vergroot recovery rates in ernstige depressieve stoornissen** CGT meest onderzocht
51
cognitief model depressie
informatieverwerking en overtuigingen (door emoties) leiden tot Attentie, Selectie, Interpretatie, geheugen Onze gedachten bepalen hoe we ons voelen Emotionele stoornissen ; te negatieve/catastrofale gedachten We kunnen (vaak) onze gedachten uitdagen/veranderen Meer realistische gedachtes kunnen ons gevoel veranderen
52
BECK methode
voor en nadelen bedenken om zo gedachten uit te dagen
53
Cognitieve therapie
denkfouten, socratische dialoog (bewijzen voor/tegen of alternatieve interpretaties), formuleren realistischere interpretatie
54
Gedragstherapie
Exposure en Responspreventie
55
optimale timing om te starten/stoppen farmacotherapie en psychotherapie depressie
Geen evidentie wanneer te stoppen recidiverende ernstige depressies Veel patiënten prefereren psychotherapie Optimale timing voor psychotherapie is wellicht niet in de acute fase
56
hoe vaak perinatale stemmingsstoornissen
1:5
57
verschil tussen depressie en zwangerschap
bij zwangerschap geen anhedonie of somberheid, maar wel Vermoeidheid Slaapproblemen (verminderde) Eetlust Concentratiestoornissen Faalgevoelens Rusteloosheid
58
anticipatieangst
angst voor eigen angst
59
behandeling depressie bij zwangerschap
Negatieve effecten van niet behandelen moeten worden afgewogen tegen de eventuele gevolgen voor de baby bij gebruik van medicatie. Ernstige risico’s bij het plotseling staken van de medicatie. Geen voorkeur voor een type SSRI (fluoxetine GEEN borstvoeding, Paroxetine <20 mg) Geen aanwijzingen verband optreden zwangerschapscomplicaties* Geen verhoogde kans hartafwijkingen, wellicht minimale hogere PPHN** Al ingesteld? Continueren. Zo laag mogelijk maar wel effectief Binnen de groep stemmingsstabilisatoren is lithium eerste keus. Eerste keus middel bij antipsychotica is haloperidol (borstvoeding mag)
60
effect niet behandelen depressie tijdens zwangerschap
Onbehandelde depressie: negatieve gevolgen voor het welbevinden van de (aanstaande) moeder. verstoorde moeder-kind binding hoge recidiefkans
61
verschil postpartum depressie en babyblues
babyblues 3e-5e dag postpartum Plotselinge, kortdurende en onverwachte stemmingsveranderingen Prikkelbaarheid Concentratieproblemen Lichte verwardheid ...de klachten verdwijnen binnen een paar weken. depressie ontstaat ook later
62
risicofactoren postpartum depressie
Psychiatrische stoornis in de anamnese. Obstetrische risicofactoren ongeplande of ongewenste zwangerschap zwangerschapshypertensie een spoedsectio-caesarea een (ervaren) vroeg ontslag uit het ziekenhuis Overige factoren: * lage sociaal-economische status, * recent ‘life event’, * negatief zelfbeeld, * weinig sociale ondersteuning, * immigratie in de laatste 5 jaar, * gevoel van controleverlies tijdens de bevalling, * (voedings)problemen met het kind
63
fysiologische symptomen zwangerschap
moeheid, concentratiestoornissen, prikkelbaarheid
64
pathologische symptomen zwangerschap
somberheid, anhedonie, anticipatieangst
65
pathologische symptomen partus
dissociatie, tocofobie
66
fysiologische symptomen eerste week postpartus
Oncontroleerbare huilbuien. Bijkomende symptomen: emotionele labiliteit, prikkelbaarheid, slaapproblemen, hoofdpijn, vergeetachtigheid en lichte verwardheid.
67
pathologische symptomen eerste week postpartus
Slaapstoornissen, prikkelbaarheid, ontremming en achterdocht. cognitieve stoornissen, gedesorganiseerd gedrag (typisch: na 2-3 dagen )
68
fysiologische symptomen 3-4 weken postpartus
aanpassingsproblemen, faalgevoelens
69
pathologische symptomen 3-4 weken postpartus
Somberheid, anhedonie, schuldgevoelens tov kind, ↓ gevoelend tov kind, agitatie (typisch na 4-6 weken)
70
nummer 1 oorzaak van depressie
ernstige gebeurtenis voor 16e levensjaar
71
Risicofactoren recidief depressie
* Aantal eerdere episoden * Restsymptomen * Early trauma
72
relapse, recurrence, adequate respons, remissie bij depressie betekenis
Relapse is meteen na herstel weer depressie recurrence (recidief) is in later stadium Adequate respons is bij 50% reductie van symptomen remissie is terug naar oude niveau
73
Volgorde behandeling depressie
Eerst psychoeducatie, dan psychotherapie, bij ernstig of niet overgaan dan farmacotherapie (op basis van wat eerder goed heeft gewerkt voor patiënt of familie)
74
wanneer start je meteen met een TCA bij de behandeling van depressie
zeer ernstige/psychotische depressie TENTAMEN
75
welke aanpassing moet worden gedaan bij het gebruik van een MAO remmer
dieet om hypertensie te voorkomen
76
effect blijvende depressie op ongeboren kind
laag geboortegewicht
77
effect SSRI op baby
misschien minimale pulmonale hypertensie, 2 dagen blijven om onttrekkingsverwschijnselen te checken geen voorkeur voor een SSRI, maar bij fluoxetine geen borstvoeding, paroxetine onder 20mg
78
eerste keus bij bipolair zwangerschap
lithium, borstvoeding afgeraden
79
eerste keus antipsychotica zwangerschap
haloperidol (borstvoeding mag)
80
verschil tussen bipolaire stoornis type 1 en type 2
Bipolaire stoornis type 1 is met manische en depressieve periodes. Bipolair 2 is niet met manische periodes, alleen hypomanisch
81
Syndroom van cotard
denken dat je al dood bent
82
angst ontstaan, risicofactoren en fysieke uitingen
Angst ontstaat vooral door risico overschatting Angst 40% genetisch, 60% omgeving Internaliserend (harm avoidant, geremd, neuroticisme) temperament is een risicofactor voor anststoornis Fysiek angst: palpitaties, zweten, droge mond, snel admeen, benauwd, spierspanning duizelig, misselijk
83
angst pathway
Snelle angstrespons = thalamus, amygdala – hypothalamus, hypofyse, hersenstam. Alleen geur direct naar amygdala, nog sneller Langzame angstrespons = thalamus- amygdala en sensorische cortex – amygdala en prefrontale cortex Sympatische activatie angst is snel; hypothalamusm geeft CRH, hypofyse geeft ACTH, bijnier geeft noradrenaline en adrenaline en cortisol (langere stress)
84
Angstrespons door klassieke conditionering (en welke hersengebieden) en extinctieleren
klassieke conditionering – herhaaldelijke blootstelling (aan eenmalig enge stimulus) door hippocampus en amygdala Extinctieleren = geconditioneerde stimulus combineren met ongeconditioneerde respons (exposure therapie)
85
wat is de rol van de prefrontale cortex, basale ganglia, hippocampus en hersenstam/hypothalamus bij angst
Prefrontale cortex; regulatie, extincite en evaluatie Basale ganglia; actie Hippocampus; geheugen en context Hersenstam en hypothalamus; hartslag en ademhaling
86
hoe ontstaat een angststoornis op neuronaal niveau
Bij angststoornis onvoldoende feedback vanuit HPA as via hypofyse. Verder geen regulatie prefrontaal, vermijdingsgedrag sensorische cortex. Vrees herkenning door hippocampus
87
hoe ontstaan individuele verschillen in kwetsbaarheid voor angststoornissen op neuronaal niveau
prefrontale en hippocampus (controle van vreesreactie). Minder in vreesreactie zelf die evolutionair nuttig is
88
Angststoornis op volgorde age of onset:
specifieke fobie (rond 4j), sociale fobie (7-9 omdat bewustwording maatschappij), paniekstoornis (tienertijd door meer stress), gegeneraliseerde angststoornis (piekeren rond 25)
89
denkfouten angststoornissen
Selectieve aandacht: voorrang geven aan gevreesde stimuli en onbelangrijke info (neutraliserende / geruststellende gedachten negeren) *Selectieve interpretatie / catastroferen: verbanden leggen die er niet zijn (hartkloppingen = hartinfarct) *Omgekeerd redeneren: “omdat ik bang ben voor die hond zal die hond wel gevaarlijk zijn”
90
Risicofactoren voor een depressieve stoornis
* Levensgebeurtenissen * Psychologische factoren * Genetische factoren * Omgevingsfactoren Stress+ kwetsbaarheid <-> kracht en sociale steun
91
Beschermende factoren tegen depressie
* Genetisch * Ontwikkeling * Persoonlijkheid * Ouderlijk gedrag en opvoedingsstijl * Sociale systemen waarvan iemand deel uit maakt (vooral gezin) * Sociale steun * Economische status * Lichamelijke ziekten * Levenservaringen
92
Ernst van depressie bepalen door
* Sociaal en maatschappelijk functioneren * Lijdensdruk * Hoeveelheid symptomen (subklinisch; 2-4, licht 5, matig 6-7, ernstig 8-9) * Aard van symptomen (psychose, suicidaal) * Beloop (duur, niet optreden herstel, recidief) * Comorbiditeit zoals angst, middelen, somatiek
93
Behandelplan lichte depressie
* Uitleg complex beloop * Bespreken behandelmogelijkheden * Sporten * Afspraak bij POHggz * Als dit niet werkt; cognitieve gedragstherapie
94
cognitieve gedragstherapie
kijken hoe gedachten, gevoelings en gedragingen elkaar beinvloeden en deze vecieuze cirkel doorbreken. Vaak eerst potentieel plezierige activiteit eerst, of anders negatieve gedachten uitdagen (overdrijf ik niet als ik zeg dat ik nooi meer beter wordt?)
95
Interperssonlijke psychotherapie
idee dat stemming invloed heeft op gezin en vrienden. Vaststellen welke relaties belangrijk zijn en daarmee focus bepalen (zoals rouw of rol van pt in gezin). Daarna analyse van communicatie en interpersoonlijke conflictoplossing, dit in praktijk oefenen
96
Wanneer doorverwijzen als huisarts patiënt met depressie ziet
* Bipolair/psychose * Postpartumdepressie met psychotische kenmerken of matige verzorging kind * Suiciderisico * Recidief met ernstig sociaal disfunctioneren of grote lijdensdruk of ernstig psychische comorbiditeit * Bepalen plaats van antidepressiva in zwangerschap of lactatie * Behandeling winterdepressie met lichttherapie * Ernstig sociaal disfunctioneren ondanks begeleiding en behandeling * Onvoldoende herstel op psychotherapie en of antidepressiva
97
wanneer moet bij depressie meteen een ECT gestart worden
Bij sprake katatone kenmerken/uitdroging of verhongering depressie mogelijk bij neuroleptisch maligne syndroom, letale katatonie, depressieve stoornissen en psychosespectrumstoornissen
98
initiele plan behandeling depressieve klachten en vervolg
Bij sprake katatone kenmerken/uitdroging of verhongering depressie dan ECT starten
99
initiele plan behandeling depressie/dysthymie en vervolg
Initiele beleid bij depressie of dysthymie; voorlichting, dagstructurering en krote psychologische behandeling, vervolgbeleid; psychotherapie of antidepressivum
100
initiele plan behandeling ernstige depressie en vervolg
Ernstige depressie initiele beleid; voorlichting, dagstructurering, psychotherapie of antidepressivum erbij. Vervolgbeleid; een ander antidepressivum of icm psychotherapie
101
samenhang tussen ernst depressie en leeftijd
Hoe ernstiger de depressie, hoe lager de aanvangsleeftijd, hoe hoger de erfelijke belasting
102
suicide als doodsoorzaak
Suicide is een van de 3 belangrijkste doodsoorzaken bij leeftijdsgroep van 15-44j.
103
Criteria voor de persisterende depressieve stoornis (naar de DSM-5)
A Sombere stemming minstens twee jaar (adolescenten prikkelbaar 1j). B twee hiervan : - weinig/veel eten; - insomnia/hypersomnia; - vermoeidheid; - gering gevoel van eigenwaarde; - slechte concentratie of moeite met beslissingen nemen; - gevoelens van hopeloosheid . C nooit langer dan twee maanden achtereen vrij geweest van de symptomen in de criteria A en B. E geen manie/hypomanie, geen cyclothyme stoornis.
104
premenstruele stemmingsstoornis (naar de DSM-5)
A meestal, in de laatste week voor de aanvang van de menstruatie, afnemen, weg tijdens menstruatie B Een (of meer) symptoom: - labiliteit, gevoel afwijzing; - prikkelbaarheid; - somber, hopeloos ; - angst, opvliegerig. C Een (of meer) van de volgende symptomen moet daarnaast aanwezig zijn om tot een totaal van vijf symptomen te komen in combinatie met de symptomen in criterium B: - verminderde interesse; - concentratieproblemen; - lethargie; - overeten; - hypersomnia of insomnia; - overspoeld door emotie; - lichamelijke klachten zoals gevoelige of gezwollen borsten, gewrichts- of spierpijn , een 'opgeblazen gevoel' of gewichtstoename
105
Depressie met angstige spanning DSM5
Aanwezigheid van twee of meer van de volgende symptomen: - gespannen; - rusteloosheid; - concentratieproblemen; - de angst dat er iets verschrikkelijks kan gebeuren; - het gevoel de zelfbeheersing te verliezen. Gaat gepaard met hogere kans op suïcide, en slechtere respons op behandeling.
106
depressie met gemengde kenmerken DSM5
Drie hiervan: - verhoogde stemming; - hoog eigenwaarde; - spreekdrang ; - gedachtevlucht; - toegenomen energie of activiteiten; - toename riskante activiteiten op diverse gebieden (zakelijk , seksueel, geld uitgeven). Deze symptomen verhogen de kans op het ontwikkelen van een bipolaire stoornis met 25%.
107
depressie met melancholische kenmerken DSM5
Vitale kenmerken zijn: - verlies plezier ; - geen stemmingsverbetering, - niet verdriet; - slechter in de morgen; - vroeg wakker worden ; - psychomotorische remming of agitatie ; - eetlustvermindering en/ of gewichtsverlies ; - schuldgevoelens. Bij de behandeling wordt vaak voor een tricyclisch antidepressivum gekozen.
108
depressie met psychotische kenmerken DSM5
Depressie + psychose (wanen) Bij de antidepressieve behandeling met een tricyclisch antidepressivum kan het nodig zijn een antipsychoticum toe te voegen.
109
depressie met atypische kenmerken DSM5
Reactiviteit van de stemming en specifieke somatische symptomen zoals: - gewichtstoename ; - hypersomnia; - vermoeidheid; - overgevoeligheid voor intermenselijke afwijzing Bij de behandeling kan als eerste of tweede stap een klassieke MAO-remmer worden overwogen .
110
Predisponerende factoren suicide
Familiale , genetische belasting Persoonlijkheidskenmerken (bijvoorbeeld impulsiviteit) Beperkte foetale groei en perinatale omstandigheden Vroege traumatische levensgebeurtenissen Neurobiologische stoornissen (bijvoorbeeld serotonerge disfunctie en H PA-hyper(re) activiteit)
111
Luxerende factoren suicide
Psychiatrische stoornis Lichamelijke aandoening (bijvoorbeeld pijn) Psychosociale crisistoestand (bijvoorbeeld verlies van een naaste, relationele problemen, verlies van werk) Beschikbaarheid van middelen Blootstelling aan voorbeelden in omgeving of media
112
mogelijke veranderingen die ingevoerd kunnen worden bij een werkgelelateerde depressie
* taak-herontwerp (o.a. verlaging van de werklast). * veranderingen werkzaamheden, het takenpakket, de arbeidsomstandigheden (werktijden, ergonomische aanpassingen), het communicatieproces, de sociale verhoudingen (rolverheldering, sociale relaties), het beleid, procedures en de organisatiecultuur. * taakroulatie (verbreding, roulatie), frequenter nemen van korte pauzes. * vroegsignalering via PMO, functioneringsgesprekken. * stress‐ en welzijnsrisico’s verminderen, doorgroeimogelijkheden bespreken, sabbatical year, * opleiding en training aanbieden, loopbaanbegeleiding, empowerment.
113
Effect depressie op werk;
* minder motivatie (door pleziervelies) * vitaliteitsvermindering (door gewichtsverandering, slaapstoornissen, verlies energie) * cognitieve verandering (door waardeloos gevoel en schuld) * aandacht verminderd * concentratie verminderd * besluiten nemen * geheugen beperk * terugtrekgedrag. * Mogelijk ook veiligheid meenemen doordat het oordeelsvermogen verstoord kan zijn bij gebruik van psychofarmaca
114
werkomstandigheden die bijdragen aan het ontwikkelen van depressie
* het hebben van niet-passend werk (rolonduidelijkheid, ongeschikt zijn voor werk) * gebrek aan sociale ondersteuning (pesten). * het hebben van teveel werk * hoge psychologische taakeisen * weinig regelmogelijkheden * meegemaakte stressvolle werkgebeurtenissen * procedurele onrechtvaardigheid
115
Organizational justice model;
construct dat kwaliteit van sociale interactie op werk definieert (eerlijkheid binnen organisatie). Drie categorieën van organisatorische rechtvaardigheid: (1) procedureel rechtvaardigheid (besluitvorming met betrokken partijen, consistent, accuraat en ethisch), (2) verdelende rechtvaardigheid (eerlijkheid van resultaten) en (3) relationele rechtvaardigheid (behandeling werknemers)
116
Sociale angststoornis DSM5
* Duidelijke angst of vrees voor een of meer sociale situaties waarin de betrokkene wordt blootgesteld aan mogelijke kritische beoordeling door anderen. * De betrokkene vreest dat hij of zij zich zodanig zal gedragen of in zo’n mate angstverschijnselen zal vertonen dat anderen hierover negatief zullen oordelen. . * De sociale situaties roepen bijna altijd angst of vrees op. * De sociale situaties worden vermeden, of alleen verdragen met intense angst of vrees. * De angst of vrees is buitenproportioneel t.o.v. het werkelijke gevaar dat de sociale situatie met zich meebrengt. * De angst, vrees of vermijding is persisterend en duurt meestal zes maanden of langer.
117
Eerste behandelopties bij sociale angststoornis;
geleidelijke exposure in vivo, cognitieve therapie
118
Gegeneraliseerde angststoornis DSM5
* Excessieve angst en bezorgdheid (bange voorgevoelens), die gedurende minstens zes maanden vaker wel dan niet aanwezig zijn, en betrekking hebben op een aantal gebeurtenissen of activiteiten. * De betrokkene vindt het moeilijk de bezorgdheid onder controle te houden. * De angst en bezorgdheid gaan gepaard met drie (of meer) van de volgende zes symptomen: 1. Rusteloosheid; opgedraaid of gespannen gevoel. 2. Snel vermoeid raken. 3. Moeite met concentreren of ergens niet op kunnen komen. 4. Prikkelbaarheid. 5. Spierspanning. 6. Slaapstoornis.
119
Eerste behandeling gegeneraliseerde angststoornis;
exposure in vivo met responspreventie (actief vermijdingsgedrag tegengaan). Eerste medicamenteuze optie is een SSRI, tweede een TCA. Bij gegeneraliseerd kan ook nog buspiron.
120
welk middel heeft een voorkeur bij suiciderisisco
SSRI
121
welk angstmiddel is relatief gecontraindiceerd bij ouderen
TCA
122
hoe lang is de werkingsduur van een betablokker
kort
123
wat kan niet samen met buspiron worden gebruitk
een MAO remmer
124
wat kan niet samen met een MAO remmer gebruikt worden
buspiron
125
Angststoornis door een middel/medicatie DSM5
* Paniekaanvallen of angst op de voorgrond * Anamnese, LO en/of labuitslagen laten zien dat: symptomen zijn ontstaan tijdens of vlak na nemen medicatie en dat het geneesmiddel deze symptomen kan veroorzaken
126
Eerstekeuze behandeling sociale-angststoornis, gegeneraliseerde angststoornis en paniekstoornis
antidepressiva en cognitieve gedragstherapie, maar bij onvoldoende effect kortdurend (of zelfs langdurend) benzodiazepine
127
Paniekstoornis DSM5
* Recidiverende, onverwachte paniekaanvallen * Een van de aanvallen is gevolgd door minimaal een maand lang; bezorgdheid nieuwe paniekaanval of gevolgen en/of gedragsverandering
128
behandeling paniekstoornis
cognitieve therapie, ontspanningsoefeningen en exposure in vivo.
129
Medicatie angststoornissen
* CGT * Eerst SSRI * proberen ander SSRI * dan TCA of venlafaxine (paniekstoornis / Gegeneraliseerde angstst.) * dan benzodiazepine (alleen bij paniekstoornis , de sociale-angststoornis en de gegeneraliseerde-angststoornis, na gedragstherapie en antidepressiva) of MAO remmer (bij paniekstoornis en sociale-angststoornis) * na een jaar afbouwen bij gegeneraliseerd starten met TCA of buspiron
130
gedragstherapie angststoornissen
* exposure in vivo – bij fobisch vermijdingsgedrag * responspreventie – wanneer goedkeuring wordt gezocht, bv bij gegeneraliseerd * Medicamenteuze versterkers van exposureresultaten – exposure snel gevolgd door dosis geeft snellere afname angst (niet groter) * Cognitieve therapie – patiënt bedenkt situatie en reactie daarop, denkfouten opsporen en andere intepretatie vormen * Metacognitieve therapie – gedachten over de gedachtes bij gegeneraliseerd
131
Overige cognitief-gedagstherapeutische inventies angststoornissen
* Sociale vaardighedentraining – bij sociale angststoornis * Applied relaxation – bij gegeneraliseerd door spierontspanning * Applied tension – flauwvallen voorkomen bij bv prikangst * Attentional biastraining – bij sociale angststoornis; leren niet info negatief te intepreteren
132
Kraambed psychose
enorme red flag Idee dat kind huilt om niks en niks kan, en dat man werk belangrijker vindt dan vrouw zelf. Kind los op voorstoel en negeren. Idee dat iedereen alleen kind belangrijk vindt, vrouw niet
133
genetische risicofactoren suicidaliteit
mannelijk geslacht leeftijd 40-60
134
psychologische beschermende factoren suicidaliteit
kinderen hebben zelfbeeld
135
psychologische risicofactoren suicidaliteit
stoornis (middelenmisbruik) LHBTQ
136
beschermende omgevingsfactoren suicidaliteit
religie toegankelijkheid zorg betere SES
137
risicofactoren omgeving suicidaliteit
publiciteit eindigen GGZ traject dokter zijn (anesthesist of psychiater)
138
levensgebeurtenissen risicos suicidaliteit
life events eerdere suicide pogingen
139
angststoornis is voor hoe veel procent genetisch, en voor hoe veel procent omgeving
40% genetisch door Internaliserend temperament (neuroticisme/geremd temperament/harm-avoidant) 60% omgeving
140
fysieke kenmerken angst
palpitaties zweten droge mond snel ademen benauwd spierspanning duizelig misselijk
141
gedragsreacties angst
vermijding bevriezen schuilen verdedigen agressie onderzoeken
142
gevoelens die ontstaan bij angst
alertheid vernauwde aandacht piekeren
143
urbach wiethe
*Bilateraal gescleroseerde amygdala *Kennen geen angst of vrees *Fysiologische respons treedt niet op *Niet met angst geconditioneerd
144
functie langzame angstrespons
Langzame (indirecte) angstrespons *gedetailleerde info *context *bijstellen snelle respons
145
specifieke fobie
Angst voor evolutionair bepaalde stimuli: dieren, donker, benauwdheid (niet voor stopcontact)
146
sociale fobie
In staat om te anticiperen + sociale bewustwording
147
paniekstoornis
Ontwikkeling hyperalertheid en misinterpretatie lichaamssignalen
148
angstfobie wordt in stand gehouden door
Selectieve aandacht: voorrang geven aan gevreesde stimuli en onbelangrijke info (neutraliserende / geruststellende gedachten negeren) *Selectieve interpretatie / catastroferen: verbanden leggen die er niet zijn (hartkloppingen = hartinfarct) *Omgekeerd redeneren: “omdat ik bang ben voor die hond zal die hond wel gevaarlijk zijn”
149
depressie met seizoensgebonden patroon DSM5
Een seizoen, compleet herstel. Verdere vaak: - stemmingsreactiviteit; - hypersomnie; - hyperorexie; - vermoeidheid; - gewichtstoename. Lichttherapie (5 .000-10 .000 lux/ dag gedurende 5-10 dagen) is vaak effectief.
150
separatiestoornis leeftijd, klinische presentatie, verschil volwassenen, diagnose
jong kind van streek scheiding ouders diagnose specifiek voor jong kind DIAGNOSE BLZ 272-273 HANDBOEK KINDER/JEUGDPSYCH AANVULLEN
151
selectie mutismeleeftijd, klinische presentatie, verschil volwassenen, diagnose
jong kind niet spreken op school, thuis wel specifiek voor jong kind/adolescent AANVULLEN
152
specifieke fobie leeftijd, klinische presentatie, verschil volwassenen, diagnose
alle leeftijden angst andere objecten AANVULLEN
153
sociale angststoornis leeftijd, klinische presentatie, verschil volwassenen, diagnose
schoolgaand en adolescent spreekbeurt bv andere situaties (werk) AANVULLEN
154
paniekstoornis leeftijd, klinische presentatie, verschil volwassenen, diagnose
schoolgaand en adolescent paniekaanval kind meer lichamelijk AANVULLEN
155
gegeneraliseerd leeftijd, klinische presentatie, verschil volwassenen, diagnose
kind en schoolgaand bezorgd en piekeren bij kind meer school en thuisgerelateerd AANVULLEN
156
Redenen om een jongere van 15 antidepressiva te geven en wat zijn redenen om dit juist niet te doen?
Wel: bij (matig)ernstige depressie. Ernstige symptomen met zeer slecht functioneren. Geen effect van psychotherapie, zoals CGT en/of interpersoonlijke therapie. Niet: bij lichte depressie. Als er nog een psychotherapie is gestart.
157
Hoe zou je een depressie van een 15-jarige behandelen? Globaal behandelplan:
-start met psycho-educatie. -betrek ouders bij de behandeling. -activeer: verbeteren dag-nachtritme, zelfzorg en maak een veiligheidsplan als er sprake is van suicidaliteit en/of automutilatie. -CGT eventueel interpersoonlijke therapie. -geen effect van psychotherapie en (matig) ernstige depressie, dan start SSRI. -terugvalpreventie.
158
klinische presentatie depressie bij jong kind
gedragsverandering apathie droevig groeiachterstand psychomotorische retardatie woede, gedragsproblemen
159
klinische presentatie depressie bij schoolgaand kind
laag zelfbeeld hopeloos/schuld hoofdpijn, buikpijn angst
160
klinische presentatie depressie bij adolescent
anhedonie slaappatroon middelengebruik suicidepoging
161
eerste keus stemmingsstabilisatoren bij zwangerschap
lithium (borstvoeding afgeraden)
162
eerste keus antipsychotica bij zwangerschap
haloperidol (borstvoeding mag)
163
wat moet in de gaten gehouden worden eerste 24h na geboorte bij gebruik antidepressiva
Onthoudingsverschijnselen ‘Floppy infant syndrome’ Extrapiramidale bijwerkingen