Week 1 Flashcards

(76 cards)

1
Q

Wat is het doel van het maagdarmkanaal?

A

Het opnemen van voedingsstoffen en het voortduwen van voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke soorten afwijkingen in het maagdarmkanaal?

A
  • slijmvliesafwijkingen

- mortoliteitafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is achalasie?

A

De onderste slokdarmspier die continu is aangespannen -> sfincter-spasme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de meest frequente MDL aandoeningen in 1e helft 20e eeuw?

A

Infectie gerelateerde ziekten:

  • Infectieuze diarree
  • Virale hepatitis
  • Tuburculose
  • Peptisch ulcus, maagbloeding en maagperforatie, maagkanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van ulcera in maag/duodenum (ook maagkanker)?

A

Helicobacter pylori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een maagbloeding?

A

Vaak een arteriële bloeding in de maagzweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn symptomen van een maagbloeding?

A

Heftig bloeding en shock

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat kunnen processors?

A

Geven lucht, licht, spoelen, water geven en sappen wegzuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat heeft scoop?

A

Lampjes, camera en het kanaal (voor de diagnostiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarmee is de dunne darm te zien?

A

Double balloon endoscopy -> met een overtube en een scope

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het syndroom van Boerhaave?

A

Spontane perforatie slokdarm (behandeling met stent)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom kauwt men?

A

Vermaalt voedsel to kleinere brokken, groter voedsel oppervlakte en mengen met enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waardoor depressie (protectie) bij kauwen?

A
  • Twee tongbeenspieren + m. pterygoideus lateralis

- Zwaartekracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Door welke spieren elevatie bij kauwen?

A
  • m. masseter
  • m. temporalis
  • m. pterygoideus lateralis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor protectie & retractie bij kauwen?

A
  • pterygoideus lateralis en medialis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke zenuw innoveert met de kauwspieren

A

n. madibularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke speekselklieren zijn er?

A
  • glandula parotides
  • glandula submandibularis
  • glandula sublingualis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke zenuwen innoveren met de speekselklieren?

A
  • n. facialis

- n. glossopharyngeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waartoe dient de tong?

A
  • Smaak en gevoel

- Bewegen van voedsel door de mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Innervatie tongspieren?

A
  • n. hypoglossus

- 1 via de n. vagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Innervatie tongzintuigen anterior 2/3?

A
  • n. lingualis (gevoel)

- n. facialis (smaak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Innervatie tongzintuigen posterior 1/3?

A
  • n. glossopharyngeus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Innervatie hyoidale spieren suprahyoidaal?

A
  • n. facialis
  • n. mandibularis
  • cervicale zenuwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Innervatie hyoidale spieren infrahyoidaal?

A
  • cervicale zenuwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Hoe ligt het duodenum?
Retroperitoneaal
26
Wat is het verschil jejunum en ileum?
- In het jejunum grote vasa recta en lekker geplooid | - In ileum veel lymfeknopen
27
Wat zijn tekenen voor een te hoge druk op portale systeem?
Aambeien, bloedbraken door scheur oesophagus en bij de navel
28
Wat is ingestie?
Introductie van eten en drinken in de mondholte
29
Wat is masticatie?
Kauwen, voedsel verdelen in kleine behapbare stukken
30
Wat is motiliteit?
Spierbewegingen die het voedsel door de tractus leiden
31
Wat doet secretie?
Lubriceren met beschermende mucus, verteringsenzymen, zuur, loog en gal
32
Waarvoor zorgt hormoon-secretie?
Locale motiliteit en secretie
33
Waarvoor zorgt chemische vertering?
Grote moleculaire structuren afbreken in kleinere absorbeerbare onderdelen
34
Waarvoor zorgt eliminatie?
Uitscheiding van onverteerbare, niet-geabsorbeerde onderdelen
35
Waaruit bestaat de holle buis?
- Mucosa - Submucosa - Musculaire - Serosis (adventitia boven het middenrif)
36
Welke bekleding heeft de mondholte?
Plaveiselcelepitheel
37
Wat is aanwezig bij submucosa?
- Kleine speekselklieren - Diffuus lymfoid weefsel - Veel kleine perifere zenuwen
38
Welke papillen voor de smaak?
- Fungiformis - Circumvallata - Foliata
39
Welke papillen voor transport?
- Filiformis
40
Wat is er aanwezig in lamina propria in de tong?
- Zenuwen | - Sereuze en mucineuze klieren
41
Wat is de functie van de tongspierweefsel?
- Fragmentatie | - Transport
42
Wat is de functie tongvet-spierweefsel?
Inbedding en verankering van spier en klierweefsel
43
Wat zijn onderdelen van de tanden?
- Glazuur (ameloblasten) - Dentine (ondotoblasten) - Cementum (cementoblasten) - Pulpa (bloedvaten en zenuwenen)
44
Wat voor soort speeksel bij - Glandula parotis - Glandula submandibularis - Glandula sublingualis?
- Glandula parotis (sereus) - Glandula submandibularis (sereus > mucineus) - Glandula sublingualis (mucineus >> sereus)
45
Wat voor soort speeksel bij kleine speekselklieren?
Mucineus
46
Wat is de opbouw speekselklieren?
- Lobulus - Tubulo-acinaire klieren - Bindweefsel (duchten, bloedvaten, zenuwen, vetcellen)
47
Wat kan er door reflux naar de oesophagus gebeuren?
Door reflux naar de oesophagus -> epitheelschade en ontsteking -> hierdoor wordt er klierepitheel geproduceerd (intestinale metaplasie) -> dysplasie (richting een maligniteit) -> adenocarcinoom Dit heet het Barrett syndroom
48
Wat zorgt voor het begin van de eiwitafbraak?
Hoofdcellen maken pepsinogeen (wat met HCl wordt omgezet in pepsine)
49
Welke bedekking is er in de maag?
Simpel cilindrisch epitheel
50
Waardoor kan vitamine B12 opgenomen worden?
Door de pariëtale cel die de intrinsic factor produceert -> B12 is belangrijk voor hematopoëse en wordt opgenomen in de dunne darm
51
Welke protectieve mechanismen zijn er in de maag?
- G- en D-cellen (geven feedback aan parentiële cellen) - Slijmbekercellen - Acute reparatie - Anatomie
52
Waardoor kunnen maagsferen ontstaan?
Door helicobacter pylori, alcoholgebruik, LSD-gebruik en reflux ontstaan
53
Wat is een ulcus?
Verlies mucus door ontsteking
54
Wat gebeurt er als er door H pylori atropie ontstaat?
Er kan dan minder zuur wordt gemaakt -> wanneer er geen zuur meer wordt gemaakt -> intrinsieke factor kan niet meer geactiveerd worden, hierdoor worden allerlei vitamines niet opgenomen
55
Welke cellen in colon?
Vooral slijmbekercellen, ook zijn er absorptieve cellen en lamina propria (steunweefsel)
56
Welke cellen in de mucosa van de maag?
- Slijmnapcellen - Parietale cellen - Muceuze halscellen - Hoofdcellen - Endocriene cellen
57
Welke cellen in de mucosa dunne darm?
- Enterocyt - Slijmbekercel - Paneth cel - Mcel
58
Wat is het verschil tussen duodenum en jejunum/ileum?
- duodenum -> Brunner klieren | - jejunum/ileum -> Peyer's patches
59
Welke cellen in de mucosa in colon?
- Slijmbekercel - Entrocyt - Stamcellen
60
Wat is het verschil tussen Crohn en Colitis ulcerosa
- Crohn -> skip laesies, diepe ontsteking en granulomen | - Colitis ulcerosa -> continue ontsteking en mucosa
61
Wat zijn korte termijn signalen in de regulatie van voedselopname?
- Glucose - Insuline - CCK (signaal om polorus te sluiten/ stopsignaal naar hypothalamus) - Rekken van de darm (n.vagus en n.splanchnic)
62
Waar vind feedback van korte termijn factoren plaats?
Ventromediale- en laterale hypothalamus
63
Wat is het lange termijn signaal in de regulatie van voedselopname?
- Leptine -> inhaleert de afgifte van neuropeptide Y/ stimuleert de expressie van CART (anorexigene stof)
64
Orexigen feedback binnen het CZS?
- orexine/hypocretine: hedonisme | - Neuropeptide Y
65
Waarvoor is o.a. de hypothalamus?
Hypothalamus zorgt voor de regulatie van eet en drinkgedrag
66
Waar zit het verzadigingscentrum?
Ventromediale hypothalamus (links)
67
Waar zit het honger centrum?
Laterale hypothalamus (rechts)
68
Wat zijn anorexigene factoren?
- POMC-neuronen - Cocaïne - amfetamine gereguleerd transcript (CART)
69
Wat zijn orexigene factoren?
- NPY | - AgRP neuronen
70
Waaruit bestaan de 2e orde neuronen?
Melanocortin 4 receptoren (MC4R)
71
Wat is de belangrijkste lange termijn factor?
Vetcellen (vetopslag in het lichaam lepten stimuleert de expressie van CART/ leptine remt afgifte NPY
72
Welke 2 processen bij vetcellen?
- Hyperplasie | - Hypertrofie
73
Wat zijn lichamelijke gevolgen anorexia?
- obstipatie en darmklachten - Amenorroe - Droge huid, brokkelige nagels en haaruitval - Dalend basaalmetabolisme en vertraagde bloedsomloop - Vertraagde botrijping
74
Wat zijn lichamelijke gevolgen anorexia als er sprake is van braken/laxeren?
- Elektrolytstoornissen - Tandbederf en zwelling van de parotis - keelpijn en heesheid - Beschadiging door maagzuur en hoge druk
75
Wat zijn psychische gevolgen anorexia?
- dwangmatige kenmerken - Somberheid - Concentratieproblemen - Snel geïrriteerd
76
Wat is de behandeling van anorexia?
- Psycho-educatie - Motivatiebewerking - Veranderingsinductie - Fysieke bewaking - Voedingsadvies