Week 1 Flashcards

(92 cards)

1
Q

lifetime risico kanker

A

1 op 3 (70% overlijd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

begrip incidentie en prevalentie

A

prevalentie; totaal aantal patiënten met diagnose
incidentie; het aantal nieuwe gevallen in bepaalde periode (100.000 per jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

curatieve behandeling vs adjudante behandeling

A

curatief; genezing
adjuvant; doden van tumorcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

meest voorkomende tumosoorten

A

man; prostaat carcinoom
vrouw; mamma carcinoom

daarna; darm, huid, long en lymfeklier kanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

lynch

A

erfelijke ziekte -> sprake van een enkele poliep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Familiaire adenomateuze poyposis (FAP)

A

erfelijk -> veroorzaakt allemaal kleine poliepen in de darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

klachten coloncarcinoom laat stadium rechts

A
  • vage buikpijn
  • anemie
  • vermoeidheid
  • gewichtsverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

klachten coloncarcinoom laat stadium links

A
  • constipatie of diarree
  • buikpijn
  • obstructieve klachten (misselijk, braken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

klachten coloncarcinoom, laat stadium rectum

A
  • rommelende buik
  • loze aandrang (hele tijd)
  • rectaal bloedvverlies
  • bekkenpijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

prognostische waarde van een biomarker

A

informatie over het natuurlijk beloop van de ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

predicatieve waarde van een biomarker

A

voorspelt kans op succes of falen van een behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zorgsluis

A

betaalbaar houden van basispakket verzekering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een behandeling is significant als

A

het een toename van o,3 maand = 1,5e week geeft
maar vergelijk dit altijd met relevantie (bijwerkingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat mag en QALY kosten?

A

80.000 euro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

QALY

A

quality adjusted life year
= extra levensjaar in goede gezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zorg sluis regels

A
  • kosten van een behandeling mag per patient niet meer dan 50.000 eu of voor alle patiënten met indictie maximaal 10 miljoen
  • wanneer een geneesmiddel voor meerdere indivicties kan worden ingezet maximaal 40 miljoen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

oorzaken symptomen bij AML

A
  • verdringing normale bloedaanmaak
  • toename witte bloedcellen
  • extramedullaire lokalisatie leukemie (ophoping cellen in andere organen)
  • toxische stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

gevolgen leukemie

A
  • anemie; moeheid, dyspneu, pijn op borst
  • trombopenie; (te weinig); bloedingen
  • neutropenie (te weinig witte bloedcellen); infecties, koorts
  • hepatosplenomegali; dyspnoe, hoofdpijn, visusproblemen
  • extramedullaire lokalisatie; gezwollen tandvlees, vergrote klieren, vergrote lever/milt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

diagnostiek aml

A
  • cytomorfologie; aantal hemapoetische cellen (= onrijp)
  • immunologie; beenmerg analyse
  • moleculaire diagnostiek; genen
  • cytogenetica; chromosomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
  • cytomorfologie; aantal hemapoetische cellen (= onrijp)
    hoeveel mag onrijp zijn?
A

minder dan 5% = normaal
boven 20% is acute leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

AML is niet 1 ziekte

A

er zijn meerdere vormen van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

autogene stamceltransplantatie of allogene stamceltransplantatie

A

autogeen; eigen stamcellen
allogeen; stamcellen van donor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

AML onderscheid van ALL (1 AML) -> zie slim pag 15

A
  • myeloide voorlopercel
  • expressie van MPO (myeloperoxidase)
  • auerse staven
  • vaker bij volwassenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

AML onderscheid van ALL (2 ALL) -> zie slim pag 15

A
  • lymphoide voorlopercel
  • sterke expressie TdT
  • hoog risico uitzaaiing richting centraal zenuwstelsel
  • vaker bij kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
bloedonderzoek leukemie
te veel leukocyten, te weinig trombocyten, en laag Hb
26
inversie 16
subtype van AML met gunstige prognose
27
leer het hematopoiese schema
staat online
28
bloedcelvorming vind plaats in
de platte botten (o.a. borstbeen) en in het beenmerg
29
het bloedcelvormend systeem (noem organen)
- milt (opslagplaats voor erytrocyten) - lymfeklieren (lymfatische ontwikkeling) - thymus (t-cel ontwikkeling)
30
hoog deling potentieel
hoeveelheid delingen aan het begin in laag maar ze. kunnen wel alle soorten worden nog
31
stamcellen vermenigvuldigen dmv ..... vermenigvuldiging
asymmetrische vermenigvuldiging (een blijft hetzelfde de ander gaat zich ontwikkelen)
32
voorlopercellen hebben een ...... delingspotentieel en ondergaan .... delingen
*beperkt en *veel
33
voorlopercellen zijn gevoelig voor
genotoxische invloeden
34
stamcellen zijn gevoelig voor
DUS NIET voor genotoxische invloeden
35
kenmerken hematopoietische stamcel (zie slim pag 18)
- zelfvermeerdering - pluripotent (kan alles worden) - hoge delingspotentie - relatief ongevoelig voor genotoxische invloed - verantwoordelijk voor lange termijn herstel beenmerg en bloedvorming bij stamceltransplantatie
36
genotoxische invloeden
straling, chemotherapie, reactieve zuurstof in cel
37
kenmerken voorlopercel (zie slim pag 18)
- geen zelfvermeerdering - unipotent of multipotent - hoge delingsfrequentie (veel dochtercellen) - beperkte delingspotentie - gevoelig voor genotoxische invloeden - verantwoordelijk voor korte termijn herstel bloedcelvorming bij stamceltransplantatie
38
autologe stamceltransplantatie als
- behandeling van auto immuunziekten - na gentherapie - bij patiënten met solide tumoren die zware chemo hebben gehad
39
allogene stamceltransplantatie
na totale lichaamsbestraling en chemotherapie bij ziekte van het hemapoetisch systeem
40
hematopoietische stamcellen (HSC) liggen in
regulerende niches -> die beschermen en reguleren de HSC
41
stamceltransplantatie werkt als volgt;
- in bloed ingebracht - vestigen zichzelf in beenmerg; stamcel homing
42
G-CSF
is een hematopoetische groeifactor differentiatie naar leukocyten (differentiatie vind plaats wanneer de factor bind op de celreceptor)
43
TPO
(hematopoetische groeifactor) differentiatie naar trombocyten (differentiatie vind plaats wanneer de factor bind op de celreceptor)
44
myeloproliferatief syndroom
mutatie in het signaalmolecuul wat zorgt voor een overmatige productie van grannulocyten
45
kan chronische leukemie overgaan in acute leukemie
ja!
46
noem de 4 kenmerken van acute leukemie
- acuut, levensbedreigende symptomen - ophoping van niet-functionele cellen - normale bloedcelvorming onderdrukt - defect in groei regulatie en uitrijping
47
noem de 4 kenmerken van chronische leukemie
- chronische, minder levensbedreigende symptomen - ophoping van gedeeltelijk uitgediepte en deels functionerende leukemiecellen - normale bloedcelvorming klein beetje onderdrukt - defect in groeiregulatie (nog wel uitrijping)
48
kinderen hebben meestal .... leukemie
lymfatische
49
hoe veel mutaties zijn er meestal nodig voor het ontstaan van acute leukemie
4-6
50
myeloide leukemie soorten cellen
granulocytaire, monocytaire erytroide of megakaryoblastaire cellen vb: AMP, CML APL
51
lymfoide leukemie soorten cellen
lymfoide cellen vb. ALL, CLL of plasmacel leukemie
52
vanaf welke eeuw werd de epidemiologie benaderd zoals hedendaags?
17e tot 19e eeuw
53
wat is epidemiologie
de wetenschap die de frequentie en de verspreiding van ziekte onder de bevolking bestudeerd
54
epidemiologie houd zich bezig met de 6 trends:
- voorkomen - oorzaken - screening - diagnostiek - behandeling - prognose
55
belang van kankersurveillance
- bekende risicofactoren monitoren - onbekende risicofactoren opsporen - effecten van screening evalueren - omvang van kankerlast beoordelen
56
oorzaken van kanker
- 5-10% erfelijk - omgevingsfactoren roken 30%, voeding 10-50%, overgewicht 5-10%
57
twee redenen dat er een absolute stijging is van kanker
mensen blijven langer leven omdat ze een betere prognose hebben
58
meest voorkomende kanker soorten
borst/prostaat -> huid -> long
59
noem een voordeel van screenen
voordeel; winst in levensjaren, laag stadium bij ontdekking en minder intensieve behandelingen
60
noem een nadeel van screenen
nadeel; mogelijke overdiagnosticering
61
absolute overleving
tijd tussen diagnose en sterfte
62
ziektevrije overleving
tijd tussen diagnose en progressie ziekte
63
relatieve overleving
absolute overleving gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht en jaar van diagnose
64
hallmark: blijven delen
tumor maakt zelf groeisignalen die nodig zijn voor delen of receptor blijft signaleren zonder groeifactor
65
hallmark: remming ontwijken
tumor schakelt groeiremmers uit
66
hallmark: celdood weerstaan
tumor schakelt het mechanisme van apoptose uit
67
hallmark: oneindige deling
tumor schakelt telomeer verlening in met behulp van het enzym telomerase
68
hallmark: vorming van nieuwe bloedvaten
angiogenese wordt gestimuleerd door tumorcellen
69
hallmark: invasie en metastase
invasie; wanneer de tumor het basaalmembraan doorbreekt metastase; tumorcellen transporteren en vormen nieuwe tumor
70
wat is het stroma
directe omgeving naast tumor -> ondersteunend, niet-neoplastisch bindweefsel, bloedvaten en ontstekingscellen *het stimuleert angiogenese*
71
wat is HIF 1alpha
een angiogene groeifactor (hypoxia inducibele factor)
72
wat remt HIF 1alpha?
Von Hippel Lindau (VHL), als deze bind wordt HIF 1alpha afgebroken
73
wat zijn vasculaire endotheliale groeifactoren (VEGF)
ook angiogene factoren
74
hoeveel procent van de tumoren is een epitheliale tumor
80%
75
invasie 2 stappen;
1. migratie door celmembraan (detachement) 2. verplaatsing door extracellulaire matrix
76
metastase 4 stappen
3. intravasatie = binnendringen bloedvat (EMT) 4. transport in bloedbaan 5. extravasatie en metastatic deposit 6. kolonisatie en uitgroei (MET)
77
wat is EMT
breekt het stroma af zodat tumor zich naar een bloedvat kan bewegen (epitheliale mesenchymale transitie)
78
metastase gaat via
lymfebaan of bloedbaan
79
wat is MET
uitgroei op plek van metastase (mesenchymal epitheliale transitie)
80
hallmark: genoom instabiliteit en mutaties
er is een probleem in het DNA-reparatiemechanisme, waardoor er makkelijk mutaties ophopen
81
hallmark: tumor bevorderende ontsteking
chronische ontstekingen leiden tot veel macrofagen en granulocyten die invasie en metastasering bevorderen (tumoren zetten immuuncellen in om het stroma af te breken en gebruiken de afvalproducten als voeding)
82
hallmark: deregulatie van energievoorziening
tumorcellen leven van glycolyse (afbraak glucose-> pyruvaat) !! in tumorcellen wordt pyruvaat omgezet in lactaat !!
83
hallmark: ontsnapping aan immuunsysteem
tumorcellen activeren stoffen die het immuunsysteem minder actief maken (bijv. door remming HLA-eiwitten)
84
leer plaatje medicijnen en therapieën tegen de Hallmarks in slim pag 29 (boekje 1)
echt doen gaat je helpen
85
wat is anaplasie
ongedifferentieerde cellen
86
wat is dysplasie
verminderde differentiatie van cellen
87
waar zijn cytokinen gevaarlijk
ze onderdrukken het immuunsysteem
88
macrofagen helpen de tumor door productie van
groeifactoren cytokinen enzymen
89
enzymen helpen tumor door
het makkelijker maken van metastaseren
90
angiogene switch
groeifactoren nemen de overhand van de remmende factoren en er ontstaan veel nieuwe bloedvaatjes van relatief slechte kwaliteit
91
verschil operabel en resectabel
operabel; kan de patient de operatie aan resectabel; kan de tumor in zijn geheel verwijderd worden
92
progressieve overleving
overleving bij stabiele ziekte, als tumor bijv. ineens gaat groeien stop de progressieve overleving