Week 1 Flashcards

(129 cards)

1
Q

Welke 4 ziekteverwekkers zijn er?

A

Bacteriën
Virussen
Fungi
Parasieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe worden unicellulaire fungi genoemd?

A

Gisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe worden fungi met vertakkende draden genoemd?

A

Schimmels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kunnen virussen waargenomen worden?

A

Electronenmicroscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kunnen bacteriën waargenomen worden?

A

Electronen- of lichtmicroscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kunnen parasieten waargenomen worden?

A

Lichtmicroscoop of blote oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Van welke 3 dingen is de pathogenese afhankelijk?

A

Micro-organisme
Gastheer
Besmettingsroute

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de virulentie? Wat is een ander woord hiervoor?

A

Vermogen van een micro-organisme om schade van respectievelijke ziekte te veroorzaken

Pathogeniciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn primaire pathogenen?

A

Hebben bij besmetting regelmatig ziekteverschijnselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn opportunistische pathogenen?

A

Veroorzaken ziekte bij verminderde/geen weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn virulentiefactoren?

A

Eigenschappen waarmee micro-organisme defence van de gastheer kan omzeilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waardoor kan een ontstekingsreactie veroorzaakt worden?

A

Innate immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 5 verschillen tussen het innate en het adaptieve immuunsysteem

A

Niet klonaal - klonaal
Snelle reactie - tijd nodig
Bij iedereen - Verschillend per individu
Geen geheugen - Opbouw geheugenpopulatie
Patroonherkenning - specifieke herkenning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem de 5 secundaire lymfoïde organen

A

Lymfeklieren
Milt
Plaques van Peyer
Lymfoid weefsel van darm/long/neus
Tonsillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe werkt de Ag herkenning bij een T-cel?

A

Ag peptiden in MHC molecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe werkt de Ag herkenning bij een B-cel?

A

Vrij, intact Ag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke cellen hebben een centrale rol in de adaptieve respons?

A

CD4+ Th cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar komen HLA-1 moleculen voor, aan welke cellen wordt het gepresenteerd en wat voor soort Ag wordt gepresenteerd?

A

Komen voor op alle kernhoudende cellen
Presenteren aan CD8+ Tc cellen
Cytosol Ag wordt gepresenteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar komen HLA-2 moleculen voor, aan welke cellen wordt het gepresenteerd en wat voor soort Ag wordt gepresenteerd?

A

Komen voor op ‘dedicated’ APC
Presenteren aan CD4+ Th cellen
Exogeen Ag wordt gepresenteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem 5 voorbeelden van pathologie in de balans van het immuunsysteem

A

Allergie: respons tegen ‘onschuldig’ Ag
Auto-immuniteit: adaptieve respons tegen eigen Ag
Auto-inflammatie: innate respons tegen eigen Ag
Immuundeficiëntie: Verminderde werking
Leukemie/lymfoom: Maligne woekering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de eclipse period?

A

De periode waarin het virus wordt ontmanteld en er nog geen detectie vanuit het immuunsysteem plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Op welke 4 kenmerken kan een DNA virus ingedeeld worden?

A

Wel/geen envelop
Lineair of circulair DNA
Ss of ds
Vorm capside

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Op welke 4 kenmerken kan een RNA virus ingedeeld worden?

A

Polariteit (+/-)
Vorm capside
Membraan aanwezig
ss of ds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de vorm van alle virussen die we moeten kennen?

A

Alle isocaeder, behalve:
apenpokken (pleiomorf)
mazelen (helicaal)
bof (helicaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Bij welke virussen is het membraan aan/afwezig?
Alle aanwezig, behalve: Enterovirus Hepatitis A Adenovirus
26
Welke 9 virussen zijn RNA virussen?
Sars-corona Enterovirus Hepatitis A Hepatitis C HIV-2 Dengue Mazelen Bof Influenza
27
Wat is de polariteit van de RNA virussen?
Alle positief, behalve: mazelen bof influenza
28
Welke 5 virussen zijn DNA virussen?
Hepatitis B HSV-1 EBV Adenovirussen Apenpokken
29
Wat is de replicatieplek van elk virus?
DNA in kern, RNA in cytoplasma, behalve pokkenvirussen (DNA in cytoplasma)
30
Wat is handig te onthouden over negatieve RNA virussen?
Altijd omgeven door membraan
31
Wat voor soort virussen zijn HIV-1 en HIV-2?
Retrovirussen
32
Wat is attenuatie?
Verzwakking van virussen
33
Wat is tropisme?
Dat er een receptor nodig is om de cel te infecteren
34
Wanneer is een cel susceptibel?
Wanneer deze een receptor voor het virus heeft
35
Wanneer is een cel resistent tegen een virus?
Wanneer deze geen receptor heeft
36
Waardoor wordt specificiteit van een virus bepaald?
Capside/envelop
37
Wat is permissiviteit?
Ondersteuning van de cel bij replicatie
38
Wat is er nodig voor infectie van een virus?
Tropisme en permissiviteit
39
Hoe wordt de classificatie genoemd die het genoom van het virus meeneemt?
Baltimore classificatie
40
Wat zijn de 7 groepen van de baltimore classificatie?
I: dsDNA + en - II: ssDNA + of - III: dsRNA + en - IV: ssRNA + V: ssRNA - VI: ssRNA + (retro) VII: dsDNA + en - (gaten in DNA)
41
Wat is ELISA?
Enzyme linked immuno sorbent assay, om viraal Ag te herkennen
42
Wat kan je meten met southern, northern en western blotting?
Southern: DNA Northern: RNA Western: Eiwit
43
Wat is pancytopenie? Waar ligt hier het probleem
Verlaagde trombo's, leuko's en Hb, is een beenmergprobleem
44
Wat is de definitie van een parasiet?
Eukaryoot Ten koste van gastheer Niet zijnde schimmels
45
Noem 3 voorbeelden van parasieten?
Ectoparasieten Parasitaire wormen Parasitaire protozoa
46
Wat is een vector?
E-vertebraat verantwoordelijk voor overdracht parasiet
47
Welke 3 ziektebeelden kunnen voorkomen bij leishmaniasis?
Cutaan Mucocutaan Visceraal
48
Wat is het mechanisme van leishmaniasis?
Blokkeren van de afbraak ten koste van de leuko, voorkomt de fusie van fagosoom met lysosoom
49
Wat is de pathogenese van het viscerale ziektebeeld van leishmaniasis?
Parasiet gaat naar lymfeknopen, beenmerg, milt en lever Infecteert fagocuterende leuko's, verminderde aanmaak van ery's en vergroting van milt en lever
50
Wat is de directe ontwikkelingscyclus?
Parasiet heeft 1 gastheer
51
Wat is de indirecte ontwikkelingscyclus?
Parasiet heeft 2+ gastheren
52
Wat is de definitieve gastheer?
Plek van de volwassen parasiet en de plek waar geslachtelijke voortplanting plaatsvindt
53
Wat is een tussengastheer?
Plek waar asexuele/vegetatieve vermeerdering plaatsvindt
54
Wat is gastheerspecificiteit?
Door specialisatie gebondenheid van parasiet naar gastheer
55
Wat is de prepatente periode?
Tijd tussen infectie en het moment dat de parasiet blijk geeft van aanwezigheid
56
Wat is fase 3 van het noodplan? Wat houden 3a, 3b en 3c in?
Wanneer er een tekort is aan ic bedden a en b zijn wanneer de bedden verdeeld worden op basis van medische eisen 3c is code zwart, wanneer de bedden verdeeld worden op basis van niet medische overtuigingen
57
Noem 3 uitgangspunten van fase 3c?
Ieder mens is gelijkwaardig Zoveel mogelijk levens willen redden Rechtvaardigheid
58
Wat is het harm principle?
Wanneer de acties van mensen schade toebrengen aan andere mensen
59
Welke strand van een DNA of RNA virus codeert voor eiwitten?
+-streng
60
Is een enveloped of naked virus makkelijker te inactiveren?
Enveloped
61
Waar moeten alle RNA virussen voor coderen?
Eigen RNA-polymerase
62
Hoe maakt een virus van baltimore klasse II mRNA?
ssDNA -> dsDNA -> mRNA
63
Hoe maakt een virus van baltimore klasse IV mRNA?
ssRNA+ -> ssRNA- -> mRNA
64
Hoe maakt een virus van baltimore klasse VI mRNA?
ssRNA+ -> dsRNA door rev. transcriptase -> mRNA
65
Hoe maakt een virus van baltimore klasse VII mRNA?
dsDNA -> ssRNA+, en vervolgens hetzelfde als klasse VI
66
Wat is het effect van de negatief geladen fosfaatgroepen in de verbinding van nucleotiden? Wat heeft het lichaam gedaan om dit te voorkomen?
Verminderde cellulaire uptake Fosfaten worden pas intracellulair ingebouwd
67
Welke groep zorgen voor verbinding tussen nucleotiden?
OH-groep op de suikergroep
68
Hoe werken nucleotide analogen? Wat is een belangrijke voorwaarde voor de werking?
OH-groep op de suikergroep wordt vervangen, waardoor een nieuwe nucleotide niet meer kan binden, dat er geen fosfaten aanzitten, maar dat die pas ic worden ingebouwd
69
Waarom kan resistentie van een virus erger worden bij het gebruik van anti-virale middelen?
Het wildtype wordt dan onderdrukt, maar de gemuteerde versies hebben dan de ruimte om te repliceren
70
Wat is cART?
Combined antiretroviral therapy
71
Wat is acyclovir?
Een nucleotide analoog tegen herpes simplex
72
Wat is er bijzonder aan acyclovir?
Eerste fosfaat wordt niet door onze eigen cellen ingebouwd, maar door een viraal enzym (thymidine kinase), dus het werkt alleen in cellen die geinfecteerd zijn
73
Welke 4 families zijn er in de humorale innate afweer?
Complement Collectines Ficolines Pentraxines
74
Noem een voorbeeld van een pentraxine
CRP
75
Wat is de functie van de humorale innate afweer?
Activeren complementcascade
76
Wat is opsonine?
Verhogen de fagocytose door het 'coaten' van moleculen
77
Welke 3 groepen receptoren zijn er in de cellulaire innate afweer?
Opsonine (Microbe-)ligand Supplementaire
78
Noem 2 voorbeelden van families van receptoren van de opsoninegroep
Fc receptoren Complement (CR)
79
Hoe werken FcR?
Antistoffen met Fc staart binden, de staart werkt dan als een soort vlag
80
Zijn de FcR activerend of inhiberend?
Allemaal activerend, behalve 1
81
Hoeveel complementreceptoren zijn er?
5
82
Waar zit CR-1?
Erytrocyten
83
Wat zijn PRR?
Patern recognition receptors Zitten op verschillende locaties
84
Wat zijn PAMPs?
Pathogen-associated molecular paterns
85
Welke 2 families vallen onder de (microbe-)ligand receptoren?
Scavenger R C-type lectine
86
Hoeveel klasses vallen onder de. scavenger R?
12, klasse A-L
87
Wat wordt vaak herkend voor scavenger R?
Negatieve polymeren
88
Wat wordt herkend door C-type lectine (CLR) en waar zijn deze receptoren bij betrokken?
Glycanen Betrokken bij endocytose
89
Welke 2 typen van fagocytose zijn er en wanneer komt welke voor?
Ritssluiting, bij FcR Ruffles, na activatie
90
Welke 2 families receptoren vallen onder supplementaire R?
Toll-like R (TLR) NOD-2
91
Hoe komen TLR voor?
Als homo- of heterodimeer Op het membraan (opp-liganden) of in endosoom (RNA/DNA als ligand)
92
Waar zorgt TLR voor?
Transcriptie ontstekingsmoleculen
93
Welke vorm heeft NOD-2?
Hoefijzervorm
94
Waar komt NOD-2 voor?
Cytosol
95
Wat is de functie van opsonine, (microbe-)ligand en supplementaire receptoren?
Opsonine, (microbe-)ligand: fagocytose (en signalling) Supplementaire: signalling
96
Hoe werkt een inflammasoom?
Complex bestaande uit sensor, adaptor en enzym wordt gevormd na activatie, vervolgens wordt een actief enzym uitgescheiden
97
Hoe werkt de IL-1beta afgifte?
Pro-IL-1beta wordt afgeschreven van het gen, vervolgens wordt caspase-1 geactiveerd door het inflammasoom en dat zet pro-IL-1beta om naar IL-1beta, wat de driver van de ontsteking is
98
Onder welke categorie cellen vallen NK-cellen?
Innate lymfoide cellen
99
Hoe werken de receptoren van de NK-cel? Wanneer vindt apoptose plaats?
De NK-cel heeft een activerende en een inhiberende receptor, de activerende bindt aan een activerend ligand en de inhiberende aan een MHC-klasse-1 Alleen bij activerend R aan activerend ligand en geen inhiberend R aan MHC-1 vindt apoptose plaats
100
Wat zijn mediatoren?
Oplosbare moleculen die een effect hebben op cellen/andere eiwitten
101
Noem 4 voorbeelden van humorale effecten van mediatoren
Stolling Fibrinolyse Kinine Complement
102
Noem 3 cellulaire effecten van mediatoren
Endotheel activatie Parenchym activatie Leukocytenactivatie
103
Hoeveel complementeiwitten zijn er?
C1 tm C9
104
Welke 2 factoren zijn nodig voor de complementcascade?
Complement en antistoffen
105
Wat zijn de 3 algemene stappen van de complementcascade?
Initiatie -> C3 convertase -> effector functies
106
Wat doet C3-convertase?
C3 -> C3a + C3b
107
Welke 3 effectorfuncties heeft complement?
Terminale route/lysis Opsonine/fagocytose bevorderen Anafylatoxinen/bevorderen van ontstekingsreactie
108
Hoe werkt de terminale route van complement
C5 bindt aan de C3b, C6 tm C8 binden daaraan, vervolgens binden meerdere moleculen C9 in een rondje, waardoor er een porie in de membraan wordt gecreeert, waardoor lysis optreedt
109
Hoe wordt C5 tm C9 samen ook wel genoemd?
MAC (membrane attack complex)
110
Welke complementeiwitten zijn belangrijk bij opsonine?
C3b, C4b en iC3b, die binden aan de complementreceptor op een fagocyt, waardoor fagocytose plaatsvindt
111
Welke complementeiwitten spelen een rol als anafylatoxinen?
C5a, C3a en C4a
112
Welke 5 dingen doen anafylatoxinen?
Degranulatie mestcellen, granulocyten, macrofagen, waardoor oa histamine vrijkomt Contractie glad spierweefsel Endotheel: verhoogde vasculaire permeabiliteit Chemotaxie fagocyten Activatie fagocyten
113
Hoe werkt de klassieke route van de initiatie van de complementcascade?
Ab binden aan membraan MO C1q bindt aan Ab (is een complex van 5 IgG's) C1r en C1s binden ook -> C1 complex wordt actief C1 splitst C2 in C2a en C2b en C4 in C4a en b C2a en C4b vormen een complex, ook C3 convertase genoemd
114
Hoe werkt de lectine-route van de complementcascade?
Mannose-binded-lectin splitst de C2 en C4, verder hetzelfde als de klassieke route, alleen herkent deze route juist suikers
115
Hoe werkt de alternatieve route van de complementcascade?
Bij spontane depositie van C3 op membranen, C3 is reactief en kan spontaan splitsen in C3a en C3b, C3b bindt vervolgens B en deze 2 worden door enzym D omgezet in C3bBb, die ook weer C3 kan splitsen
116
Noem 2 humorale remmers voor de C-activatie
Cl-proteaseremmer Factor H en factor I: C3bBb remmer
117
Noem 4 cellulaire remmers voor de C-activatie
CD55, CD46, CRI, die verlagen C3b CD59 verlaagt C8 en dus verlaging van MAC
118
Hoe worden inflammatoire cellen geactiveerd door neutrofiele granulocyten?
Na activatie maakt de cel O2 radicalen (ROIs), waardoor de granula worden vrijgegeven
119
Hoe worden inflammatoire cellen geactiveerd door macrofagen?
Macrofagen maken ROIs en NO, waardoor de cel cytokines gaat produceren
120
Wat is het effect van de granula van de mestcellen en basofiele granulocyten?
Vaso-actief
121
Wat is het effect van de granula van de neutrofiele granulocyten?
Antibacterieel
122
Wat is het effect van de granula van de eosinofiele granulocyten?
Anti-parasitair?
123
Wat zijn NET?
Neutrophil extracellular traps, spugen DNA uit, waardoor mo's blijven plakken, vervolgens worden de mo's gedood door anti-mibrobiele factoren
124
Welke 3 soorten NETs zijn er?
Suicidal NET: spuugt al zn DNA uit, waardoor ie zelf ook doodgaat Vital NET: spuugt deel van zn DNA uit Mitochondrial NET: mito DNA uitspugen
125
Hoe werkt de intracellulaire killing?
Fagosoom voegt samen met een lysosoom tot een fagolysosoom Cytokines activeren NADPH, waardoor O2 omgezet wordt tot een O2 radicaal en vervolgens tot H2O2 H2O2 vormt samen met enzymen uit de primaire granule (MPO) en Cl- uiteindelijk OCl (ookwel bleekwater)
126
Waarom hebben lysosomen een lage pH (hoe komt dat)?
Protonpomp
127
Wat is het verschil tussen M1 en M2 macrofagen?
M1 is klassieke activatie en is katabool, voor killing en ontsteking M2 is alternatieve activatie en is anabool, voor anti-inflammatie en herstel
128
Noem 5 verschillen tussen pro- en eukaryoot?
Pro: Heeft geen kern Is haploid Heeft geen mitos Hebben kleine ribosomen Heeft geen golgiapparaat
129
Wat is het verschil tussen gram-positieve en negatieve bacterien?
Positief heeft een peptidoglycaanlaag van 30 lagen dik, negatief van 1 laag dik met een lipopolysaccharide membraan (LPS)