week 1 Flashcards

(72 cards)

1
Q

wat is het verschil tussen een schimmel en een gist?

A

een gist is eencellig, een schimmel is meercellig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat betekent het voor de fungi dat het dimorf is?

A

bij de ene temperatuur kan het zich voordoen als gist, bij de ander als schimmel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe noemen we eencellige parasieten?

A

protazoa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de commensale flora?

A

micro-organismen die standaard op een bepaalde plek van het lichaam zitten, bepaalt of de kweekuitslag normaal of afwijkend is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke delen van het lichaam zijn steriel?

A

alles wat normaliter geen contact heeft met de buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer spreken we van infectie?

A

bij schade aan de barrière waardoor er een doorbraak is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is het verschil van een klinisch of subklinisch verloop van een infectie?

A

klinisch geeft klachten, subklinisch geeft geen klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is virulentie?

A

het vermogen van een micro-organisme om schade/ziekte te veroorzaken, uitgedrukt in een aantal micro-organismen dat nodig is om ziekte te veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is pathogeniciteit?

A

het absolute vermogen van micro-organismen om schade of ziekte te veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een primair pathogeen?

A

iets wat bij besmetting vrijwel altijd ziekteverschijnselen geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een secundair/opportunistisch pathogeen?

A

iets dat alleen ziekteverschijnselen geeft bij een verminderde weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

op welke verschillende manieren kan het afweersysteem reageren op stressfactoren?

A

aanvallend:
- doden
- opruimen
- afschermen

negerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uit welke takken bestaat het afweersysteem?

A
  • innate immuniteit
    –> beschikbaar
    –> geïnduceerd
  • adaptieve immuniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke leukocyten horen bij het innate afweersysteem?

A
  • NK cellen
  • granulocyten
  • monocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke leukocyten horen bij het adaptieve afweersysteem/

A
  • T-cellen
  • B-cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke primaire lymfoïde organen hebben we en wat is hun functie?

A
  • beenmerg
  • thymus

vorming van lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke secundaire lymfoïde organen hebben we en wat is hun functie?

A
  • lymfeklieren
  • milt
  • plaques van peyer
  • lymfoïde weefsel van darm, longen en neus
  • tonsillen

opslag van lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is migratie/homing?

A

het brengen van de lymfocyten van de lymfeklieren naar de infectiehaard door de lymfevaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

in welke 2 onderdelen is de adaptieve immuunrespons onder te verdelen?

A
  • humorale immuniteit –> B-cellen met antistoffen
  • cellulaire immuniteit –> de rest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn de kenmerken van HLA klasse I?

A
  • activeert cytotoxische T-cellen (CD8+)
  • komt voor op alle kernhoudende cellen
  • herkent Ag in cytosol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de kenmerken van HLA klasse II?

A
  • activeert T-helpercellen (CD4+)
  • komt alleen voor op APC
  • herkent exogeen Ag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waar worden T-helpercellen geactiveerd?

A

in de perifere weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welke soorten ziekten kunnen ontstaan als er iets mis is in de balans tussen cytotoxische T-cellen/T-helpercellen en regulatoire T-cellen?

A
  • allergie
  • auto-immuniteit
  • auto-inflammatie
  • immuundeficiëntie
  • leukemie/lymfoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is susceptibiliteit?

A

het gevoelig zijn voor schade van een virus van een cel door het bevatten van een bepaald oppervlakte-eiwit waar het virus aan kan binden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
wat is budding?
alle virale eiwitten worden aan de binnenkant van het plasmamembraan van de cel geplaatst, waardoor dit afgesplitst wordt
25
hoe kan HIV repliceren?
viruspartikel bindt aan CD4 --> viruspartikel bindt ook aan coreceptor (CCR5 of CXCR4) --> virus kan de cel in --> reverse transcriptase van RNA genoom virus --> virus DNA wordt geïntegreerd in genoom van de cel
26
welke aangrijpingspunten zijn er voor medicatie tegen HIV?
- binding - fusie - reverse transcriptase - integratie - proteolyse
27
wat is een nucleoside?
een base (A/C/T/G) in combinatie met een suikerriem
28
wat is een nucleoside analoog?
een bouwsteen die heel erg lijkt op een humane bouwsteen, maar die zorgt voor keten-terminatie
29
wat gebeurt er als een nucleoside analoog ook herkent wordt door humane polymerases
toxiciteit --> bijvoorbeeld chemotherapie
30
wat is het bijzondere aan acyclovir?
het monofosfaat wordt niet herkend door ongeïnfecteerde cellen, hierdoor worden alleen geïnfecteerde cellen aangevallen. dit is omdat het gebruik maakt van een viraal enzym: thymidine kinase
31
welke vormen parasieten onderscheiden we?
- ectoparasieten - endoparasieten (wormen/protazoa)
32
hoe ziet de ontwikkelingscyclus van de leishmania parasiet er uit?
speekselklieren van zandvlieg --> als promastigoot in huid van mens --> opname door macrofagen --> blokkade fagolysosoom --> vermenigvuldiging tot amastigoot in macrofaag --> opname door zandvlieg door bijten van mens
33
welke 3 klinische vormen van de leishmania parasiet onderscheiden we?
- cutane leishmaniasis - mucocutane leishmaniasis - viscerale leishmaniasis
34
wat zijn de kenmerken van viscerale leismaniasis?
- versleping naar lymfeknopen, beenmerg, milt en lever - aantasting immuunsysteem (destructie granulocyten) --> gevoelig voor andere infecties - variabele incubatietijd, infectieduur en beloop - door L. donovani of L. infantum
35
wat zijn de symptomen die de L. donovani kan geven?
- ongerelmatige koorts - buikpijn - vermagering - (hepato)splenomegalie - pancytopenie (!) - hyper gammaglobulinemie (IgG) (!) - lymfe adenopathie
36
hoe kan viscerale leishmaniasis (door L. donovani) behandeld worden?
- stibogluconate - (liposomaal) amphotericine B - aminosidine - pentamidine - miltefosine zonder behandeling --> 100% mortaliteit
37
wat is er na de behandeling van viscerale leishmaniasis nog te merken van de infectie?
bulten in de huid --> PKDL
38
wat zijn de kenmerken van de L. infantum?
- veroorzaakt viscerale leishmaniasis - zoönose - opportunistisch
39
wat zijn de kenmerken van cutane leishmaniasis?
- ulcussen met opgeheven randen in huid, waar de parasiet geinjecteerd is - soms spontante genezing --> lelijk litteken
40
waarvan is de behandeling van cutane leishmaniasis afhankelijk?
soort parasiet: - L. major - L. tropica - L. aethiopica - L. mexicana complex (verschillende soorten met geografische overlap) --> geen verdere complicaties - L. vianna complex (ook mucocutane presentatie) vianna + infantum --> systemische therapie, de rest lokaal
41
wat zijn de 4 principes van ethiek in de publieke gezondheidszorg?
weldoen: bevorderen van volksgezondheid, kwetsbaren beschermen, ziekte voorkomen niet schaden: schade door maatregelen zo veel mogelijk voorkomen/beperken respect voor autonomie: keuzevrijheid, bewegingsvrijheid, lichamelijke integriteit rechtvaardigheid: verdeling van schaarste middelen, ongelijkheden tegengaan
42
welke criteria zijn er waarop vaccinaties getoetst moeten worden als het opgenomen wil worden in het rijksvaccinatieprogramma?
1. ernst en omvang ziektelast 2. effectiviteit 3. veiligheid 4. aanvaardbaarheid (proportionaliteit) 5. doelmatigheid/kosteneffectiviteit 6. urgentie
43
hoe zetten natural killer cellen de doelwitcellen aan?
door activering van de activerende receptor, zonder activering van de inhiberende receptor
44
welke soorten humorale receptoren onderscheiden we?
- complement - collectines - ficolines - pentraxines (bijvoorbeeld CRP)
45
wat zijn de functies van humorale innate receptoren?
- opsonisatie --> upregulatie fagocytose - neutralisatie - activatie complement cascade
46
op welke twee manieren kan een macrofaag de fagocytose starten?
- door ritssluiting (bv. met FcR) - door ruffles (extreme activatie)
47
welke 3 soorten receptoren onderscheiden we in de cellulaire innate immuniteit?
- opsonine receptoren --> fagocytose (+signalering) - (microbe)ligand receptoren --> fagocytose (+signalering) - supplementaire receptoren --> signalering
48
welke soorten opsonine receptoren onderscheiden we?
- Fc receptoren - complement receptoren
49
wat zijn Fc receptoren?
- binden aan Fc (staart van antistof, waardoor vrij antistof kan binden) - Fc(gamma)RI en Fc(epsilon)RI --> hoge affiniteit --> bindt resp. IgG en IgE zonder Ag nodig te hebben - 2 bijzondere: neonataal FcR (placenta transport IgG) en poly-IgR (darmtransport IgA)
50
wat zijn complement receptoren?
- veel op macrofagen - CR1 tm 4: - CR3 en 4 zijn naast fagocytose belangrijk voor adhesie - CR1 komt naast innate cellen ook voor op ery's, CR2 op B-cellen
51
welke soorten (microbe)ligand receptoren onderscheiden we?
- scavenger receptoren - C-type lectine receptoren
52
wat zijn scavenger receptoren?
- herkennen micro-organismen, maar ook lichaamseigen moleculen - binden vooral negatief geladen polymeren
53
wat zijn C-type lectine receptoren?
- herkennen glycanen met afhankelijkheid van calcium in de binding - zorgt voor internalisatie van schimmels - betrokken bij endocytose - kunnen zowel activeren als remmen
54
welke supplementaire receptoren onderscheiden we?
- Toll-like receptoren - NOD-like receptoren - RIG-I-like receptoren - DNA-sens receptoren
55
wat zijn toll-like receptoren?
- komen voor op celoppervlak/endosoom - functioneren als homo- of heterodimeren - binden adaptormolecuul --> ontstaan signaleringscascade dmv kinases --> activatie transcriptiefactoren --> transcriptie ontstekingsmoleculen - micro-organismen moeten eerst afgebroken worden
56
wat zijn NOD-like receptoren?
- cytosolaire receptoren die met liganden binden en dimerisatie laten plaatsvinden --> signalering - activatie NFkappaB transcriptiefactor --> aanmaak proIL-1, IL6, TNF-alfa - activatie door zowel exogene als endogene prikkels
57
wat is PRR?
pattern recognition receptoren: alle cellulaire receptoren behalve opsonine receptoren. zitten op het oppervlak, in de endosomen en in het cytosol
58
wat is PAMP?
pathogen associated molecular patterns. ook niet-pathogene microben hebben pamp, er zijn ook endogene liganden voor PRR naast PAMP ook MAMP en DAMP
59
wat is inflammasoom?
zorgt voor activatie van een caspase. hierdoor kan pro-IL1 omgezet worden in IL-1
60
wat zijn de effecten van C3 convertase?
converteren C3 in C3A en C3B, hierdoor: - vorming mambrane attack complex (MAC) - complement als opsonine - anafylatoxine reacties
61
hoe ziet het membrane attack complex er uit?
- C5 wordt gesplitst in C5A en C5B - C5B bindt aan C6 --> C7 --> C8 --> C9 - binding van veel meer C9 --> hierdoor vorming poriën in bacterie - lekken van bacterie --> lysis
62
wat zijn de functies van de anafylatoxinen?
- degranulatie van mestcellen, granulocyten en macrofagen --> uitstoot vaso-actieve stoffen uit mestcellen en basofielen - contractie glad spierweefsel - verhoogde vasculaire permeabiliteit (endotheel) - chemotaxie fagocyten - activatie fagocyten: productie ROS en cytokines, ook verhoogde expressie Fc R en C R
63
via welke routes kan het complementsysteem geactiveerd worden?
- klassieke route - lectine route - alternatieve route
64
hoe ziet de klassieke route er uit voor de activatie van het complementsysteem?
- complement factor C1q bindt aan 6 antistoffen - C1r en C1s binden hieraan, hierdoor splitsing C2 en C4 - hierdoor C4a/b en C2a/b --> C2a + C4b - C2a + C4b --> splitsen C3 in C3a/b
65
hoe ziet de lectine route er uit voor de activatie van het complementsysteem?
- MBL bindt aan carbohydraten (vnl mannose) - verder op zelfde manier splitsing van C2 en C4 als klassieke route
66
hoe ziet de alternatieve route er uit voor de activatie van het complementsysteem?
- via klassieke route C3b --> bindt aan factor B - splitsing: C3a + C3bBb - positieve feedback loop
67
wat zijn remmers van de complementsysteem activatie?
humoraal: - C1 protease remmer/C1 inhibitor --> remt C2a4b - factor H/I --> remmen C3bBb cellulair: - CD55, CD46 en CR1 --> remmen C3b - CD59 --> remt C8 (MAC)
68
wat voor werking hebben de granulocyten op ontsteking?
- vasoactieve werking (basofiel) - anti-bacterieel (neutrofiel) - anti-parasitair (eosinofiel)
69
wat is een NET?
bestaat uit DNA en histonen, in combinatie met granule peptiden en enzymen. wordt uitgegooid door neutrofiele granulocyten, waardoor bacteriën gedood worden
70
welke verschillende routes zijn er voor een macrofaag om op te gaan na activatie?
M1: klassieke activatie (katabole cel): - wordt geactiveerd en zorgt voor afbraak - onder invloed van TLR liganden M2: alternatieve activatie (anabole cel): - bouwen op, zijn van belang voor anti-inflammatoire effecten en herstel van de wond - wordt geactiveerd door IL12 en IL4
71
hoe wordt de innate immuniteit neuraal aangestuurd?
- milt: activatie macrofagen waardoor cytokines uitgescheiden worden - cytokines naar hersenen --> in hypothalamus kern activatie HPA axis --> activatie bijnier --> afgifte glucocorticoïden - activatie n. vagus via hersenen --> afgifte ACh en noradrenaline