week 4 Flashcards

(81 cards)

1
Q

wat is de definitie van diarree?

A

WHO: 3x (water)dunne ontlasting per dag

ESPGHAN: alles wat verandering is in het ontlastingspatroon met een hogere frequentie dan normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de verwekkers van diarree?

A

virale verwekkers: norovirus, astrovirus, adenovirus

bacteriele verwekkers:
campylobacter, salmonella, shigella, yersinia, e. coli, v. cholerae, c. difficile (toxine producerend: clostridium, shigella, vibrio)

parasitair: g. lambia, e. histolytica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn risicofactoren voor diarree?

A
  • slechte hygiëne
  • hoge pH van de maag/maaginhoud
  • verminderde darmmotiliteit
  • veranderde intestinale flora
  • deficiëntie van antilichamen
  • intrinsieke ziekte van darmepitheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de transmissieroute van diarree?

A

feco-oraal –> verwekker komt op handen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn niet-infectieuze oorzaken van diarree?

A
  • anatomisch
  • allergie
  • immunologisch
  • inflammatie
  • intolerantie
  • endocrien
  • maligniteit
  • metabool
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat voor diarree zien we vaak bij niet-infectieuze oorzaken?

A

chronische diarree

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn parameters die de ernst van de dehydratie kunnen laten zien?

A
  • interesse om te drinken
  • gewicht
  • bewustzijn
  • vitale parameters
  • temperatuur extremiteiten
  • diurese
  • traanproductie
  • vochtigheid slijmvliezen
  • huidturgor
  • ingevallen ogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat voor aanvullend onderzoek doen we bij kinderen met ernstige dehydratie?

A
  • elektrolyten
  • aniongap
  • urine natrium, kalium en osmol

op indicatie:
- bloedbeeld
- bloedkweek
- urine
- feces
- beeldvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het gevaar van een hypotone dehydratie?

A

osmol te snel omlaag brengen kan leiden tot cerebraal oedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het gevaar van een hypertone dehydratie?

A

osmol te snel omhoog brengen kan leiden tot centrale pontiene demyelinisatie of hersenbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe wordt diarree behandeld?

A

met ORS:
- orale rehydratie (voorkeur)
- IV: resuscitatie bij >10% dehydratie of falen oraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wanneer wordt een kind met dehydratie opgenomen?

A
  • vitale bedreiging
  • bewustzijnstoornissen
  • < 2 maanden oud
  • falen ORS behandeling
  • acute buik/ileus
  • sociale indicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wanneer is antibiotica geïndiceerd bij diarree?

A
  • tyfeus ziektebeeld
  • Overige salmonellosen:
    o Bij sepsis
    o Leeftijd onder 3 maanden
    o Immuun-gecompromitteerd
  • shigella dysenterie
  • gecompliceerd beloop van campylobacter jejuni infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de kenmerken van acute rhinitis?

A
  • meest voorkomende bovenste luchtweginfectie
  • symptomen: snot, niezen, verstopping
  • bij zuigelingen –> ook dyspnoe en verminderd drinken
  • virale verwekkers (voornamelijk)
  • behandeling: neusspoelen NaCl 0.9% of xylomethazoline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de kenmerken van acute sinisitis?

A
  • leeftijdsafhankelijk
  • symptomen: lokale kloppende pijn die erger wordt bij bukken, koorts/malaise, purulente neusuitvloed, nasale spraak
  • viraal/secundair bacterieel
  • behandeling: neusspoel, xylomethazoline, soms AB
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de kenmerken van een acute tonsillitis?

A
  • symptomen: keelpijn, hoest, malaise, ademhalingsbelemmering, slikpijn, cervicale lymfklierzwelling
  • verwekkers: rhinovirus, EBV, streptokokken A
  • bacterieel behandelen met penicilline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn de kenmerken voor chronische tonsillitis?

A
  • standaard vergrootte lymfeklieren
  • tonsillectomie zelden zinvol, maar wordt gedaan bij: obstructief slaap-apneu syndroom of belemmering slikken/eten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn de kenmerken van adenoïditis?

A
  • neusverstopping (facies adenoidalis)
  • obstructie buis van eustachius
  • cervicale adenopathie
  • postnasale drip
  • slikproblemen, snurken, slaapapnoe, ‘failure to thrive’
  • bacterieel, dus behandeling met AB
  • bij hoog recidiefkans –> chirurgische behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn de kenmerken van laryngitis subglottica?

A
  • subglottische zwelling door para-influenzavirus
  • vnl 1-4 jarigen in herfst/zomer
  • symptomen: hese stem, zeehondenblafhoest, progressieve inspiratoire stridor, verhoging
  • in typische gevallen geen diagnostiek nodig
  • behandeling: glucocorticosteroid eenmalig, geruststellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de kenmerken van een ernstige obstructie bij laryngitis subglottica?

A
  • angst/onrust
  • sterk intrekken
  • zacht tot opgeheven ademgeruis
  • bleekheid, cyanose, sufheid
  • diagnostiek dmv intubatie onder narcose
  • behandeling door klinische observatie, zuurstofsuppletie, intubatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn de kenmerken van epiglottitis?

A
  • acute zwelling epiglottis door HIB
  • zonder behandeling –> dood door verstikking
  • sinds vaccinatie zeldzaam
  • symptomen: acuut ernstig ziek met hoge koorts, snel progressieve inspiratoire strido, kwijlen met kin vooruit en slikpijn, rustig rechtop zittend
  • diagnostiek: laryngoscopie onder narcose + kweken
  • therapie: intubatie icm antibiotica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welke vormen van otitis media onderscheiden we?

A
  • acute otitis media
  • otitis media met effusie
  • actieve chronische mucosale otitis media
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is acute otitis media?

A

een ontsteking van het middenoor met ophoping van vocht in het middenoor met klachten en tekenen van een acute infectie: acuut ontstane oorpijn met koorts, prikkelbaarheid en nachtelijke onrust.

erytheem van trommelvlies met vocht in middenoor of otorroe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat zijn risicofactoren voor acute otitis media?

A
  • passief roken
  • crèche bezoek
  • afwijkende anatomie
  • obstructie KNO gebied
  • genetische aanleg
  • andere onderliggende oorzaak (zeldzaam): immuundeficiëntie, ciliaire dyskinesie, CF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
welke ziekteverwekkers veroorzaken OMA (acute otitis media)?
viraal: - RSV - influenza - verkoudheidsvirussen bacterieel: - streptococcus pneumoniae - hemophilus influenzae - moraxella catarrhalis - streptokokken groep A
26
hoe ziet het beloop van OMA er uit?
- gunstig - 80% na 2-3 dagen weg - 4-8% krijgt loopoor
27
wanneer wordt er aanvullende diagnostiek gedaan bij een OMA?
wanneer er gedacht wordt aan: - resistente bacterie - antibioticafalen - immuunstoornis - complicaties
28
wanneer wordt een kind met OMA doorverwezen naar de kinderarts?
- atypische presentatie - ernstig of ongewoon chronisch beloop - OMA in combinatie met andere infecties
29
hoe wordt een OMA behandeld?
- pijnstilling met paracetamol - xylomethazoline of NaCl spoelen bij verstopping - watchfull waiting (bij niet ernstig ziek kind van over 6 maanden met een eenzijdig OMA zonder otorroe)
30
wanneer wordt er antibiotica gegeven bij een OMA?
- ernstig ziek kind - risico voor complicaties (<6 maanden, anatomische afwijking KNO gebied, status na ooroperaties, gecompromitteerd immuunsysteem) - dubbelzijdige OMA bij kind < 2 jaar - na 3 dagen geen verbetering - presentatie loopoor met koorts/pijn
31
wanneer kunnen complicaties gevonden worden bij een OMA?
bij de anamnese: - hoofdpijn - koorts - ernsitge oorpijn, vertigo, sufheid, misselijkheid/braken, verwardheid bij het lichamelijk onderzoek: - nekstijfheid - rood/gezwollen mastoïd met afstaand oor - nystagmus/gehoorverlies - N. facialisparese
32
op welke manier kunnen de complicaties bij OMA ingedeeld worden?
intracranieel: - hersenabces - meningitis - sinustrombose of extracranieel: - n. facialis parese - labyrinthitis - mastoïditis - granedigo syndroom
33
wat is een otitis media met effusie (OME)?
een ophoping van vocht in het middenoor zonder acute infectie, met slechthorendheid, gedragsproblemen, een drukkend gevoel op de oren en spraak- en taalontwikkelingsproblemen
34
wat is conductief gehoorverlies?
gehoor kan getest worden op functie van slakkenhuis in vergelijking met wat het kind hoort --> bij conductief gehoorverlies is dit afwijkend van elkaar
35
wat zijn risicofactoren voor OME?
- Problemen buis van Eustachius - Problemen cilia (PCD) en mucus (CF) - Externe factoren: o Allergie o Infectie o Meeroken o Reflux (?) o Obstructie (neusamandel)
36
welke syndromen kunnen een verhoogde kans op OME met zich meebrengen?
- syndroom van down - pierre-robin anomalie - syndroom van apert - treacher collins - velo-cardio-faciaal syndroom - syndroom van turner
37
hoe wordt OME gediagnosticeerd?
- otoscopie - toonaudiometrie - tympanometrie
38
hoe wordt OME behandeld?
trommelvliesbuisjes plaatsen, of tijdelijk hoortoestel. kan ook onderliggende oorzaak behandelen: - mucus/cilia problemen --> onderliggend lijden behandelen - allergie --> nasale steroïden, antihistaminica, decongestiva - infectie --> antibiotica - meeroken --> stoppen met roken - reflux --> anti-reflux medicatie - obstructie --> adenotomie
39
wanneer worden middenoorbeluchtingsbuisjes geplaatst?
> 3 maanden OME en gehoorsverlies > 30 dB. ook bij stoornis in (spraak)ontwikkeling korte termijn effect, maar lange termijn minder effect
40
wat is het klinische beloop van meningitis?
eerst aspecifieke symptomen: - koorts - malaise - spierpijn - braken - meningisme naar petechiën
41
hoe ziet de epidemiologie van meningokokkenziekte er uit?
- 10-20% asymptomatisch dragerschap in nasopharynx - incubatietijd 2-10 dagen - mortaliteit 7-11%, maar grote kans restschade na infectie - sinds vaccinatie flinke daling incidentie
42
welke factoren hebben te maken met het klinische beloop van meningitis?
gastheer: - sociale en demografische factoren - biologische factoren pathogeen: - distributie van pathogenen - antimicrobiële resistentie zorgsysteem: - toegankelijkheid van IC - kwaliteit en tijd van sepsisbehandeling - kwaliteit meningokokkenbehandeling
43
wat zijn de risicofactoren voor invasieve meningokokkeninfecties (IMD)?
- crowding - socio-economische deprivatie - roken - reis/verblijf in meningitis belt - virulentie micro-organismen - antistofdeficiëntie - asplenie - genetica
44
hoe ontstaan er petechiën bij meningitis?
LPS zet afweerreactie in gang --> bloed gaat klonteren (om bacteriën in circulatie te vangen) --> door bloedpropjes petechiën en prupura
45
wat is de therapie van meningitis?
antibiotica met supportive care: - intubatie en beademing - volumesuppletie en inotropie - metabole correcties - stolling onder controle houden - ECMO - huiddefecten eventueel met dexamethason voor afname gehoorverlies en neurologische restverschijnselen
46
waarom is de meldingsplicht van meningitis bij de GGD zo belangrijk?
naasten (knuffelcontacten) van mensen met meningitis hebben 400-800x verhoogd risico --> preventief antibiotica
47
welk processen spelen een rol in de hematologische verspreiding van meningitis?
- kolonisatie - invasie van bacteriën in bloedbaan - overleven bacteriën in bloedbaan - invasie van bacteriën in centraal zenuwstelsel (subarachnoïdale ruimte)
48
wat zijn de belangrijkste verwekkers voor meningitis?
- S. pneumoniae - N. meningitis (met name A, B, C, W135, Y) - HIB - S. aureus - Listeria monocytogenes - E. coli
49
welk aanvullend onderzoek wordt er gedaan om meningitis te kunnen diagnoticeren?
- algemeen bloedonderzoek: infectieparameters, bloedbeeld, glucose - beeldvormend onderzoek: voor lumbaalpunctie bij focale neurologische uitval, insulten, papiloedeem, gedaald bewustzijn of ernstige immunodeficiëntie - liquor onderzoek: macroscopisch en microscopisch aspect, eiwitten, glucose liquorkweek is gouden standaard
50
welke complicaties zien we bij meningitis?
korte termijn: - cerebraal oedeem - subdurale effusie - subduraal empyeem - hersenabces - ventriculitis - hydrocephalus - SIADH lange termijn: - achterstand motorische ontwikkeling - leerproblemen - gedragsproblemen - gehoorverlies - visus stoornissen - epilepsie
51
wat is meningo-encephalitis?
een inflammatoire ziekte van het hersenparenchym met neurologische symptomen. vaak viraal, soms auto-immuun
52
welke 3 typen beschadiging zien we bij meningo-encephalitis?
- direct effect van micro-organisme bij bereiken brein door schade van aangedane celtypen - immunologische effecten (kruisreactieve antistoffen) - gemengd type (vaak)
53
welke verwekkers kennen we voor meningo-encephalitis?
jonge kinderen: - enterovirus - parechovirus direct contact: - herpes simplex - varicella - bof - rabies in rest van de wereld arbovirussen
54
welk onderzoek wordt gedaan voor de diagnose van meningo-encephalitis?
- beeldvormend onderzoek --> aantonen inflammatie hersenparenchym en uitsluiten andere oorzaken - EEG --> functieonderzoek - virale diagnostiek --> HSV1 en 2 (vanwege beschikbare medicatie) - PCR --> bij verdenking enterovirus
55
hoe ziet de therapie van meningo-encephalitis er uit?
voor veel verwekkers geen specifieke therapie. vaak beginnen met aciclovir (HSV) in afwachting uitslagen, met evt start antibiotica
56
welke complicaties kunnnen voorkomen bij meningo-encephalitis?
- gedragsstoornissen - spraak- en taalstoornissen - motorische stoornissen - concentratie stoornissen - geheugenstoornis
57
welke vaccinaties worden er in nederland gegeven voor het voorkomen van meningitis?
- pneumokokken - Hib - meningokokken A, C, W, Y - bof - mazelen japanse encephalitis/TBE bij reizen naar risicolanden
58
voor preventie waarvoor kan vaccinatie zorgen?
- ziekte - infectie - dragerschap/circulatie
59
op welke 4 maineren kan immunisatie plaatsvinden?
- natuurlijk actief --> door ziekte - natuurlijk passief --> door maternale antistoffen - geïnduceerd actief --> door vaccinatie - geïnduceerd passief --> door immunoglobuline
60
uit welke 4 fasen bestaat het ontwikkelen van een vaccin?
- humaan testen van vaccins bij kleine groepen gezonde mensen met hele kleine groepen patiënten - toepassen van vaccin bij aantal patiënten met ziekte - toepassen in placebo gecontroleerde trials - melden van bijwerkingen
61
wat zijn vaccinaties op maat?
vaccinaties die niet in het rijksvaccinatieprogramma zijn opgenomen
62
uit welke momenten bestaat het RVP?
- 6-9 weken - 3 maanden - 5 maanden - 12 maanden - 14 maanden - 4 jaar - 9 jaar - 10 jaar - 14 jaar
63
wat zijn redenen die mensen hebben om hun kind niet meer te vaccineren?
ziekte: - bestaat niet meer - ernst wordt overdreven - goede behandeling beschikbaar - nuttige bijdrage aan de ontwikkeling van het kind vaccinatie: - effectiviteit overschat - vaccins veroorzaken ziekten - vaccinatie is onnatuurlijk - immuunsysteem is overbelast (vnl met gecombineerde vaccins) - niet toegestaan (religie) groepen: - natuur gebaseerd (homeopathie/antroposofie) - religieus - anti-alles, semi-wetenschappelijk en bang - "kritisch"
64
wat zijn symptomen van hepatocellulair carcinoom (HCC)?
- opgezette lever en buikpijn - verminderde eetlust - algehele zwakte en vermoeidheid - misselijkheid en braken - onverklaarbaar gewichtsverlies - jeuk en geelzucht
65
welke soorten behandelingen zijn er voor HCC?
- operatie (partiële leverresectie) --> curatief - radiofrequente thermoablatie --> curatief - transarteriële chemo-embolisatie - selectieve inwendige RTx - levertransplantatie --> curatief
66
wat zijn twee van de belangrijkste risicofactoren van HCC?
- cirrose - virale hepatitis
67
op welke manieren kan hepatitis zich presenteren?
acute hepatitis --> klaring of sterfte chronische hepatitis --> fibrose, cirrose, leverkanker of sterfte
68
wat zijn de grootste verschillen in hepatitis B en hepatitis C?
B - C DNA - RNA verticale transmissie - gecontamineerde naalden wel vaccin - geen vaccin symtomen (alleen bij volwassenen - asymptomatisch chronisch bij kinderen, kleine kans bij volwassenen - chronisch
69
op welke manieren kan het risico op HCC bij chronische HBV verminderd worden?
- suppressie virale replicatie - immuunmodulatie
70
hoe ontstaat chronische virale hepatitis?
door de immunotolerantie van de lever remt het IL-6, IL-10 en TGF-beta. HBV is onzichtbaar voor IFN gemedieerde afweersystemen (stealth virus) door remming type 1 IFN productie HCV remt effect IFN
71
welke factoren beïnvloeden de afweerrespons bij HBV/HCV?
gastheerfactoren: - genetische polymorphismen - leeftijd - overgewicht - co-infectie virale factoren: - genotype/subtype - inoculum dosis
72
welke factoren spelen een rol in het ontstaan van HCC uit HBV/HCV?
virale factoren: - viraal oncogen - integratie virus DNA in genoom van gastheer gastheerfactoren --> indirect - voortdurende ontstekingsreactie en weefselregeneratie, hierdoor activatie factoren en cellen die fibrose bevorden, en celschade --> hoge turnover cellen --> verhoogd risico mutaties
73
welke factoren horen bij een effectief vaccinatieprogramma?
- een te voorkomen aandoening - een bewezen werkzaam vaccin met weinig bijwerkingen - een kosteneffectief programma - maatschappelijke acceptatie
74
in welke graden is cervicale intraepitheliale neoplasie (CIN) in te delen?
graad 1 --> alleen onderste 1/3 afwijkend --> kan zichzelf herstellen graad 2 --> onderste 2/3 afwijkend graad 3 --> gehele laag tot en met basale laag afwijkend
75
welke mogelijke vaccins zijn er voor HPV?
- quadrivalent --> type 6, 11, 16 en 18 - bivalent --> 16, 18 (wordt gebruikt in NL) - nonvalent --> 6, 11, 16, 18, 31, 33, 45, 52 en 58 (gaat gebruikt worden in NL)
76
wie beschermt het HPV vaccin voornamelijk?
HPV negatieve vrouwen, tegen premaligne afwijkingen
77
wat zijn redenen dat de opkomst voor het HPV vaccin laag is/was?
- opt-in - interpretatie van kennis --> noodzaak van vaccinatie, associatie met seks, vermeende bijwerkingen
78
hoe ziet het serologische patroon er uit van iemand met acute HBV?
na 2 maanden eerst HBsAg+, vlak hierna HBeAg+. rond 4 maanden anti-HB-core, na 5 Anti-HBe en na 8 maanden Anti-HBs
79
wat is het verschil in serologie tussen een acute en een chronische HBV infectie?
anti-HBsAg en anti-HBcore blijven bij een chronische infectie altijd positief
80
wat zijn redenen waarom we vaccineren voor HBV?
- voorkomen acute leverfalen door acute HBV - voorkomende chronsiche HBV infectie
81
op welke manier vaccineren we tegen HBV?
met geneutraliseerde HBsAg, zodat anti-HBs aangemaakt wordt. bij verticale transmissie bij chronische HBV wordt passieve immunisatie ingezet binnen 7 dagen van geboorte, waarna actieve immunisatie volgt