Week 1 Flashcards

(171 cards)

1
Q

Residente flora / commensale flora

Definitie

A

Bacteriesoorten die permanent aanwezig zijn op specifieke plaatsen in/op het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Residente flora

Functie

+ bijbehorende fenomeen

A
  1. Afweer
  2. Stofwisseling

Kolonisatieresistentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Transiënte flora

Definitie

A

Micro-organismen die toevallig terecht zijn gekomen

via voorwerp bv.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke lichaamsdelen zijn gekoloniseerd met residente flora?

A

Alle delen die in contact staan met de buitenwereld

Huid, conjunctiva, t. respiratorius, digest., urogenitalis ext., vagina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Samenstelling residente flora afh. van

A
  • pH
  • Temperatuur
  • Vohctigheid
  • Immuunrespons
  • Bacteriocinen
  • Voedingspatroon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Residente flora

Functie afweer

A
  • Het weren van potentiële pathogenen van buitenaf
  • Rol in ontwikkeling van het afweersysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Residente flora

Functie stofwisseling

A
  • Rol in het metabolisme
  • Vitamine B en vit. K aanmaak
  • Voedingsstoffen uit het voedsel halen en verteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stappen voordat micro-organisme infectie kan veroorzaken

A
  1. Toegang
  2. Adherentie
  3. Kolonisatie
  4. Invasie
  5. Weefselbeschadiging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nadeel residente flora

A

Bron van opportunistische infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Endogene infectie

A

Infectie door residente flora

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Endogene infecties

Hoe kunnen ze ontstaan?

A
  • Antibiotica
  • Systematisch verminderde afweer
  • Intraveneuze lijnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor infectie kan een transplantatie of een chirurgische ingreep veroorzaken?

A

Exogeen en endogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kan sterilisatie gerealiseerd worden?

A
  • Verhitting
  • Ioniserende straling
  • Gas
  • Ultrafiltratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Desinfectie

Definitie

A

Het proces van eliminatie van vele micro-organismen, maar niet de bacteriesporen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar bestaat de darmflora uit?

A
  1. Aeroba bacteriën
  2. Anaerobe bacteriën
  3. Facultatief anaerobe bacteriën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Veroorzakers van infectieziekten

A
  • Parasieten
  • Bacteriën
  • Virussen
  • Fungi
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kenmerken bacteriën

A
  • Prokaryoten
  • Eencelligen
  • Dubbelstrengs, circulair DNA
  • (vaak ook) plasmidaal DNA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kenmerken virussen

A
  • Afh. van gastheercellen voor vermeerdering
  • Alleen DNA/ RNA afhankelijk
  • Enkelstrengs/ dubbelstrengs
  • Omgeven door eiwitmantel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Fungi

Verzamelnaam voor

A

Schimmels & gisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kenmerken fungi

A
  • Eukaryoten
  • Unicellulair: gisten
  • Vertakkende draden: schimmels
  • Velen dimorf
  • Voortplanting door sporen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kenmerken parasieten

A
  • Eukaryoten
  • Parasitaire levenswijze
  • Afh. van hastheer voor ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar verwacht je geen bacteriën in het lichaam?

Steriel

A
  • Hersenen
  • Bloed
  • Buikholte
  • Alles in de thoraxholte, m.u.v. luchtwegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Pathogenese van infectieziekten is afh. van

A
  • Besmettingsroute
  • Gastheer
  • Genetische achtergrond
  • Immuunstatus
  • Micro-organisme
  • Virulentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Virulentie

A

Vermogen van een micro-organisme om schade/ ziekte te veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Virulentie wordt bepaald door virulentiefactoren | Noem ze
- Adhesinen (pili) - Toxinen - Kapsel van bacteriën - Gist
26
Primair pathogeen
Bij besmetting krijg je regelmatig symptomen | bv. staphylococcus aureus
27
Opportunistische pathogenen
Ziekte bij verminderde weerstand | Bv. Schimmelinfectie bij neutropenie
28
3 lagen immuunsysteem
- Beschikbare innate afweer - Geïnduceerde aangeboren afweer - Adaptieve immuunsysteem
29
Enige leukocyten die behoren tot adaptieve afweer
B- en T-cellen
30
Monocyten | Functie
Kunnen uitrijpen tot **macrofagen** en **dendritische cellen** in het weefsel
31
Innate en adaptieve respons verschillen in
- Cellen - Activatie plek - Snelheid waarmee ze reageren - Receptoren voor antigen herkenning
32
Receptoren van innate immuunsysteem | Maken gebruik van
Genoom-gecodeerde receptoren
33
Receptoren van het adapteive immuunsysteem | Maken gebruik van
Gerearrangeerde receptoren | Stukjes DNA die aan elkaar gezet worden --> ## Footnote Verschillen tussen cellen in eigen lichaam (maar ook iemand anders)
34
Aantal variabele domeinen B- en T-cel
B-cel: 2 variabele domeinen T-cel: 1 variabel domein
35
Potentiële repertoire | Definitie
Aantal veschillende immuunglobulines / T-cel receptoren die een individu heeft
36
Antigen herkenning B-cel | Samengevatte omschrijving
- Herkenning dmv. **variabele domeinen** aan de uiteindes van de B-cel receptor - Meerdere B-cel R aan oppervlak waardoor **meerdere R aan pathogeen binden** - Met de meerdere B-cel R worden oppervlaktemoleculen van het **pathogeen** herkend
37
Antigen herkenning T-cel | Samengevatte omschrijving
- T-cel herkent **peptides** - Hiervoor **APC** nodig - T-cel R herkent combinatie van peptide in het **MHC molecuul** - T-cel R herkent ook wat in **pathogeen** zit
38
3 soorten lymfoïde organen
- **Primair**: beenmerg, thymus - **Secundair**: lymfeklieren, milt, Plaques van Peyer, Lymfoïd weefsel (darm, longen en neus), tonsillen - **Tertiair**: Ontstaan in plekken in lichaam waar ontsteking is (ophoping lymfoïde cellen)
39
Waar vindt ontwikkeling van lymfocyten plaats?
In het beenmerg
40
Ontwikkelingsproces lymfocyten | B-cel en T-cel
- **B-cel** rijpen uit en komen in bloed terecht - **T-cellen** gaan nog langs thymus (genherschikking)
41
Soorten T-cel
CD4+ en CD8+
42
Homing | Definitie
Cellen gaan naar de juiste plek van het weefsel
43
2 soorten responsen immuunsysteem
- **Humorale immuniteit**: Het afweersysteem maakt stoffen die in de lichaamsvloeistof zitten - **Cellulaire immuniteit**: De CD4+ en CD8+ worden geactiveerd en die gaan naar de plek van ontsteking
44
Waar refereren we naar bij ''stoffen die in de lichaamsvloeistof zitten'' | Bij het begrip: humorale immuniteit
Naar de vorming van **antilichamen** **B-cellen** worden **plasmacellen** en **plasmacellen** maken **antilichamen**
45
CD4+ heeft een ___________ werking
sturende
46
Verschillende typen T-cellen
- Th1 - Th2 - Treg - T helper 17 - Folliculaire T-helper cel
47
T-helper 17 cel | belangrijk voor
Respons tegen: **schimmels** en andere **extracellulaire bacteriën**
48
Folliculaire T-helpercel
Belangrijk voor **B-cel** activatie
49
APC functie tijdens activatie van cellen | In 3 situaties
- **B-cel** met **T-helpercel** heeft Ag-presentatie nodig - Activatie van **T-helper cel** - **Cytotoxische activiteit** van T-cellen in periferie
50
2 verschillende typen T-cel activatie
- CD8+: HLA klasse I belangrijk voor antigeenpresentatie - CD4+: HLA klasse II belangrijk voor antigeenpresentatie
51
HLA klasse I komt voor op
alle kernhoudende cellen | dus ook cellen in periferie geïnfecteerd met virus
52
HLA klasse II komt voor op
professionele APC cellen | Dendritische cellen, B-cellen en macrofagen
53
Respons tegen virussen CD8+
- Virussen repliceren in **cytosol** - Eiwitten hiervan afgebroken in **protesaoom** - **Peptides** getransloceerd naar ER en op **HLA klasse I** gezet | --> antigeenpresentatie
54
HLA II zijn responsen tegen
Opgenomen eiwit antigenen - Fagocytose **bacteriën** - Afbraak in **lysosoom** en **endosoom** - **Peptides** +**afbraakproducten** gepresenteerd op oppervlak **APC** (via vesicles)
55
3 effector mechanismen die in de periferie zitten
- **Antistoffen** tegen extracellulaire pathogenen - **T-helper respons**: tegen intra- en extracellulaire pathogenen - **CD8+** voor intracellulaire pathogenen
56
Specialiteit Th17
Respons tegen **schimmels** en **extracelluliare bacteriën**
57
Specialiteit Th1
Respons tegen **virussen**
58
Specialiteit Th2
Respons tegen **parasitaire wormen**
59
4 karakteristieken van virussen
- Genetisch materiaal (**RNA/ DNA**) - **Symmetrie** van het kapsel - Aanwezigheid/ afwezigheid van een **envelop** - **Dimensies** van de virion en capsid (veel verschillende vormen)
60
RNA virussen zijn over het algemeen ___________ te inactiveren dan DNA virussen
makkelijker
61
Wat staat er bij een virus centraal?
Moet **eiwitten** maken
62
Wat is de **eigen polymerase** van HIV om zijn enkelstrengs RNA te vermenigvuldigen?
Reverse transcriptase
63
Werking **reverse transcriptase**
- Van een **positieve strand RNA** maak je een **negatieve strand DNA** - Dan maak je **dubbelstrengs DNA** - Vanuit daar maak je **RNA** | **RNA** wordt gebruikt voor het genoom en om eiwitten te maken
64
Levenscyclus van HIV
1. Virus bindt aan **receptor** en gaat cel in 2. **HIV** fuseert met gastheercel 3. Genetisch materiaal komt vrij 4. **Reverse transcriptase** uit viruspartikel komt in actie 5. Komt in celkern terecht en integreert in **genoom** 6. Kan vermenigvuldigen naar **mRNA**/ **genomisch DNA** 7. Er moet **assemblage** plaatsvinden 8. Nieuw viruspartikel wordt geboren middels **budding**
65
Aan welke receptor bindt HIV?
CD4 | **Co-receptor**: CCR5 of CXCR4
66
Nuceloside analogen
Antivirale geneesmiddelen
67
Momenten in HIV-replicatiecyclus waarin je kan ingrijpen
- HIV reverse transcriptase - HIV integrase - HIV protease
68
ART | Betekenis afkorting
Antiretrovirale therapie
69
cART
Combinatie antiretrovirale therapie
70
HAART
Highly active antiretroviral therapy
71
Acyclovir
Geneesmiddel bij herpes simplex encefalitis | Zonder behandeling: overlijdt 70%
72
Fosforylatie nuceloside analoog | Vb. acyclovir
1. **Thymidine kinase** (Tk) fosforyleert acyclovir tot **monofosfaat** 2. Tk kan heel goed de **eerste fosfaat** aan acyclovir zetten 3. Zodra eerste fosfaat eraan zit: rest vd **humane kinases** eraan zetten
73
Wat is de definitie van parasitisme?
**Commensaal** heeft voordeel, ten koste van de gastheer.
74
Wat zijn de vier vormen van interactie tussen organismen?
* Symbiose * Commensalisme * Parasitisme * Mutualisme
75
Wat is een parasiet in medische context?
Eukaryoot organisme die leeft ten koste van de gastheer.
76
Noem de twee soorten parasieten.
* Ectoparasieten * Endoparasieten
77
Wat zijn ectoparasieten?
Gelijkpotigen zoals insecten en spinachtigen, bijvoorbeeld vlooien, luizen, teken.
78
Wat zijn endoparasieten?
Parasieten die in het lichaam leven, zoals **parasitaire wormen** en **protozoa**.
79
Wat zijn de vectoren voor leishmaniasis?
Vrouwelijke zandvliegjes
80
Wat is de definitie van een vector?
E-vertebraat die verantwoordelijk is voor de overdracht van een parasiet.
81
Wat zijn de twee types ontwikkelingscycli van parasieten?
* Directe ontwikkelingscyclus * Indirecte ontwikkelingscyclus
82
Wat is een definitieve gastheer?
Gastheer die de volwassen parasiet herbergt en waarin geslachtelijke vermenigvuldiging plaatsvindt.
83
Wat is een tussengastheer?
Gastheer waar de aseksuele of vegetatieve vermeerdering plaatsvindt.
84
Wat is de incubatietijd van leishmaniasis?
Variabel van enkele maanden tot jaren; minimaal 10 dagen tot vele jaren.
85
Wat zijn de symptomen van L. donovani infectie?
* Onregelmatige koorts * Buikpijn * Vermagering * (Hepato)splenomegalie * Pancytopenie * Hypergammaglobulinemie * Lymfadenopathie
86
Wat zijn de diagnostische methoden voor viscerale leishmaniasis?
* Aantonen parasieten via microscopie en/of PCR * Serologie ter ondersteuning
87
Wat zijn de behandelingsopties voor viscerale leishmaniasis?
* Stibogluconaat * Amphotericine B * Liposomaal amphotericine B * Aminosidine * Pentamidine * Miltefosine (oraal)
88
Wat is post kala azar Dermal Leishmaniasis (PKDL)?
Parasieten persisteren in de huid, maar er is geen viscerale infectie meer.
89
Wat is het verschil tussen **zoönose** en **opportunisten**?
* Zoönose: infectie van zoogdieren waarbij de mens gastheer kan zijn * Opportunist: parasiet die zich kan vermenigvuldigen bij afwezigheid van een adequate immuunrespons
90
Wat is het kenmerk van cutane leishmaniasis?
Ulcus rondom de beet van de zandvlieg, langzaam groeiend en vaak pijnloos.
91
Wat is een mogelijke complicatie van de L. braziliensis infectie?
Mucocutane presentatie ## Footnote Dit kan optreden als een 'relapse' van de eerste cutane ulcus.
92
Wat is myocutane leishmaniasis?
Een ernstige aandoening met vaak een fataal beloop ## Footnote Het is moeilijk behandelbaar in deze fase van de infectie.
93
Wat zijn de diagnostische methoden voor (muco)cutane leishmaniasis?
* Huidponsen van de opgeworpen rand ulcus * Microscopie met Giemsa gekleurde preparaten * PCR voor differentiatie tussen parasieten ## Footnote Serologie speelt geen rol bij cutane leishmaniasis.
94
Welke therapieën zijn er voor Oude wereld cutane leishmaniasis?
* Lokale therapie zoals cryotherapie * Hitte therapie * Fotodynamische therapie ## Footnote Voor de Nieuwe wereld Viannia complex is er systemische therapie nodig.
95
Noem twee voorbeelden van therapieën voor cutane leishmaniasis.
* Intralesionale injecties stibogluconaat * Paramomycine zalf ## Footnote Deze behandelingen zijn specifiek gericht op cutane leishmaniasis.
96
Wat is de relatie tussen Leishmania en immuun suppressie?
Des te meer immuun gecompromitteerd, des te vatbaarder voor leishmaniasis ## Footnote Dit verhoogt ook de kans op viscerale presentatie.
97
Hoe beïnvloedt HIV de kans op Leishmania infectie?
HIV vermindert T-cellen en veroorzaakt leucopenie van fagocyterende immuuncellen ## Footnote Dit creëert een complexe situatie voor co-infecties.
98
Wat zijn morele verantwoordelijkheden bij soa's?
* Kwetsbare situaties * Afhankelijkheidsrelaties * Ongelijkwaardige partners ## Footnote Dit betreft ook verantwoordelijkheden bij zwangerschap, zoals bij HIV.
99
Wat zijn criteria voor individuele verantwoordelijkheid bij infectieziekten?
* Ernst van de ziekte * Mate van besmettelijkheid * Mogelijkheden van zelfbescherming * Verwachtingen van anderen * Mate van belasting van eigen handelen ## Footnote Deze criteria helpen bij het bepalen van de verantwoordelijkheden in de context van infectieziekten.
100
Wat zijn de voorwaarden voor het doorbreken van beroepsgeheim?
* Toestemming van de patiënt * Veronderstelde toestemming * Wettelijke meldplicht * Wettelijk recht om te melden * Conflict van plichten ## Footnote Dit zijn belangrijke overwegingen voor zorgverleners bij het omgaan met vertrouwelijke informatie.
101
Wat zijn de richtlijnen van de KNMG-Gedragscode voor artsen?
* Zorg voor eigen veiligheid * Bijdragen aan de gezondheidszorg ## Footnote Deze richtlijnen helpen artsen bij het navigeren door ethische dilemma's.
102
Wat is het schadebeginsel in de context van overheidsingrijpen?
Overheidsingrijpen kan gerechtvaardigd zijn om te voorkomen dat individuen anderen schade toebrengen ## Footnote Dit is vooral relevant tijdens pandemieën.
103
Wat zijn morele waarden bij kindervaccinaties?
* Weldoen voor het kind zelf * Solidariteit voor andere kinderen * Vrijheid van ouders in opvoeding * Rechtvaardigheid in toegang tot vaccinaties ## Footnote Deze waarden zijn cruciaal bij het formuleren van vaccinatiebeleid.
104
Wat zijn de twee takken van de aangeboren immuniteit?
* Humorale tak * Cellulaire tak ## Footnote Deze takken zijn verantwoordelijk voor de eerste afweerreacties van het lichaam.
105
Wat zijn innate lymfoïde cellen (ILC)?
Cellen die belangrijk zijn voor de directe respons van het aangeboren afweersysteem ## Footnote Natural killer (NK-) cellen zijn de grootste groep binnen ILC.
106
Wat zijn de activatiemechanismen van NK-cellen?
* Inhiberende receptoren * Activerende receptoren ## Footnote De activatie hangt af van de aanwezigheid of afwezigheid van MHC klasse I en activerende liganden.
107
Wat gebeurt er als inhiberende signalen overheersen bij NK-cellen?
Er vindt geen activatie plaats van de NK-cel en er vindt geen apoptose plaats in de doelwitcel.
108
Onder welke voorwaarden vindt activatie van de NK-cel plaats?
Als de doelwitcel zijn **MHC klasse I** mist EN er is een **activerend ligand** bij de doelwitcel.
109
Wat gebeurt er als de doelwitcel alleen MHC-1 heeft?
Er vindt geen apoptose plaats.
110
Wat gebeurt er als de doelwitcel helemaal niets heeft? | NK-cel
De NK-cel kan er niet aan binden en er vindt geen apoptose plaats.
111
Hoe proberen virussen de afweer te onderdrukken?
Door de expressie van **MHC-1** naar beneden te brengen (downreguleren).
112
Wat is de rol van NK-cellen bij virale infecties?
NK-cellen doden virus geïnfecteerde cellen.
113
Wat maken NK-cellen vrij na activatie?
Granules met perforines en granzymen.
114
Wat is de functie van perforines?
Ze maken gaatjes in de membranen van de doelwitcellen.
115
Wat activeren granzymen in de doelwitcellen?
De apoptose route door middel van het caspase eiwit.
116
Wat is de functie van IFN- geproduceerd door NK-cellen?
Belangrijk voor reacties op **virale** en **bacteriële** infecties.
117
Wat gebeurt er als de geïnduceerde afweer niet voldoende is?
Er komt een ontstekingsreactie op gang.
118
Wat zijn de twee types receptoren van de innate immuniteit?
* Cellulaire receptoren * Humorale receptoren
119
Wat zijn acute fase eiwitten?
Oplosbare eiwitten geproduceerd door de lever tijdens infecties.
120
Wat is de functie van C-reactief proteïne (CRP)?
Bindt aan fosfocholine op bacteriën voor fagocytose.
121
Wat zijn de functies van humorale innate receptoren?
* Opsonisatie * Neutralisatie * Activatie van de complement cascade
122
Wat zijn macrofagen en hun functie?
Ze zijn ultieme cellulaire sensors die de omgeving scannen op verstoringen.
123
Hoe werkt fagocytose door macrofagen?
Als een ritssluiting of door uitstulpingen van het membraan.
124
Wat zijn de drie typen receptoren in de innate cellulaire herkenning?
* Opsonine * (Microbe-) ligand * Supplementair
125
Wat is de rol van Fc receptoren?
Herkennen het FC gedeelte van antistoffen.
126
Wat is de functie van neonatale FcR?
Transport van immunoglobulines zoals IgG over de placenta.
127
Wat doen complement receptoren?
Binden aan macrofagen, neutrofiele granulocyten en B-cellen.
128
Wat zijn pattern recognition receptors (PRR)?
Receptoren die patronen op micro-organismen herkennen.
129
Wat zijn PAMP, MAMP en DAMP?
* PAMP: Pathogen associated molecular pattern * MAMP: Microbe associated molecular pattern * DAMP: Damage associated molecular pattern
130
Wat herkennen scavenger receptoren?
Micro-organismen en lichaamseigen moleculen.
131
Wat zijn C-type lectine receptoren belangrijk voor?
Herkenning van schimmels.
132
Wat zijn Toll-like receptoren?
Membraan-gebonden receptoren die vetten, DNA en RNA herkennen.
133
Wat gebeurt er na binding van een ligand aan TLR?
Adaptormoleculen binden en activeren signaleringscascade.
134
Wat zijn MyC88-moleculen?
Moleculen die zelf **geen signalerende functie** hebben, maar zorgen dat andere moleculen aangetrokken worden.
135
Wat zijn kinases?
Enzymen zoals IRAK-4 die zorgen voor fosforylering en activatie van de volgende kinase in de signaleringscascade.
136
Waar binden transcriptiefactoren na activatie?
Aan het DNA in de kern.
137
Welke receptoren bevinden zich in het cytosol?
* **RIG-I** like receptoren * **DSR:** DNA-sensing receptoren * **NLR:** NOD-like receptoren
138
Wat zijn exogene triggers voor receptoren?
* RNA en DNA van virus * Cyclische dinucleotiden * Celwand fragmenten * Toxines
139
Wat zijn endogene triggers?
* Tumor DNA * Verstoringen van integriteit van de cel
140
Wat resulteert uit het lekken van kaliumionen?
Activatie van het inflammasoom.
141
Wat leidt tot **NF-kB** activatie in het cytosol?
Signalering van cytosolaire receptoren.
142
Wat zijn de **NOD1** en **NOD2** belangrijk voor?
Herkenning van afbraakproducten van peptidoglycaan.
143
Wat is de functie van het inflammasoom?
Activatie van pro-IL-1beta naar actief IL-1beta.
144
Wat is IL-1beta?
Een sterk ontstekingsbevorderende cytokine.
145
Wat zijn de twee stappen in de activatie van IL-1beta in macrofagen?
* Transcriptie van pro-IL-1beta * Inflammasoom wordt in elkaar gezet
146
Wat zijn iPRR?
Remmende receptoren in het immuunsysteem.
147
Wat doet complement in het immuunsysteem?
Voegt toe aan antistof-functie.
148
Wat zijn de functies van complementeiwitten?
* Binden aan pathogenen of antistoffen * Activatiecascade in gang zetten * Opsonines * Ontsteking bevorderen * Induceren van het membrane-attack complex (MAC)
149
Wat zijn de drie manieren waarop complement wordt geactiveerd?
* Klassieke route * Lectine route * Alternatieve route
150
Wat is de rol van C3-convertase?
Enzym dat C3 omzet in C3a en C3b.
151
Wat doet het membrane attack complex (MAC)?
Vormt een **porie** in de bacterie, waardoor deze **gelyseerd** raakt.
152
Wat is de rol van C3b?
Werkt als opsonine, maakt bacteriën zichtbaar voor fagocytose.
153
Wat zijn anafylatoxinen?
Moleculen zoals C5a en C3a die ontstekingsbevorderende effecten hebben.
154
Wat doet de klassieke route van complementactivatie?
Is afhankelijk van **antistoffen** en het **C1-complex.**
155
Wat is de functie van mannose-bindend lectine (MBL)?
Bindt aan **suikers** op bacteriën en **activeert complement**.
156
Wat is de alternatieve route van complementactivatie?
Wordt geactiveerd door spontane depositie van C3 op membranen.
157
Wat zijn remmers van complementactivatie?
* C1-inhibitor * Factor H * Factor I * CD55 * CD46 * CR1 * CD59
158
Wat is paroxysmale nachtelijke hemoglobulinurie?
Afbraak van rode bloedcellen door complement bij gebrek aan remmende moleculen.
159
Wat zijn de cellulaire effecten van acute ontstekingsreactie?
* Endotheelactivatie * Activatie van parenchymcellen * Activatie van leukocyten
160
Welke cellen komen als eerste aan in het weefsel tijdens een ontsteking?
Neutrofielen
161
Wat is de rol van neutrofiele granulocyten?
Reageren op micro-organismen en weefselbeschadiging.
162
Wat is de rol van neutrofiele granulocyten in de immuunrespons?
Ze worden aangetrokken door **micro-organismen** en **weefselbeschadiging**, en ze schakelen bacteriën uit door **fagocytose** en het produceren van **zuurstofradicalen** en **stikstofoxide**. ## Footnote Zuurstofradicalen zijn reactieve moleculen die bacteriën doden in de vesicles.
163
Wat zijn de verschillende soorten degranulatie van granulocyten?
Er zijn verschillende soorten degranulatie afhankelijk van het type granulocyt: * **Mestcel & basofiele granulocyt**: histamine, heparine, serotonine, lysosomale enzymen, cytokines * **Neutrofiele granulocyt**: enzymen en antimicrobiële peptides * **Eosinofiele granulocyt**: eiwitten die anti-parasitair werken ## Footnote De inhoud van de granula verschilt per type cel.
164
Wat zijn neutrofiele extracellulaire vallen (NETS)?
DNA-moleculen die door **neutrofielen** worden geproduceerd en een net vormen om **bacteriën** vast te houden voor **fagocytose**. ## Footnote NETS zijn plakkerig voor bacteriën en bevatten eiwitten die helpen bij het opruimen van micro-organismen.
165
Hoe vindt intracellulaire killing plaats in fagocyten?
Micro-organismen worden opgenomen in **fagosomen** die fuseren met **lysosomen**, waar **enzymen** en **zuurstofradicalen** bacteriën afbreken. ## Footnote Het enzymcomplex NADPH oxidase zet zuurstof om in een radicaal dat verder wordt omgevormd tot bacteriedodende stoffen.
166
Wat is de functie van lysosomen in fagocyten?
Ze worden extra zuur gemaakt om enzymen effectiever te laten functioneren bij de afbraak van bacteriën. ## Footnote De pH in lysosomen wordt verlaagd door een protonpomp die H+-ionen pompt.
167
Noem enkele anti-microbiële mechanismen van fagocyten.
* Fagosoom verzuring * Zuurstofradicalen * Stikstofmonoxide * Bactericide eiwitten * Cationische peptides * Nutriënt depletie ## Footnote Deze mechanismen helpen de groei van bacteriën te remmen.
168
Wat activeert macrofagen?
Macrofagen worden geactiveerd door **microbiële liganden** en **omgevingssignalen** zoals cytokines en lipopolysachariden. ## Footnote IFN-gamma speelt een belangrijke rol in de activatie van macrofagen.
169
Wat zijn de twee activatieroutes van macrofagen?
* **Katabole activatie (M1)**: afbraak van micro-organismen en ontsteking * **Anabole activatie (M2):** weefselherstel en anti-inflammatoire cytokines ## Footnote De timing van triggers is cruciaal voor de activatie van macrofagen.
170
Wat is de rol van neurale sturing in de inflammatoire respons?
Neurale sturing reguleert zowel activatie als remming van de ontstekingsreactie via de n. vagus en de HPA-as. ## Footnote Dit leidt tot de productie van noradrenaline, acetylcholine, en glucocorticoïden die een ontstekingsremmend effect hebben.
171
Wat is de functie van glucocorticoïden in de ontstekingsrespons?
Ze bevorderen een ontstekingsremmend effect in het lichaam. ## Footnote Glucocorticoïden worden geproduceerd door de bijnieren als reactie op inflammatoire signalen.