Week 1 Belastingrecht Flashcards

1
Q

Belastingen vormen de kern van overheidsinkomsten en uitgaven, waarbij de overheid belastinggelden gebruikt voor collectieve uitgaven zoals infrastructuur en gezondheidszorg. Deze inkomsten zijn onmisbaar voor de werking van de overheid en hebben zowel een budgettaire als een instrumentele functie.

A

belastingen vormen de kern van overheidsinkomsten en uitgaven, waarbij de overheid belastinggelden gebruikt voor collectieve uitgaven zoals infrastructuur en gezondheidszorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

H0

1 Overheidsinkomsten en overheidsuitgaven
De overheid heeft geld nodig om de collectieve uitgaven te bekostigen. Die collectieve uitgaven staan echter niet vast; zij zijn voorwerp van politieke besluitvorming. Het verschilt dan ook per kabinet aan welke uitgaven voorrang wordt gegeven. Niet alleen de verdeling van de collectieve uitgaven is geen vast gegeven, maar ook de totale omvang daarvan. Die omvang is namelijk afhankelijk van de inkomsten van de overheid. De belastingen vormen uiteraard de belangrijkste inkomstenbron van de overheid.

Andere significante bronnen zijn:
- Het staatsaandeel in de olie- en gasbaten;
- Retributies en bijdragen: toegang tot de rechtspraak, rioolrechten etc.
- Privaatrechtelijke prijzen voor prestaties van de overheid.

2 Belastingen
Veruit de belangrijkste bron van overheidsinkomsten wordt dus gevormd door de belastingen. De rijksbelastingopbrengst inclusief premies volksverzekeringen bedroeg in Nederland in 2023 circa €302,0 miljard. De totale belastingdruk was in 2023 maar liefst 283,7 miljard, wat 27,6 % van het BBP, was dat circa €1.028 miljard bedroeg.

De term ‘belastingen’ kun je op twee manieren definiëren:

  • Materieel:
    Belastingen zijn gedwongen financiële bijdragen van burgers en bedrijven aan de overheid zonder individuele tegenprestatie, ter financiering van collectieve uitgaven, die geheven worden volgens democratisch tot stand gekomen regels.
  • Formeel: belasting is elke heffing die door de wet zo wordt genoemd.

Formele definitie is van enig belang omdat de Grondwet art. 104 Gw voorschrijft dat (rijks)belastingen uit kracht van een formele wet geheven moeten worden. Formele wetten zijn, zoals we weten, wetten waarover het parlement gestemd heeft. Andere (rijks)heffingen mogen bij de wet worden ‘geregeld’.

A

H0

materieel:
belastingen zijn gedwongen financiële bijdragen van burgers en bedrijven aan de overheid zonder individuele tegenprestatie, ter financiering van collectieve uitgaven, die geheven worden volgens democratisch tot stand gekomen regels.

Formeel:
belasting is elke heffing die door de wet zo wordt genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

begrippen:

Retributie = is een gedwongen betaling aan de overheid voor een verleende dienst.
Betaling voor overheidsdiensten

Premie = bedrag dat je aan jouw verzekeraar betaalt voor je verzekering.

premie volksverzekeringen = onderdeel van loonheffing die je als werkgever verplicht moet inhouden op het loon dat je aan je werknemers betaalt.
volksverzekeringen zijn:
- Algemene ouderdomswet (AOW)
- Algemene nabestaandenwet (Anw)
- Wet langdurige zorg (Wlz)

A

Retributie = is een gedwongen betaling aan de overheid voor een verleende dienst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 Free riders
Belastingen hebben eigenlijk een bijzondere eigenschap: de individuele bijdrage gaat naar collectieve (niet-individualiseerbare) uitgaven, waarvan niemand uitgesloten kan worden, ook niet als hij geen bijdrage heeft geleverd of de collectiviteit juist enorme schade berokkend heeft.

Bij collectieve uitgaven bestaat dus het zogenoemde ‘free riders probleem’. Je kunt gratis meeliften, zonder dat iemand merkt dat je de prijs voor het burgerschapspakket niet hebt betaald of al veel te veel gratis hebt gelift.

Door dit probleem kunnen sommige brave belastingbetalende burgers in de verleiding komen om geen of minder belasting te betalen. Controle en handhaving zijn dus noodzakelijk. De wetgever heeft om deze reden dan ook een scala van controlebevoegdheden aan de fiscus gegeven, om fraude tegen te gaan.

A

Free riders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functies van Belasting
2 functies:

1 Budgettaire functie:
De overheid gebruikt de belastinggelden om collectieve middelen te bekostigen. Het aanvullen van de staatskas bijv.

2 Instrumentele functie:
De overheid gebruikt de belastingheffing om beleid te voeren. Bijv. heffen van hoge accijnzen op tabak, het vrijstellen van lage inkomens etc.

Functies zijn echter niet duidelijk te scheiden en zijn ook afhankelijk van de politieke opvattingen van de overheid, denk bijv. aan milieubelastingen.

5 Mix
De belastingmix is de verhouding tussen de bijdragen die de verschillende belastingsoorten leveren aan de totale belastingopbrengst binnen een nationale overheidshuishouding. Er zijn zoals bekend veel verschillende soorten belastingen, maar je kunt ook hierin een grof onderscheid maken:

  • Directe belastingen:
    Belasting op inkomen, winst en vermogen.
  • Indirecte belastingen:
    Belastingen op verbruik
A

Functies van Belasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

6.1 Persoon of object

Afhankelijk van de vraag of bij een belasting het object van heffing of de persoon van de belastingplichtige vooropstaat, wordt een belasting objectief of subjectief genoemd. De inkomstenbelasting is subjectief omdat zij aanknoopt bij de persoon van de belastingplichtige. De OZB is een objectieve heffing omdat het aangeknoopt wordt bij het object (onroerende zaak)

6.2 Persoonlijke omstandigheden
Afhankelijk van de vraag of een belasting abstraheert van persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige of met die omstandigheden juist rekening houdt, wordt een belasting zakelijk of persoonlijk genoemd. De inkomstenbelasting is dus een persoonlijke belasting, omdat rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. De BPM (belasting personenauto’s en motorrijwielen) daarentegen is een zakelijke belasting.

A

6.1 Persoon of object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Structuur en indeling

Een belasting is altijd te ontleden in de formule:
Grondslag X tarief = belastingschuld

De grondslag van belasting is wat de werkgever wil belasten, zoals inkomen of bezit van een auto of motor. Dit vereist een nauwkeurige definitie van het belastbare feit en de maatstaf van heffing, die het feit omzet in een getal. Bijv. bij de inkomstenbelasting is de maatstaf eenvoudig: het inkomen. Zodra het belastbare feit, de maatstaf van heffing en het tarief vastgesteld zijn, kan de belasting worden geheven van de belastingplichtige, zoals elke inwoner van NL of iedereen met een NL inkomen.

A

Structuur en indeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Heffing / invordering
Men moet heffen en invorderen uit elkaar proberen te houden, ondanks het feit dat beide termijn met elkaar verbonden zijn:

  • heffing: de juiste vaststelling van de belastingschuld zoals die uit de wet en de feiten voortvloeit en de aanwijzing van de belastingplichtige
  • invorderen: zodra het daadwerkelijk op betalen aankomt
A

Heffing / invordering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rechtsbeginselen:
De leidende uitgangspunten bij de verdeling van de belastingdruk zijn:

1 Economische efficiency
2 Rechtvaardigheid en draagkracht
3 Consumptie
4 Profijt
5 Compensatie van hinder en maatschappelijke schade
6 Uitvoerbaarheid

Erg concrete grondslagen en tarieven leveren deze inzichten echter niet op. Het zijn weinig operationele uitgangspunten. Zij zijn dogmatiek zelfs moeilijk uit elkaar te houden. Het geloof in de bestaanbaarheid van autonome belastingbeginselen is dan ook verlaten.

Vrijwel gemeengoed is de opvatting dat de belastingheffing aan twee voorwaarden moet voldoen, namelijk dat zij:

  • beantwoordt aan algemeen levende opvattingen van rechtvaardigheid, dus aan de algemene rechtsbeginselen, zoals rechtsgelijkheid, rechtszekerheid, willekeurverbod etc.
  • past binnen en dienstbaar is aan het totale beleid dat de gekozen regering voert om haar doeleinden te verwezenlijken.
A

Rechtsbeginselen:
De leidende uitgangspunten bij de verdeling van de belastingdruk zijn:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Materieel / formeel
Materiële belastingrecht en het formele belastingrecht

Materieel: heffingswetten zijn de wetten waarin belastbare feiten, voorwerpen van heffing, maatstaven van heffing, belastingplichtigen en tarieven worden aangewezen. De wetten bepalen kortom wie voor wat en voor hoeveel belast wordt.

Formeel: al het niet-materiële belastingrecht, dus al het belastingrecht dat ergens anders dan in de heffingswetten is geregeld, met name in de genoemde algemene wetten.

H1 Formeel belastingrecht

1 Legaliteitsbeginsel
Belastingheffing kan slechts plaatsvinden op grond van de wet. Art. 104 Gw bepaalt: ‘Belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Andere heffingen van het Rijk worden bij de wet geregeld’. Dit is het zogeheten legaliteitsbeginsel. Voor lokale heffingen is dit geregeld in art. 132 lid 6 GW. Het legaliteitsbeginsel staat eraan in de weg dat belasting zou kunnen worden geheven op buitenwettelijke gronden, zoals enige algemene bestuursbevoegdheid.

Het legaliteitsbeginsel vordert echter niet dat de gehele belastingwetgeving bestaat uit formele wetgeving, gezamenlijk tot stand gebracht door regering en Staten-Generaal. In de formele heffingswetgeving worden vaak bevoegdheden gedelegeerd aan de minister.

2 Materiële/formele belastingschulden
Het materiële belastingrecht ziet op de totstandkoming van materiële belastingschulden ingevolge de heffingswetten. Het formele belastingrecht heeft onder meer betrekking op de wijze van heffing, bezwaar, beroep, de interpretatieleer, boetekwesties en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast hoort tot het formele belastingrecht ook de invordering van belastingaanslagen en het fiscale strafrecht.

A

Materieel / formeel
Materiële belastingrecht en het formele belastingrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wijze van heffing

AWR onderscheidt twee hoofdmethodes waarop belasting geheven kan worden:

  • Heffing bij wege van aanslag:
    Bij aanslagbelastingen wordt de materiële belastingschuld door de inspecteur geformaliseerd door middel van een aanslag
  • Heffing bij wege van voldoening of afdracht op aangifte:
    Bij aangifte-belastingen vindt formalisering plaats ofwel door de belastingplichtige zelf die aangifte doet en de door hemzelf als verschuldigd berekende belasting voldoet (omzetbelasting) ofwel door de inhoudingsplichtige (bijv. de werkgever) die op aangifte een bedrag afdraagt (loonbelasting) ter delging van de door hem berekende materiële belastingschuld van de belastingplichtige (werknemer).

1 Heffing van belasting bij wege van aanslag
Belastingen die bij wege van aanslag worden geheven worden besproken in H3 van de AWR. Art. 11 lid 1 AWR bevat de kern: ‘De aanslag wordt vastgesteld door de inspecteur’. De inspecteur kan van de aangifte afwijken en heeft zelfs geen aangifte nodig om een aanslag te kunnen opleggen (lid 2). De inspecteur heeft gedurende drie jaar na het ontstaan van de materiële belastingschuld de gelegenheid een aanslag op te leggen. Deze termijn wordt verlengd met het op verzoek van de belastingplichtige verleende uitstel voor het doen van aangifte (art. 11 lid 3 AWR).

Tip:
Als de inspecteur een aanslag heeft opgelegd, is het mogelijk dat hij nadien tot de conclusie komt dat de aanslag te laag is vastgesteld. Daar zijn wel voorwaarden aan verbonden:

1 De bevoegdheid tot vaststelling van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaar na het tijdstip waarop de materiële belastingschuld is ontstaan, verlengd met het desgevraagd verleende uitstel voor het doen van aangifte (art. 16 lid 3 Awr)

2 Bovendien geldt in de regel dat de eis dat de inspecteur voor navordering moet beschikken over een ‘nieuw feit’ art. 16 lid 1 Awr. Een ‘nieuw feit’ kan gelegen zijn in omstandigheden die de inspecteur eerst na de aanslag ter kennis komen, bijv. als nadien blijkt dat de rente inkomsten zijn verzwegen of ‘zwart loon’ is ontvangen.

art. 16 lid 2 AWR bevat nog drie aanvullende gevallen waarin navordering ook kan plaatsvinden.

-
Heffing van belasting bij wege van voldoening of afdracht op aangifte
De belastingen die bij wege van voldoening of afdracht op aangifte worden geheven worden besproken in H4 van de AWR. art. 19 lid 1 bepaalt in de gevallen waarin de belastingwet voldoening van in een tijdvak verschuldigd geworden of afdracht van in een tijdvak ingehouden belasting voorschrijft, is de belastingplichtige, of inhoudingsplichtige, gehouden de belasting binnen een maand na het einde van dat tijdvak overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger te betalen’.

als blijkt dat er te weinig belasting is betaald, kan in beginsel een naheffingsaanslag worden opgelegd art. 20 AWR binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de materiële belastingschuld is ontstaan.

A

Wijze van heffing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verplichtingen
Zonder de medewerking van de belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen is belastingheffing niet goed mogelijk. De hoofdverplichting van de belastingplichtige is uiteraard het doen van aangifte.

Daar komt nog wel:

  • de in het aangiftebiljet verlangde gegevens en bescheiden, zoals jaarrekeningen en betalingsbewijzen, moeten met de aangifte worden meegezonden art. 8 AWR.
  • Tevens is het zo dat na het doen van de aangifte de belasting- of inhoudingsplichtige ex art. 10a AWR de plicht heeft om in enige specifieke gevallen de inspecteur ‘eigener beweging mededeling te doen van onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen die hun bekend zijn of zijn geworden’.
  • verder kent de AWR een aantal bijkomende verplichtingen. Belangrijkste zijn de diverse informatieverplichtingen.

Administratieverplichtingen art. 52 lid 2 AWR, waaronder ondernemingen, moeten desgevraagd bovendien over derden gegevens en inlichtingen verschaffen of in dat verband boeken en bescheiden overleggen art. 53 lid 1 AWR.

A

Verplichtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Omkering van bewijslast
In principe moet de inspecteur de belastinvermeerderende feiten, zoals belastbare feiten, stellen. Wanneer de belastingplichtige echter bepaalde verplichtingen jegens de Belastingdienst niet nakomt, kan dientengevolge de bewijslast eenzijdig op de Belastingplichtige worden gelegd.

Dit betekent een verschuiving en verzwaring van de bewijslast en staat bekend als ‘omkering van de bewijslast’. De verzwaring zit hem in het feit dat nu de belastingplichtige moet laten blijken in hoeverre de aanslag of de uitspraak op bezwaar onjuist is.

A

Omkering van bewijslast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bestuurlijke boeten in de AWR

Indien de belastingplichtige niet of niet tijdig heeft voldaan aan op hem rustende verplichtingen, kan de inspecteur in bepaalde gevallen een boete opleggen. Sinds 1 juli 2009 zijn de regels voor het opleggen van bestuurlijke boeten hoofdzakelijk te vinden in de titels 5.1 en 5.4 van H5 van de Awb.

Karakter van de boete
De bestuurlijke boete wordt gedefinieerd als ‘een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht op bestraffing van de overtreder’. Daarnaast is het opleggen van een boete te zien als het instellen van een strafvervolging (‘criminal charge’) in de zin van art. 6 lid 1 EVRM, zodat daarop de beschermende bepalingen van het EVRM van toepassing zijn.

Boeten in fiscaliteit
De bestuurlijke boeten worden geregeld in H VIIIA van de AWR, dat begint met art. 67a AWR. Hierin worden de verschillende gevallen vermeld waarin men een boete riskeert.

Daderschap
Het is sinds 2009 ook mogelijk voor de Belastingdienst om een medepleger, feitelijk leidinggever, de doen pleger, de uitlokker of de medeplichtige een bestuurlijke boete op te leggen. Voor het oordeel dat sprake is van een medepleger, moet eerst wel aan twee vereisten worden voldaan:
1 Er moet bewezen worden dat er sprake is van een pleger.
2 Er moet sprake zijn van een bewuste samenwerking met het oog op het verrichten van een beboetbare gedraging.

Schuld
Voor vergrijpboeten (aangifte opzettelijke onjuist of onvolledig) moet de inhoudingsplichtige of belastingplichtige grove schuld of opzet kunnen worden verweten. Bij de vergrijpboete van art. 67d AWR is grove schuld echter niet voldoende, er moet op zijn minst opzet aanwezig zijn voordat het opleggen van een vergrijpboete mogelijk is. Bij verzuimboeten is het verzuim beboetbaar zonder dat sprake is van schuld. Ten allen tijde geldt dat als geen verwijt kan worden gemaakt of sprake is van een pleitbaar standpunt of zelfs afwezigheid van alle schuld AVAS , geen boete kan worden opgelegd zie ook par. 4 BBBB.

In de twee zogenoemde toerekeningsarresten heeft op 1 dec 2006 de HR geoordeeld dat de opzet of grove schuld van de gemachtigde van de belastingplichtige niet voor rekening van de belastingplichtige komt, tenzij de belastingplichtige onzorgvuldig is geweest bij de keuze van of de samenwerking met zijn adviseur.

Vormvereisten
Het ‘una via-beginsel’ vereist dat de inspecteur ofwel een bestuurlijke boete oplegt of een strafvervolging instelt. Dit wordt gereguleerd door art. 5:44 Awb, waarbij de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt als er een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen.

Bovendien vervalt de mogelijkheid voor de inspecteur om een vergrijpboete op te leggen als er een fiscale transactie is getroffen met de belastingplichtige volgens art. 76 AWR.

Het ne bis in idem-beginsel in art. 5:43 AWB verbiedt het opleggen van een bestuurlijke boete voor dezelfde overtreding waarvoor al eerder een boete is opgelegd. Een uitzondering hierop is dat de inspecteur een vergrijpboete kan opleggen voor hetzelfde feit waarvoor eerder een verzuimboete is opgelegd, als er nieuwe bezwaren zijn art. 67q AWR.

A

Bestuurlijke boeten in de AWR

Indien de belastingplichtige niet of niet tijdig heeft voldaan aan op hem rustende verplichtingen, kan de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bezwaar / beroep / hoger beroep / cassatie

Bezwaar
Op grond van art. 8:1 lid 1 Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In art. 26 AWR is echter bepaald dat tegen een ingevolge de Belastingwet genomen besluit slechts beroep kan worden ingesteld als het betreft:

  • een belastingaanslag art. 2 lid 3 sub e AWR en de verrekening van voorlopige aanslagen en voorheffingen art. 26 lid 1 aanhef en sub a AWR
  • Als zodanig aangeduide voor bezwaar vatbare beschikkingen; zie bijv. art. 3.151 lid 1 Wet IB 2001 (art. 26 lid 1 aanhef en sub b AWR);
  • Voldoening (bijv. de omzetbelasting) of afdracht op aangifte (bijvoorbeeld van loonbelasting door de werkgever) dan wel de inhouding (bijv. van loonbelasting ) door een inhoudingsplichtige van een bedrag als belasting art. 26 lid 2 AWR.

Let wel op, degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep bij een administratieve rechter in te stellen moet, voordat hij hiertoe overgaat, tegen dat besluit bezwaar maken.
In het belastingrecht komt het recht om een rechtsmiddel in te stellen alleen toe aan de direct belanghebbende art. 26a lid 1 AWR.
De enige uitzondering hierop treft men aan in art. 26a lid 1 AWR. Op bezwaar en beroep is de Awb van toepassing, voor zover daarvan niet wordt afgeweken in de AWR. Op hoger beroep en beroep in cassatie zijn grote delen van H8 van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaard art. 27j en 29 AWR. Zie voor meer bepalingen/regels H6 van de Awb.

Dwangsom
Als de inspecteur of de ontvanger niet tijdig beslist op een beschikking op aanvraag zie art. 1:3 lid 3 AWB of op een bezwaarschrift, dan kan een dwangsom worden gevraagd. er ontstaat eerst een recht op een dwangsom als de inspecteur of ontvanger na het verstrijken van de beslistermijn schriftelijk in gebreke is gesteld en er twee weken zijn verstreken zonder dat de beslissing alsnog is genomen.
-

Beroep
Het fiscale procesrecht wordt in de beroepsfase beheerst door hoofdstuk 8 van de Awb en door de bijzondere procesrechtelijke bepalingen in de AWR. Ingevolge art. 26 lid 1 AWR oordelen over beroepen in belastingzaken de rechtbanken. Voor beroepen inzake rijksbelastingen is dat geconcentreerd bij een vijftal rechtbanken, te weten de rechtbanken die gevestigd zijn in Leeuwarden, Arnhem, Haarlem, Den Haag en Breda (art. 8:7 lid 2 Awb jo. art. 27 AWR). Voor beroepen inzake lokale heffingen zijn alle negentien rechtbanken bevoegd (art. 8:7 lid 1 Awb). Zie voor meer bepalingen die van toepassing zijn op de beroepsfase afdeling 8.1.1 van de Awb.

Hoger beroep
ook het hoger beroep wordt beheerst door H8 van de Awb en de door de bijzondere procesrechtelijke bepalingen in de AWR zie art. 27h AWR.

Beroep in cassatie
Cassatieprocedure is geregeld in art. 28 t/m 30 AWR. Tegen een uitspraak van het gerechtshof kan beroep in cassatie bij de HR worden ingesteld, door de belanghebbende of de staatssecretaris van Financiën of door beiden.

Uit art. 79 wet RO volgt dat de HR hofuitspraken slechts vernietigd wegens verzuim van vormen of van schending van het recht. de HR gaat dus in principe uit van de feiten zoals deze door het gerechtshof zijn vastgesteld. Nieuwe feiten en omstandigheden kunnen in cassatie niet meer aan de orde worden gesteld.

Sprongcassatie
Wanneer partijen daarmee instemmen, kan tegen een uitspraak van de rechtbank rechtstreeks beroep in cassatie worden ingesteld art. 28 lid 3 AWR. De fase van het hoger beroep wordt dan overgeslagen = sprongcassatie.
-

In schemavorm beschikt een burger dus over de volgende mogelijkheden:

  • bezwaar bij de instantie
  • beroep bij de rechter
  • hoger beroep bij de gerechtshoven (deze stap kan worden overgeslagen bij sprongcasssatie)
  • beroep in cassatie bij de Hoge Raad
A

Bezwaar
Op grond van art. 8:1 lid 1 Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In art. 26 AWR is echter bepaald dat tegen een ingevolge de Belastingwet genomen besluit slechts beroep kan worden ingesteld als het betreft:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

ook in het belastingrecht bestaan algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Men kan onderscheid maken tussen materiële beginselen en de formele beginselen.

Materiële beginselen zijn:

  • Het vertrouwensbeginsel:
    vertrouwen kan worden gewekt door de staatssecretaris van Financiën, de inspecteur en de ontvanger.
  • Het gelijkheidsbeginsel:
    Op grond van het gelijkheidsbeginsel dient de Belastingdienst gelijke gevallen gelijk te behandelen, ook als dat tot afwijking van de wet leidt.

Formele beginselen van behoorlijk bestuur zien op de eventuele aanwezigheid van gebreken in de wijze van totstandkoming van een beschikking, zoals een belastingaanslag. De formele beginselen zijn in het belastingrecht slechts beperkt tot ontwikkeling gekomen. Dat houdt in dat de rechtbank in beroep en het gerechtshof in hoger beroep zelfstandig de uitspraak doen die zij juist achten en daarin zelf voorzien in eigen motivering art. 8:72 lid 4 sub c Awb en art. 27o Awr.

Men kan er twee noemen:
- Het zorgvuldigheidsbeginsel
- het beginsel van behoorlijk wetgeving art. 26 IVBPR

A

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

14
Q

EVRM
Art. 1 Eerste Protocol EVRM garandeert het recht op ongestoord genot van eigendom, waarbij ontneming daarvan aan juridische voorwaarden is gebonden en staten met een legitiem doel in het algemeen belang een wettelijke inbreuk op het eigendom mogen maken. Het toetsingsmodel van het EHRM komt op neer:

1 Is er sprake van een aantasting van eigendom?

2 Is de regeling ‘lawful’?

3 Heeft de regeling een ‘legitimate aim’ in het ‘algemeen belang’?

4 Is de ‘interference reasonably proportionate’ is er sprake van ‘fair balance’?

De feiten, genoemd in het eerste lid van art. 68 AWR, worden bestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie (zie art. 23 Wetboek van Strafrecht: € 8.100). In het tweede lid is bepaald dat degene die niet aan de identificatieplicht voldoet (art. 47 lid 3 AWR), gestraft wordt met een geldboete van de tweede categorie (€ 4.050).

Ingevolge het eerste lid van art. 69 wordt degene die opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte niet of niet tijdig doet, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de vierde categorie (€ 20.250), of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting.

Fiscaal strafrecht
De voornaamste strafbare feiten binnen het belastingrecht worden genoemd in art. 68 en 69 AWR. De aldaar genoemde strafbare feiten zijn ten dele gelijk aan de feiten waarvoor de inspecteur een boete kan opleggen. Anders dan de inspecteur kan de strafrechter ten aanzien van deze strafbare feiten behalve een boete ook een vrijheidsstraf opleggen.

A

EVRM
Art. 1 Eerste Protocol EVRM garandeert het recht op ongestoord genot van eigendom, waarbij ontneming daarvan aan juridische voorwaarden is gebonden en staten met een legitiem doel in het algemeen belang een wettelijke inbreuk op het eigendom mogen maken. Het toetsingsmodel van het EHRM komt op neer:

1 Is er sprake van een aantastin

15
Q

Invordering
De Invorderingswet 1990 regelt de invordering van rijksbelastingen (art. 1 lid 1 Invorderingswet 1990). Neem deze wet voor jezelf goed door en markeer hierin de volgende artikelen: art. 15, 17, 19, 20, 21, 22, 24, 35, 36, 49, 58 en 60.

Fraus legis
Het leerstuk van de wetsontduiking, oftewel ‘fraus legis’, begrenst de mogelijkheid om door listige handelingen bepaalde fiscale verplichtingen te vermijden. Een bepaalde groep personen wil namelijk vaak belastingverplichtingen ontwijken door zich in een zodanige juridische positie te manoeuvreren, dat sommige normen op hen niet van toepassing zijn. Het doel en de strekking van die norm kan echter WEL op hen van toepassing zijn. Dan ontstaat de vraag of voorrang dient te worden gegeven aan de wettekst of aan het doel en de strekking van de normen. In dat spanningsveld functioneert dus het leerstuk van de wetsontduiking.

In het handelen in ‘fraudem legis’ in het belastingrecht kunnen twee hoofdvormen worden onderscheiden:
* De wetsontduiker stelt zich buiten de letter van een belastingvermeerderende bepaling, of
* Brengt zich onder de letter van een belastingverminderende bepaling.
Beide gevallen miskennen echter het doel en de strekking van die bepalingen. Om ‘fraus legis’ te kunnen toepassen moet er eerst aan twee vereisten worden voldaan:
* De eerste toepassingsvoorwaarde voor ‘fraus legis’ is derhalve het juridische oordeel dat belanghebbende heeft gehandeld in strijd met doel en strekking van de wet.
* De tweede toepassingsvoorwaarde voor ‘fraus legis’ is derhalve het feitelijke oordeel dat belanghebbende heeft gehandeld met als doorslaggevende beweegreden het behalen van belastingvoordeel.

A

Invordering
De Invorderingswet 1990 regelt de invordering van rijksbelastingen (art. 1 lid 1 Invorderingswet 1990). Neem deze wet voor jezelf goed door en markeer hierin de volgende artikelen: art. 15, 17, 19, 20, 21, 22, 24, 35, 36, 49, 58 en 60.

16
Q

H2 Inkomstenbelasting

Algemeen
De wet IB 2001 regelt de inkomstenbelasting in drie boxen met eigen basis en tarieven: Box 1 belast inkomen uit werk en woning, progressief tot 49,5%, Box 2 belast inkomen uit aanmerkelijk belang tegen 24,5 % voor inkomen tot €67.000 en 33% voor het meerdere en box 3 belast inkomen uit sparen en beleggen tegen 36%. Belangrijke aspecten zijn wie belasting betaalt, waarover, wanneer de schuld ontstaat en het tarief.

1.1 Subject

Alleen natuurlijke personen zijn belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. De Wet IB 2001 geldt niet voor rechtspersonen. Rechtspersonen worden belast met vennootschapsbelasting.

Een ondernemer met een eenmanszaak (natuurlijke persoon) betaalt inkomstenbelasting over de winst. Maar bij een bv werkt dat anders. bv is een rechtspersoon en betaalt vennootschapsbelasting over de winst.

art. 2.1 Wet IB 2001 Bepaalt wie de belastingplichtigen, subjecten, voor de inkomstenbelasting zijn.

Het zijn de natuurlijke personen die:
- in NL wonen, binnenlands belastingplichtigen;
- niet in NL wonen, maar wel NL inkomen genieten, buitenlands belastingplichtigen.

Het verschil tussen binnenlands of buitenlands belastingplichtigen ziet onder meer op de sterkte van de band die met NL bestaat.

1.1.1 Binnenlandse belastingplichtige
Art. 4 AWR bepaalt dat woonplaats afhangt van de omstandigheden. Verschillende landen kunnen erkennen dat iemand daar woont, waarbij belastingverdragen dubbele belasting voorkomen. Volgens par. 2.2 Wet IB 2001 geldt een woonplaatsfictie waarbij men, zelfs bij feitelijke woonplaats elders, voor de Nederlandse belasting als inwoner wordt gezien. Dit omvat personen die binnen een jaar terugkeren naar NL zonder elders gewoond te hebben en NL diplomaten in het buitenland.

1.1.2 Buitenlandse belastingplichtigen
Het aanknopingspunt is dan niet de woonplaats van de belastingplichtige, maar de vraag of sprake is van een bron van inkomen in NL.

1.1.3 Individuele belastingrecht
In beginsel is iedere belastingplichtige individueel belastingplichtig voor al zijn inkomensbestanddelen. Uitzondering geldt voor inkomsten van minderjarige kinderen en in bepaalde gevallen voor fiscale partners.

1.1.4 Inkomsten van minderjarige kinderen
Inkomsten die minderjarige kinderen uit door henzelf verrichte arbeid verwerven en speciaal aan minderjarige kinderen toekomende uitkeringen, zoals wezenuitkeringen, worden bij de kinderen zelf belast. Indien het gezag over het kind aan meer dan een ouder toekomt, worden de inkomstenbestanddelen in gelijke delen aan ieder van hen toegerekend art. 2.15 Wet IB 2001.

1.1.5 partnerregeling
Voor een aantal regelingen in de Wet IB 2001 is het van belang of men fiscaal partner is. Art. 5a AWR, kwalificeert men op grond van deze bepaling als fiscale partners, dan geldt deze kwalificatie in beginsel voor elke materiële heffingswet, waarvan de Wet IB 2001, Successiewet (SW) 1956 de belangrijkste zijn.

Fiscale partnerschap wordt als volgt gedefinëerd :

  • echtgenoten en geregistreerde partners art. 2 lid 6 AWR die niet van tafel en bed gescheiden zijn, zijn fiscale partners
  • ongehuwde samenwoners worden als fiscale partners aangemerkt als zij op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie zijn ingeschreven en een samenlevingsovereenkomst hebben.

echtgenoten zijn het hele huwelijksjaar fiscale partners als zij het hele jaar op hetzelfde adres ingeschreven staan.

Voor ongehuwde samenwonende geldt specifiek art. 1.2 lid 1 Wet IB 2001 voor fiscaal partnerschap onder de volgende voorwaarden:

  • inschrijving op hetzelfde adres in de GBA;
  • Zij hebben samen een kind, een kind van de ander erkend, de ander als partner voor pensioenreglement aangemerkt, samen een eigen woning, of een minderjarig kind van een van beiden ingeschreven op hetzelfde adres ( tenzij sprake is van een onder huursituatie).

1.1.6 inkomsten van de belastingplichtige en zijn fiscaal partner:
Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn, indien men gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde fiscaal partner heeft, art. 2.17 lid 5 Wet IB 2001:

A Belastbare inkomen uit een eigen woning

B Het inkomen uit aanmerkelijk belang

C De persoonsgebonden aftrek.

1.2 Object
Dit belastingobject wordt nader omschreven in art. 2.3 Wet IB 2001, waarin de volgende drie categorieën van inkomsten zijn omschreven;

A belastbaar inkomen uit werk en inkomen box 1

B belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang box 2

C belastbaar inkomen uit sparen en beleggen box 3.

Het algemene uitgangspunt van de inkomstenbelasting is om belasting te heffen over hetgeen men verdient in het economisch verkeer.

1.2.1 Bron van inkomen
Inkomen uit bronnen moet aan specifieke voorwaarden voldoen:
- deelname aan economisch verkeer
- beoogd voordeel met redelijkerwijs te verwachten resultaat
- het subjectieve oogmerk voor voordeel wordt geobjectiveerd door de eis dat het voordeel redelijkerwijs te verwachten moet zijn. Dit voorkomt dat activiteiten zonder verwachtte voordelen als bron van inkomen worden beschouwd, waaronder het aftrekken van kosten voor dure hobby’s.
- beoordeling of iets een bron van inkomen is, hangt af van de feiten en omstandigheden van het belastingjaar.

1.2.2. Drie boxen:

Overzicht Nederlandse Inkomstenbelasting

Box 1 Inkomen uit werk en woning
- Belastbaar inkomen: inkomen uit werk en woning minus verrekenbare verliezen art. 3.1. e.v. Wet IB 2001.
- inkomenscomponenten: o.a. winst uit onderneming, loon, inkomsten uit eigen woning.
- specifieke regels:
loon omvat alles uit dienstbetrekking art. 10 Wet LB
eigenwoningforfait en hypotheekrenteaftrek bepalen inkomsten uit eigen woning art. 3.112, 3.120 Wet IB 2001.

Box 2 Inkomen uit aanmerkelijk belang
- belastbaar inkomen: voordelen uit aanmerkelijk belang minus verrekenbare verliezen art. 4.1 e.v. Wet IB 2001.
- belang: minimaal 5% aandeel in een vennootschap art. 4.6a Wet IB 2001.
- Voordelen: inclusief vervreemdingsvoordelen, na aftrek van kosten en persoonsgebonden aftrek indien niet verrekend in Box 1 of 3 (art. 4.12 Wet IB 2001).

Box 3 Inkomen uit sparen en beleggen
- belastbaar inkomen: voordeel uit sparen en beleggen minus niet in Box 1 verrekende persoonsgebonden aftrek art. 5.1. e.v. Wet IB 2001.
- berekening: forfaitair rendement op basis van verdeling rendementsgrondslag art. 5.2 Wet IB 2001.

Dit compacte overzicht vat de hoofdlijnen van de Nederlandse inkomstenbelasting samen, met vermelding van de relevante wetsartikelen.

Het heffingvrije vermogen art. 5.5 Wet IB 2001 bedraagt €57.000 per belastingplichtige.

Bronnenvolgorde
Wanneer een inkomensbestanddeel volgens de tekst van de wet op grond van meerdere regels als bestanddeel van het belastbare inkomen zou kunnen worden aangemerkt, wordt het onder het als eerste in de wet genoemde bestanddeel, al dan niet vrijgesteld, in aanmerking genomen.
* Datzelfde inkomensbestanddeel kan dus niet nog eens onder een andere, later in de wet behandelde bron van inkomen of bo worden belast art. 2.14 Wet IB 2001.

1.2.4 Persoonsgebonden aftrek
Het belastbare inkomen uit de drie boxen mogen worden verminderd met de persoonsgebonden aftrek. art. 6.1 Wet IB 2001.
A de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten; en
B het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorafgaande jaren dat niet eerder in aanmerking is genomen.

Persoonsgebonden aftrekposten zijn:
A. Uitgaven voor onderhoudsverplichtingen: afd. 6.2 Wet IB 2001
B. Uitgaven voor specifieke zorgkosten: afd. 6.5 Wet IB 2001
C. Weekenduitgaven voor gehandicapten
D. Aftrekbare giften: afd. 6.9 Wet IB 2001

Indien het niet mogelijk is in het kalenderjaar de (gehele) persoonsgebonden aftrek in mindering te brengen op voordelen opgenomen in box 1, box 3, of box 2, wordt de persoonsgebonden aftrek of het restant daarvan in aanmerking genomen in het eerstvolgende jaar waarin wel sprake is van voldoende inkomen art. 6.1 lid 1 sub b Wet IB 2001.

1.3 Tijdstip van genieten van het inkomen
De vraag tot welke inkomenscategorie een bepaald inkomensbestanddeel behoort, is ook van belang voor het moment waarop de inkomsten daaruit volgens de wettelijke regeling worden genoten.
- voor ondernemers wordt het tijdstip van verschuldigdheid van de belasting bepaald door goed koopmansgebruik art. 3.25 Wet IB 2001.

  • Voor loon, termijnen van lijfrenten, periodieke uitkeringen en verstrekkingen enzovoort, evenals voor negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen wordt het tijdstip van genieten bepaald volgens art. 3.146. Wet IB 2001 > kasstelsel.

1.4 Verschuldigde inkomstenbelasting

1.4.1 Tarieven
Belastingheffing in Nederland: overzicht per Box

Box 1: inkomsten uit werk en woning (art. 2.10 Wet IB 2001) > progressief tariefstelsel
1 eerste schijf: belastbaar inkomen van 0 tot €38.098.
- inkomstenbelasting 9,32%
- premie volksverzekeringen:
voor premieplichtingen jonger dan AOW -leeftijd: 27,65%
voor AOW-gerechtigden 9,75%
- Gecombineerd tarief: 36,97% voor personen jonger dan de AOW-leeftijd

2 tweede schijf: belastbaar inkomen van €38.099 en €75.518.
- alleen belasting 36,97%

3 Derde schijf belastbaar inkomen boven €75.519
- alleen belasting 49.50%.

Box 2 aanmerkelijk belang art. 2.12 Wet IB 2001
Progressief tarief: 24,5 %
* Dit tarief moet in samenhang worden gezien met de vennootschapsbelasting.
* Gecombineerde heffingsdruk: Maximaal 50,28% bij gezamenlijke beschouwing met de vennootschapsbelasting.

Box 3 inkomen uit sparen en beleggen art. 2.13 Wet IB 2001
- vast tarief 36% over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

1.4.2 De heffingskorting voor de inkomstenbelasting
Op het gezamenlijke bedrag van de over het kalenderjaar berekende inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over:
- het belastbare inkomen uit werk en woning > box 1
- het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang > box 2
- het belastbare inkomen uit sparen en beleggen > box 3 wordt voor binnenlandse belastingplichtigen een heffingskorting verleend art. 2.7 Wet IB 2001.

Voor iedereen geldt de algemene heffingskorting art. 8.10 Wet IB 2001. Daarnaast kan, afhankelijk van de persoonlijke situatie van de belastingplichtige, nog recht bestaan op de arbeidskorting, de werkbonus, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de levensloopverlofkorting, de jonggehandicaptenkorting, de alleenstaande-ouderenkorting of een korting voor groene beleggingen.

1.4.3
omdat in box 1 verschillende inkomsten met elkaar worden gesaldeerd, worden negatieve inkomsten uit de ene categorie direct verrekend met positieve inkomsten uit een andere categorie. deze vorm van verrekening wordt wel aangeduid als horizontale verliesverrekening. Horizontaal duidt erop dat verrekening in hetzelfde jaar plaatsvindt.

  • indien het gehele jaarsaldo aan inkomsten uit box 1 negatief is, kan dit op basis van art. 3.150 Wet IB 2001 in mindering worden gebracht op inkomen uit werk en woning van andere jaren. Verliezen kunnen worden verrekend in de negen volgende jaren.

1.4.4 | Middeling
Bij sterk wisselende inkomens kan het progressieve tarief van box 1 tot gevolg hebben dat aanzienlijk meer belasting wordt betaald dan wanneer diezelfde inkomens gelijkmatig over de jaren zouden zijn verdeeld.
* Art. 3.154 Wet IB 2001 biedt een tegemoetkoming voor binnenlandse belastingplichtigen die in een periode van drie achtereenvolgende kalenderjaren sterk wisselde inkomens uit werk en woning hebben genoten. > klopt denk niet want artikel is vervallen.

1.5 Wijze van heffing
De inkomstenbelasting wordt geheven bij wege van aanslag of conserverende aanslag art. 9 lid 1 Wet IB 2001.

  • indien een belastingplichtige, loon uit een dienstbetrekking geniet, worden op dat loon al loonbelasting en premies volksverzekeringen ingehouden.
  • loonheffing geldt als voorheffing. in beginsel wordt de ingehouden loonheffing na afloop van het kalenderjaar verrekend met de aanslag inkomstenbelasting / premies volksverzekeringen.
A

H2 Inkomstenbelasting

17
Q

H3 Loonheffingen

Achtergrond
Onder een loonheffing verstaan we een heffing naar het loon die bij de bron daarvan wordt geheven. In Nederland kennen we de volgende loonheffingen:

  • loonbelastingen
  • premie volksverzekeringen (AOW/ANW/WIZ)
  • Premies werknemersverzekeringen (WW/WIA)
  • Bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW)

Onder de oude wetgeving uit 1914 werd de inkomstenbelasting namelijk geheven op basis van een schatting van inkomen. Deze schatting werd gemaakt aan het begin van het desbetreffende jaar. Als voor de Duitse inval in 1940 bestonden er plannen m dit stelsel te vervangen door het zogenoemde reële stelsel, waarbij de inkomstenbelasting wordt geheven op basis van het werkelijk in het jaar genoten inkomen.

  • nadeel van dit stelsel is dat het reële inkomen pas na afloop van het desbetreffende jaar kan worden vastgesteld.

1.2 Pay as you earn
De loonbelasting berust op de zogenoemde pay as you earn-gedachte: belasting wordt verschuldigd zodra het inkomen verdiend wordt.

1.3 Wijze van heffing
Loonbelasting is een directe belasting die van werknemers wordt geheven art. 1 Wet LB 1964.
- de heffing van loonbelasting vindt plaats door middel van inhouding; de werkgever houdt de belasting in op het loon van de werknemer art. 27 lid 1 Wet LB > werkgever is inhoudingsplichtige.

Deze wijze van belastingheffing noemt men belastingheffing bij wege van afdracht op aangifte art. 27 lid 5 Wet LB en art. 19 AWR>

  • Vaststelling dat de loonbelasting wordt geheven door middel van afdracht op aangifte is met name van belang voor de formele gang van zaken bij de belastingheffing.
    Deze komt erop neer dat de inhoudingsplichtige de loonbelasting moet inhouden op het loon art. 27 lid 2 Wet LB vervolgens binnen een maand na afloop van het aangiftetijdvak aangifte moet doen art. 10 lid 2 AWR en de belasting aan de Belastingdienst moet afdragen art. 19 lid 1 AWR.

1.4 Bronheffing
De loonbelasting is een bronheffing. Dat wil zeggen dat de belasting niet wordt geïnd bij degene die het inkomen ontvangt, maar bij degene die het verstrekt. Andere bronheffingen zijn de dividendbelasting en de kansspelbelasting > beginsel van de minste pijn.

1.5 Voorheffing of eindheffing
Bronheffingen worden in beginsel aangemerkt als een voorheffing op de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting. Ingehouden bronheffing kan op deze manier worden verrekend met de inkomsten- of vennootschapsbelasting die de genieter van het voordeel verschuldigd is.

  • alleen geheven loonbelasting kan als voorheffing worden verrekend art. 9.2 lid 1 sub a Wet IB 2001.

Ingehouden loonbelasting wordt in beginsel als geheven loonbelasting aangemerkt. volgens vaste jurisprudentie wordt onder inhouden verstaan: het van een brutobedrag van het loon afzonderen van een bedrag met het oogmerk dat op aangifte als loonbelasting af te dragen.

Voor veel mensen is de loonbelasting feitelijk een eindheffing en blijft het opleggen van een aanslag inkomstenbelasting achterwege.

  • om te voorkomen dat in die gevallen de werknemer onvrijwillig kredietverschaffer van het Rijk wordt, verleent de inspecteur op verzoek een voorlopige teruggaaf van inkomstenbelasting art. 13 lid 2 AWR>

Deze situatie dat de loonbelasting feitelijk als eindheffing functioneert, moet worden onderscheiden van de situatie dat de loonbelasting formeel bij wijze van eindheffing wordt geheven.
- in dit laatste geval is niet de werknemer, maar de inhoudingsplichtige de belastingplichtige.

1.6 Premieheffing sociale verzekeringen
Naast de loonbelasting worden ook premies voor de sociale verzekeringen afgedragen. Deze sociale verzekeringen worden onderverdeeld in werknemersverzekeringen en volksverzekeringen.

Werknemersverzekeringen hebben tot doel om werknemers tegen bepaalde risico’s te verzekeren, namelijk werkloosheid en arbeidsongeschiktheid
- ziektewet ZW
- wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen WIA
- werkloosheidswet WW

Volksverzekeringen zijn van toepassing als iemand als ingezetene kan worden aangemerkt
- Algemene ouderdomswet AOW
- Algemene nabestaandenwet ANW
- algemene kinderbijslag wet AKW
- Wet langdurige zorg Wiz

de premieheffing voor de volksverzekeringen is geïntegreerd in de heffing van loon- en inkomstenbelasting. Deze integratie is bereikt doordat de loonbelasting en de premie volksverzekeringen gezamenlijk worden geheven art. 27b Wet LB en art. 58 Wfsv.

1.7 pijlers van de loonheffingen
De belangrijkste begrippen in het kader van loonheffingen zijn:

1 Werknemer art. 2 Wet LB
2 Dienstbetrekking art. 3 tot 5 Wet LB
3 Inhoudingsplichtige /werkgever art. 6 tot 8 Wet LB
4 Loon art. 9 tot 19f wet LB.

Premies werknemersverzekeringen zijn door de werkgever verschuldigd als sprake is van een werknemer in de zin van de WW of de WIA.

A

H3 Loonheffingen

18
Q

2 De werknemer

Inleiding
Belastingplichtige voor de loonbelasting is in de eerste plaats de werknemer art. 1 jo. art. 2 Wet LB. dit is de natuurlijke persoon die:
- tot inhoudingsplichtige in civielrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat;

  • van een inhoudingsplichtige loon geniet uit een vroegere dienstbetrekking van hemzelf of van een ander, pensioengerechtigden wezen;
  • van ene inhoudingsplichtige loon geniet uit een bestaande dienstbetrekking van een ander.

2.2 pensioengerechtigden en nabestaanden
ook degene die loon uit een vroegere dienstbetrekking ontvangt, is werknemer. Dit brengt mee dat degene die een pensioen geniet uit een vroegere dienstbetrekking ook als werknemer wordt aangemerkt.

Hierdoor valt het nabestaandepensioen ook onder de loonbelasting.
- dit doet zich voor als na het overlijden nog een loonbetaling door de werkgever volgt art. 7:674 lid 2 BW. Deze erfgenamen zouden daarom voor die laatste loonbetaling allemaal als werknemer in de loonboekhouding van de werkgever moeten worden opgenomen.
Dat met betrekking tot de laatste reguliere loonbetaling loonbelasting wordt geheven alsof de overleden zelf nog de werknemer is.

2.3 In het buitenland wonende werknemers
Voor in Nederland wonende natuurlijke personen geldt dat zij als werknemer worden aangemerkt als zij tot een inhoudingsplichtige in dienstbetrekking staan art. 2 lid 1 Wet LB jo. art. 4 AWR.

Werknemers die in het buitenland wonen, worden onder bepaalde voorwaarden niet als werknemer in de zin van de loonbelasting aangemerkt art. 2 lid 4 en 5 Wet LB. Als de persoon die in dienstbetrekking staat tot een inhoudingsplichtige niet in NL woont, is hij geen werknemer voor de loonbelasting als hij zijn dienstbetrekking geheel buiten NL vervult art. 2 lid 3 Wet LB.

Aan werknemers die buiten hun woonland werkzaam zijn, wordt doorgaans tegemoetkomen in de diverse bilaterale verdragen die NL heeft gesloten ter voorkoming van dubbele belasting. Uitgangspunt van die verdragen is dat het loon belast wordt in de werkstaat, dat wil zeggen het land waar de werkzaamheden worden verricht. Op dat uitgangspunt bestaan uitzonderingen.

2.4 Vrijwilligers
Binnen bepaalde grenzen worden vrijwilligers uitgesloten als wn voor de loonbelasting art. 2 lid 6 Wet LB. Onder een vrijwilliger wordt hierbij verstaan degene die niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor:
- een algemeen nut beogende instelling
- een sportorganisatie
- een niet als zodanig aan te merken lichaam dat niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of daarvan is vrijgesteld.

De vrijwillige wordt niet als wn aangemerkt als hij uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen ontvangt met een gezamenlijke waarde van maximaal 180 euro per maand en max. 1800 per kalenderjaar 2023 art. 2 lid 6 Wet LB.

2.5 Management - BV
Alleen natuurlijke personen kunnen in dienstbetrekking staan volgens de Wet op de loonbelasting 1964. Wanneer een natuurlijke persoon voor zijn eigen BV werkt en via een managementovereenkomst aan een derde wordt uitgeleend, wordt dit een management-BV genoemd.

een management-BV kan reële betekenis hebben als de activiteiten als een onderneming worden beschouwd, of als deze vennootschap een belang heeft in de vennootschap waarmee de managementovereenkomst is afgesloten. Een ander belang van een management-BV kan liggen in de sfeer van premies voor werknemersverzekeringen, omdat een directeur -grootaandeelhouder (dga) niet verzekerd is voor werknemersverzekeringen.

A

2 De werknemer

19
Q

3 Dienstbetrekking

Inleiding
Loonheffingen worden geheven over loon uit dienstbetrekking. Voor loonbelasting blijkt uit art. 2 lid 1 Wet LB dat behalve het loon uit de civielrechtelijke dienstbetrekking ook het loon uit publiekrechtelijke dienstbetrekking voor heffing in aanmerking komt. Ambtenaren vallen dus ook onder de loonbelasting.

3.2 Publiekrechtelijke dienstbetrekking

In tegenstelling tot de civielrechtelijke dienstbetrekking is de publiekrechtelijke dienstbetrekking niet op een arbeidsovereenkomst gebaseerd. Deze dienstbetrekking vloeit soms voort uit de wet, maar meestal ontstaan de publiekrechtelijke dienstbetrekking door een ambtelijke aanstelling.

3.3 Civielrechtelijke dienstbetrekking

3.3.1 Inleiding
Voor loonheffingen geldt de civielrechtelijke dienstbetrekking als basis art. 7:610 BW. Belangrijk zijn persoonlijke arbeid, loon en gezagsverhouding. Bij de beoordeling van een arbeidsovereenkomst worden alle omstandigheden en uitvoering ervan bekeken, niet alleen de intentie bij het sluiten. Volgens de HR is de intentie om onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te vallen niet relevant; rechten en verplichtingen moeten voldoen aan de wettelijke definitie. Daarna worden de drie elementen van civielrechtelijke dienstbetrekking behandeld: persoonlijke arbeid, loon en gezagsverhouding.

3.32 Persoonlijke arbeid
Voldoende is dat hij zijn arbeidskracht ter beschikking van de werkgever stelt
- strenger is deze voorwaarde waar het gaat om de persoon van degene die de arbeid verricht. De wn moet verplicht zijn die arbeid zelf te verrichten

3.3.3 Loon
Wil een dienstbetrekking aanwezig zijn, dan moet de werkgever de verplichting op zich genomen hebben om de wn loon te betalen. Daarvoor geldt als uitgangspunt dat loon is de vergoeding die de wg aan de wn verschuldigd is ter zake van de bedongen arbeid.

  • voor de vraag of een dienstbetrekking aanwezig is, doet het niet toe hoe hoog het loon is.
  • als eenmaal is vastgesteld dat van een dienstbetrekking sprake is, is de hoogte van het loon uiteraard wel van belang art. 10 lid 1 Wet LB.

3.3.4 Gezagsverhouding
wn stelt in dienst van de wg en dat betekent dat hij in beginsel het werk uitvoert als ondergeschikte van de wg.
- zolang de wg maar de bevoegdheid heeft om aanwijzingen en opdrachten te geven en toezicht mag uitoefenen.

Kinderen
dat brengt mee dat het met name in de gevallen waarin een kind in het bedrijf van zijn ouders werkt, vaak zeer lastig is om vast te stellen of een dienstbetrekking aanwezig is. Werkt het kind onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden als zou gelden voor derden, dan wordt een dienstbetrekking aangenomen art. 3 lid 1 sub f Wet lb.

Oproepkrachten en freelancers
Een overeenkomst die erop neerkomt dat iemand door een onderneming gebeld kan worden om bepaalde werkzaamheden te verrichten, kan heel goed een arbeidsovereenkomst zijn, ook als degene die wordt opgeroepen steeds het recht heeft om aan de oproep geen gehoor te geven

  • bepalend is of als betrokkene wel gehoor zou geven, tijdens de uitvoering van de werkzaamheden aan de elementen van een dienstbetrekking wordt voldaan, zoals een gezagsverhouding.
  • met betrekking tot freelancecontracten geldt dat de term ‘freelance’ weliswaar een zekere zelfstandigheid suggereert, maar dat van geval tot geval moet bekenen worden of er in feite tussen de freelancer en zijn opdrachtgever een dienstbetrekking bestaat.

Directeuren-grootaandeelhouders
Directeuren van bv’s en nv’s staan als regel in dienstbetrekking tot de vennootschap waarvan zij directeur zijn. Dit komt omdat de algemene vergadering van aandeelhouders het hoogste gezag in de vennootschap uitoefent. De HR heeft geoordeeld dat de directeur-grootaandeelhouder werknemer is van zijn BV.

3.4 Fictieve dienstbetrekking

3.4.1. Inleiding

Een aantal arbeidsrelaties kan niet onder het begrip arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 worden gerangschikt, terwijl die arbeidsrelaties vanuit maatschappelijk oogpunt wel vergelijkbaar zijn met een dienstbetrekking. Om die reden wijst art. 3 wet LB een aantal arbeidsverhoudingen aan die niet voldoen aan de vereisten van de dienstbetrekking van art. 2 wet LB. Maar wel als dienstbetrekking worden Beschouwd voor de heffing van loonbelasting.

  • In de eerste plaats is het wenselijk personen die werkzaamheden verrichten in een positie die in sociaaleconomisch opzocht een afhankelijkheid meebrengt ten opzichte van de werkgever, onder de werkingssfeer van de loonbelasting, maar vooral ook van de sociale verzekeringen te brengen.

3.4.2 Aannemers van werk en hun hulpen
van aanneming van werk is sprake als de ene partij, de aannemer, zich verbindt voor de andere partij tegen een bepaalde prijs een bepaald werk van stoffelijk aard tot stand te brengen art. 7:750 BW.
- wanneer een ondernemer een particulier inschakelt om tegen een van te voren vastgestelde prijs een bepaald werk uit te voeren, is sprake van een overeenkomst van aanneming van werk.

art. 3 lid 1 sub a Wet LB: de particulier die van werk aanneeemt voor een ondernemer wordt gelijkgesteld met een werknemer. voorwaarden voor de aanwezigheid van een dergelijke fictieve dienstbetrekking zijn:

  • de aannemer van werk is een natuurlijk persoon
  • de aannemer neemt het werk niet aan in de uitoefening van een bedrijf of zelfstandig beroep
  • de aannemer van het werk handelt niet als thuiswerker
  • het werk wordt niet tot stand gebracht in opdracht van een natuurlijk persoon ten behoeve van dienst persoonlijke aangelegenheden art. 3 lid 2 Wet LB.

ook degene die bijstand verleent aan de aannemer staat in fictieve dienstbetrekking tot de opdrachtgever art. 3 lid 1 sub b Wet LB.

3.4.3 | Tussenpersonen
Voor zover zij echter niet een ‘echte’ arbeidsovereenkomst hebben gesloten, zorgt art. 3 lid 1 onderdeel c Wet LB 1964 ervoor dat hun arbeidsrelatie tot de fictieve dienstbetrekking wordt gerekend.
* Voorwaarde is niet alleen dat zij uitsluitend ten behoeve van één opdrachtgever werken, maar ook dat zij zich doorgaans niet door meer dan twee andere personen laten bijstaan.

3.4.4 Leerlingen
Stagiaires, leerlingen, hospitanten en dergelijke personen die werkzaam zijn om vakbekwaamheid te verwerven hebben over het algemeen geen arbeidsovereenkomst. Zij worden voor de loonbelasting wel geacht in dienstbetrekking te staan tot degene voor wie zij hun werkzaamheden verrichten art. 3 lid 1 sub e Wet LB.

3.4.5 Thuiswerkers
Vaak bestaat tussen de thuiswerker en de opdrachtgever een zekere gezagsverhouding of een afhankjelijkheid van de thuiswerker van de opdrachtgever, waardoor sprake is van een dienstbetrekking.

van een fictieve dienstbetrekking is voor de thuiswerker sprake als de arbeidsverhouding voldoet aan de in art. 2b en 2 e van het Uitvoeringsbesluit LB gestelde vereisten.

  • belangrijke voorwaarden zijn dat de thuiswerker de werkzaamheden persoonlijk thuis verricht en niet in het kader van een door hem uitgeoefende onderneming.
  • Verder geldt als voorwaarde voor de aanwezigheid van een fictieve dienstbetrekking dat de opdracht niet wordt aangegaan voor korter dan een maand end at het brutoinkomen van de thuiswerker per maand doorgaans minstens twee vijfde deel van het minimumloon zal bedragen.

3.4.6 artiesten
Deze artiestenregeling is van toepassing als de arbeidsverhouding van de artiest niet als een echte dienstbetrekking kan worden aangemerkt en een overeenkomst van korter duur, max 3 maanden is gesloten.
- de fictieve dienstbetrekking van de artiest bestaat in beginsel tot degene met wie het optreden is overeengekomen. de zaalexploitant moet in zo geval loonbelasting en premies voor sociale verzekeringen inhouden op de voor het optreden overeengekomen prijs > de gage.

De artiestenregeling is niet van toepassing wanneer de artiest optreedt in opdracht van een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden.

3.4.7 Tussenkomst uitzendkrachten e.d.
Arbeidsverhouding van uitzendkrachten en payrollwerknemers wordt op grond van art. 4 sub e Wet LB jo. art. 2a Uitvoeringsbesluit als fictieve dienstbetrekking aangemerkt.

3.4.8 Gelijkgestelden
Sommige arbeidsrelaties vertonen zoveel gelijkenis met een dienstbetrekking dat deze op basis van art. 4 sub e Wet LB in samehang met art. 2c en 2e uitv. besluit LB met een dienstbetrekking gelijkgesteld worden > gelijkgesteldenregeling.

Doorgaans op ten minste twee dagen per week voor de opdrachtgever wordt gewerkt tegen een bruto-inkomen dat doorgaans per week ministerns twee vijfde deel van het toepasselijke minimumloon bedraagt.
* Voorwaarden zijn verder dat de arbeid persoonlijk wordt verricht, niet in de uitoefening van een bedrijf of beroep en ook niet in een arbeidsverhouding die in overwegende mate wordt beheerst door familieverhoudingen.

3.4.9 Aanmerkelijkbelanghouders
Directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) hebben als regel een gezagsverhouding met de vennootschap waarvan zij grootaandeelhouder en directeur zijn.

  • DGA’s kunnen echter als directeur besluiten om met hun vennootschap geen loon overeen te komen > dan is er sprake van een fictieve dienstbetrekking
  • als fictieve dienstbetrekking wordt aangemerkt de arbeidsverhouding van degene die arbeid verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft in de zin van de wet IB.

3.4.10 Bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen
Bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen worden geacht geen arbeidsovereenkomst met deze vennootschap te hebben art. 2:132 lid 3 BW.

3.4.11 Optining - in
arbeidsrelaties die niet als een echte of fictieve dienstbetrekking zijn aan te merken, kunnen op verzoek van de arbeidskracht en zijn opdrachtgever toch als dienstbetrekking worden beschouwd art. 4 sub f Wet LB jo. art. 2g Uitv. besl LB.
- daarvoor is vereist dat de opbrengsten van de werkzaamheden voor de arbeidskracht geen belastbare winst in de zin van de wet IB 2001 vormen
- verder moeten de arbeidskracht en de opdrachtgever voor de eerste loonbelasting aan de inspectuer melden dat de arbeidsverhouding als dienstbetrekking moet worden beschouwd.

Door middel van opting-in kan de arbeidskracht gebruikmaken van de faciliteiten van de loonbelastingen, zoals die voor pensioenregelingen en de werkkostenregeling.

3.5 Dienstverlener aan huis
Naast deze uitbreiding kent de wet LB een beperking van het begrip dienstbetrekking en ewl in het geval van dienstverleners aan huis art. 5 Wet LB.

Van een dienstbetrekking in de zin van de loonbelasting is geen sprake als:
- iemand nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekkign staat
- deze diensten doorgaans op minder dan vier dagen per week worden verricht

als doorgaans op drie dagen per week arbeid wordt verricht is geen sprake van een dienstbetrekking. Hoeveel uur daarbij per dag wordt gewekrt, is niet van belang. art. 5 Wet LB bewerkstelligt alleen dat er in de geschetste situatie geen sprake is van een dienstbetrekking.

3.6 Oneigenlijke werknemers
ter vergemakkelijking van de heffing van inkomstenbelasting worden op grond van art. 34 Wet LB jo. art. 11 Uitvoeringsbesluit LB ook als werknemer beschouwd personen die bepaalde uitkeringen ontvangen
- aangezien deze uitkeringen niet voortvloeien uit een vroegere dienstbetrekking wordt ook wel gesproken van oneigenlijke werknemers

A

Dienstbetrekking

20
Q

4 Inhoudingsplichtige

4.1 Inleiding

De werkgever wordt aangeduid als inhoudingsplichtige, omdat niet elke inhoudingsplichtige ook werkgever is in civielrechtelijke zin.

Het gaat om drie groepen van personen:
- degene tot wie een of meer personen in dienstbetrekking staan
- degene die aan een of meer personen loon uit een vroegere dienstbetrekking tot hemzelf of tot een ander verstrekt
- degene die ingevolge een aanspraak die niet tot het loon behoort, aan een of meer personen uitkeringen of verstrekkingen uit een dienstbetrekking tot een ander doet.

Premies werknemersverzekeringen worden niet uit loon van vroegere dienstbetrekking geheven art. 16 Wfsv.

4.2 de ‘echte’ werkgever
Tot deze inhoudingsplichtigen worden ook gerekend degene die als een fictieve dienstbetrekking wordt bestempeld. In art. 7 Wet LB is aangegeven wie in dat kader als opdrachtgever wordt gezien

4.3 Verstrekkers van loon uit vroegere dienstbetrekking
Tot de onder art. 6 lid 1 sub b Wet LB bedoelde inhoudingsplichtigen behoren
de bedrijven en instellingen die pensioenen of uitkeringen verstrekken op grond van een inmiddels beëindigde dienstbetrekking.

4.4 Verstrekkers van uitkeringen aan werknemers
Onder art. 6 lid 1 sub c wet LB vallen met name de uitkeringen op grond van werknemersverzekeringen die toekomen aan werknemers die nog in dienst zijn bij hun werkgever.

4.5 Buitenlandse werkgevers
Een niet in Nederland gevestigde werkgever wordt in beginsel niet als inhoudingspichtige aangemerkt. Of een werkgever in Nederland is gevestigd, hangt af van de feitelijke omstandigheden van art. 4 AWR.

  • voor de vraag waar een lichaam feitelijk is gevestigd, wordt vooral gekeken naar de plaats waar de feitelijke leiding van dat lichaam zetelt.
  • een niet in Nederland gevestigde werkgever wordt alleen als inhoudingsplichtige aangemerkt als hij een duurzame band met Nederland heeft art. 6 lid 2 Wet lb. die duurzame band moet worden gevormd door de aanwezigheid van een vaste inrichting of een vaste vertegenwoordiger in Nederland.

een vaste vertegenwoordiger is een persoon die bevoegd is in NL namens de werkgever op te treden en namens de werkgever contracten te sluiten.

Specifiek voor de heffing van de loonbelasting geldt dat ook sprake is van een vaste inrichting als de buitenlandse werkgever werkzaamheden verricht die zijn gericht op het verlenen van tussenkomst tussen wn die in NL persoonlijke arbeid verrichten en een derde ten behoeve van wie die arbeid wordt verricht art. 6 lid 3 sub b Wet LB.

een buitenlandse werkgever die niet over een fictieve vaste inrichting of vaste vertegenwoordiging in NL beschikt, kan zich vrijwillig aanmelden als inhoudingsplichtige art. 6 lid 2 sub b wet LB.

4.6 Samenhangende groep inhoudingsplichtigen
Inhoudingsplicht bestaat per rechtspersoon.

4.7 De doorbetaalloonregeling
Als een werknemer uit hoofde van zijn functie elders in dienstbetrekking staat tot een tweede werkgever, zijn in de regel beide werkgevers als inhoudingsplichtige aan te merken.
- daarom is vanuit praktische overwegingen voor dit soort situaties een regeling getroffen in art. 32d Wet LB

  • op grond van deze regeling wordt de inhoudingsplicht in verband met de nevendienstbetrekking verlegd naar de hoofdwerkgever > doorbetaalloonregeling.

4.8 het belang van vaststelling van inhoudingsplicht
de inhoudingsplichtige is verplicht om de verschuldigde loonbelasting in te houden op het loon van de werknemer en deze af te dragen art. 27 lid 1 jo. 2 wet LB.

De inhoudingsplichtige moet aan allerlei administratieve verplichtingen voldoen art. 28 wet LB.

A

4.1 Inleiding

De werkgever wordt aangeduid als inhoudingsplichtige, omdat niet elke inhoudingsplichtige ook werkgever is in civielrechtelijke zin.

21
Q

Het loonbegrip

inleiding
Volgens art. 9 jo. 10 lid 1 Wet LB wordt de loonbelasting geheven naar het loon. Voor de werknemersverzekeringen wordt bij dit loonbegrip aangesloten via art. 16 Wfsv en gelden op dit punt vrijwel dezelfde regels.

5.2 Loon
art. 10 wet LB definieert loon als alles wat een werknemer ontvangt uit dienstbetrekking, inclusief vergoedingen en verstrekkingen. Om van loon te spreken, moet er voor de werknemer een voordeel zijn, waarbij de beschikkingsmacht toeneemt (voordeelscriterium).
Dit voordeel moet direct gerelateerd zijn aan de dienstbetrekking (causaliteitscriterium) en aan de werknemer als zodanig zijn toegekomen (hoedanigheidscriterium), waarbij de werkgever bekend moet zijn met het voordeel ( verstrekkings-en bekendheidscriterium).

Intermediaire kosten zijn kosten van de werkgever die de werknemer maakt in opdracht en voor rekening van de werkgever. loon uit tegenwoordige dienstbetrekking staat tegenover concrete of in een bepaald tijdvak verrichte arbeid. Loon uit vroegere dienstbetrekking komt voort uit eerder verrichte arbeid, zoals pensioenuitkeringen. voordelen van derden, zoals fooien, kunnen ook tot het loon behoren, mits ze een tegenprestatie zijn voor werkzaamheden als werknemer en niet zijn meegerekend bij het vaststellen van het loon.

Negatief loon, zoals terugbetaald loon of boetes aan de werkgever, moet ook worden beschouwd als loon.
Bruteren houdt in dat naast de werkgever de loonbelasting voor eigen rekening wordt genomen, wat betekent dat de werkgever de belasting betaalt die normaal gesproken door de werknemer zou moeten worden betaald.

5.3 (pensioen)aanspraken
art. 10 wet LB omvat loon als aanspraken op toekomstige uitkeringen of verstrekkingen onder voorwaarden en vaak bij dienstbeëindiging of overlijden. Dit omvat rechten op extra beloningen, inclusief die via derden, voor werknemers of nabestaanden, met de mogelijkheid voor werkgevers om hiervoor fondsen op te bouwen of bij derden te storten.

Art. 11 lid 1 sub c Wet LB sluit pensioenaanspraken uit van het loonbegrip met belasting op latere pensieonuitkeringen volgens de omkeerregel, mits voldaan aan H IIB WET IB. dit geldt voor ouderdoms-, partner, wezen en arbeidsongeschiktheidspensioen, met een maximale pensioenopbouw op loon tot €112.189 (art. 18ga Wet LB) en beperkt tot 1.875% per dienstjaar bij middelloonregelingen.

vrijgesteld zijn ook aanvullingen op sociale verzekeringen, ongevallenverzekeringen en uitkeringen bij overlijden of einde dienstbetrekking art. 11 lid 1 sub e,f,h,m,t wet LB en art. 3.3 a uitvoeringsregeling LB.

5.4 Loon in natura
Voor loon in nature zijn waarderingsregels opgesteld, zodat aan de hand daarvan de verschuldigde loonheffingen kunnen worden berekend.

5.4.2 Waarderingsregels
Als hoofdregel geldt dat als ter zake van het loon in natura door een derde aan de werkgever een bedrag in rekening wordt gebracht, dit bedrag als loon wordt aangemerkt. art. 13 wet LB.

Als door niemand aan de werkgever een bedrag in rekening is gebracht, kan sprake zijn van zogenoemde branch-eigen producten. in dat geval wordt voor de waarde van het goed aangesloten bij de waarde in het economisch verkeer art. 13 lid 2 Wet LB.

  • een belangrijke vorm van loon in nature zijn de voorzieningen die geheel of gedeeltelijk op de werkplek gebruikt of verbruikt worden.

5.4.3 Aandelen en aandelenopties
als een werkgever aan zijn werknemersaandelen in de eigen onderneming toekent zonder dat deze daarvoor hoeven te betalen, vormen de aandelen loon.

5.4.4. Auto van de zaak
art. 13bis Wet LB stelt dat een ter beschikking gestelde auto als loon in natura wordt beschouwd voor loonheffingen. De waarde van dit voordeel is meestal minstens 22% van de cataloguswaarde van de auto, met uitzonderingen voor beperkt privégebruik.

Werkgevers kunnen een verklaring geen privégebruik auto aanvragen bij de belastingdienst, waarop ze mogen vertrouwen, tenzij ze weten dat deze onjuist is.

Vergoedingen voor privégebruik worden afgetrokken van de bijtelling volgens art. 13 bis lid 4 Wet LB. deze regels gelden voor zowel personenauto’s als bestelauto’s, behalve als de bestelauto uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer of als er een verbod op privé gebruik geldt volgens art. 13 bis lid 5 WET LB.

5.5 Gebruikelijk-loonregeling
het gebruikelijk loonregime art. 12a WEt LB bepaalt dat aanmerkelijkbelanghouders een zakelijk loon moeten ontvangen. Voor directeuren-grootaandeelhouders art. 4.6. e.v. Wet IB 2001. geldt dit speciale regime. Hun loon moet ten minste gelijk zijn aan het hoogste van de volgende bedragen:
- het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking
- het hoogste loon van de werknemers in dienst van de vennootschap
- €56.000

5.5.2 De meest vergelijkbare dienstbetrekking
in eerst instantie moet dus worden gekeken naar de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Dit is de dienstbetrekking die van alle dienstbetrekkingen het meest vergelijkbaar is met die van de werknemer waar we het gebruikelijk loon van moeten vaststellen;

  • waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt
  • die bekend zijn bij de inhoudingsplichtige en de inspecteur
  • waarvan het loon bekend is of onredelijkheid geschat kan worden en
  • waarvan het loon niet op een ander bedrag is vastgesteld dan in het economisch verkeer gebruikelijk is art. 12a lid 5 sub c Wet LB.

5.6 Vrijgesteld loon
art. 11 Wet LB bevat nog een aantal andere vrijstellingsbepalingen;
a schade aan of verlies van persoonlijke zaken art. 11 lid 1 sub k
b overlijdensuitkeringen art. 11 lid 1 sub m
c diensttijduitkeringen art. 11 lid 1 sub o.

5.7 Nihilgewaardeerde werkplekvoorzieningen
Van een ‘voorziening’ is sprake als de werknemer daar alleen het gebruik van geeft: de werkgever stelt de voorziening aan de werknemer ter beschikking.

Het gaat blijkens art. 3.7 uitvoeringsregeling LB 2011 om volgende voorzieningen die geheel of gedeeltelijk op de werkplek worden gebruikt of verbruikt:
- voorzieningen waarvan het niet gebruikelijk is deze elders te gebruiken of verbruiken
- werkkleding
- consumpties die geen deel uitmaken van een maaltijd.

A

Het loonbegrip

22
Q

H7 Omzetbelasting
inleiding

De huidige omzetbelasting wordt ook met btw (belasting op de toegevoegde waarde) aangeduid. Een algemene verbruiksbelasting betreft in beginsel alle bestedingen van de particuliere consument in de heffing.
- bijzondere verbruiksbelastingen > die alleen de bestedingen voor bepaalde goederen in de heffing betrekking = accijnzen.

alle verbruiksbelastingen hebben als rechtsgrond het treffen van draagkracht door bestedingen te belasten en sommige hebben bovendien het doel om bepaald verbruik te ontmoedigen.

de omzet belasting is een indirecte belasting omdat de heffing op indirect wijze plaatsvindt, namelijk niet bij de consument zelf, maar bij degene bij wie de consument zijn bestedingen doet, de ondernemer.

Omzetbelastingsystemen
bij de eenmalige heffingenstelsels treft de omzetbelasting in een fase van de bedrijfskolom. dit kan zijn de fabrikant, groothandel of kleinhandel.

bij meermalige heffingenstelsel wordt onderscheid gemaakt tussen de cumulatieve stelsel en de niet-cumulatieve stelsel.

  • cumulatief stelsel:
    totale belastingdruk is afhankelijk van het aantal schakels. om de belastingdruk te verlagen gingen bedrijven toen kolomsgewijs integreren: hoe minder schakels hoe minder belasting.
  • niet- cumulatief stelsel:
    wordt rekening gehouden met de omzetbelasting die in de vorige schakel is voldaan, door aftrek van vooromzet of door aftrek van voorbelasting. Daardoor wordt alleen de toegevoegde waarde belast.
    een dergelijk systeem komt alleen in aanmerking indien geen enkele tariefdifferentiatie wordt toegepast, dat wil zeggen slecht een tarief en geen vrijstellingen gelden.

3 Heffingstechniek
in art. 14 Wet OB staat dat de in een tijdvak verschuldigd geworden belasting op aangifte moet worden voldaan. De omzetbelasting is dus een aangiftebelasting, meer specifiek een voldoeningsbelasting. Dit houdt in dat de belastingplichtige zelf moet uitrekenen hoeveel hij over een tijdvak per saldo verschuldigd is. De fiscus beperkt zich tot controle achteraf.

4 harmonisatie binnen EU
De harmonisatie van omzetbelastingen en andere indirecte belastingen binnen de EU is gebaseerd op art. 113 VWEU, met als doel het creëren van een gemeenschappelijke markt en het voorkomen van grensoverschrijdende belemmeringen en concurrentievervalsing. dit wordt bereikt door het invoeren van btw en richtlijnen voor omzetbelastingen

  • eerste richtlijn:: lidstaten moesten cumulatieve stelsels vervangen door btw met aftrek van voorbelasting
  • tweede richtlijn: bepaalde hoofdlijnen van omzetbelasting

lidstaten dragen een percentage van de btw-opbrengst aan de EU af als bijdrage, wat een maatstaf is voor hun draagkracht. De zesde BTW-richtlijn stelt gedetailleerde regels en vereist dat nationale wetgeving in overeenstemming is met EU-richtlijnen. Burgers kunnen er rechten aan ontlenen en hierop beroep doen.

bij interpretatie van nationale wetgeving moet eerst naar overeenkomstige richtlijnbepalingen gekeken worden en kan bij twijfel een prejudiciële uitspraak bij het HvJ worden aangevraagd volgens art. 267 VWEU.

  • acte clair: geen twijfel over de uitleg van de richtlijn
  • acte éclaire: het HvJ EU heeft al een uitspraak gedaan over de uitleg van de richtlijn bepaling

ondernemers kunnen richtlijnen rechtstreeks bij nationale rechters inroepen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan, waaronder het verstrijken van de uitvoeringstermijn van de richtlijn en de juiste verwerking ervan in nationaal recht.

5 Gevolgen van het btw-systeem: inhaal effect en cumulatie

de BTW-richtlijn laat twee tarieven toe voor de nationale omzetbelastingen: een algemeen tarief van minimaal 15% (in NL met ingang van 1 okt 2012 21% voorheen 19% en een of twee verlaagde tarieven van minimaal 5% (in NL 9% sinds 1 jan 2019. voor voornamelijk eerste levensbehoeften. Voorts bestaat er een nultarief, in de richtlijn aangeduid als vrijstelling met het recht op aftrek.

met inhaaleffect doet zich voor wanneer een verlaagd tarief niet van toepassing is op de eindschakel, maar op de tussenschakel. De consument, op wie de btw uiteindelijk drukt, heeft niets aan een verlaagd tarief in een tussenschakel.

A

Omzetbelasting

23
Q

Omzetbelasting subjectieve belastingplicht

Subjectieve belastingplicht

6.1 inleiding
wie dient btw te voldoen > de btw-richtlijn spreekt in art. 9 van de belastingplichtige, terwijl de art 1 wet
OB spreekt over de ondernemer

  • de HR heeft uitgemaakt dat de NL wetgever aan de term ondernemer geen andere betekenis heeft willen toekennen dan die van het begrip belastingplichtige in (zesde) BTW-richtlijn.
  • alleen ondernemers dienen btw in rekening te brengen (tenzij sprake is van vrijgestelde prestaties) en alleen zij hebben recht op aftrek van voorbelasting.

art. 7 Wet OB begrip ondernemer omschreven > ondernemer is ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent.

6.2 Ieder
onder het begrip ‘ieder’ vallen niet alleen natuurlijke personen, maar ook rechtspersonen zoals besloten en naamloze vennootschappen. Ook samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid kunnen ondernemer zijn voor de omzetbelasting, zoals een maatschap of een vof

  • het gaat er voor de omzetbelasting om dat de entiteit zich naar buiten toe feitelijk als eenheid gedraagt.

ook een vereniging kan als ondernemer worden aangemerkt.

publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten, nemen in de heffing van omzetbelasting een bijzondere plaats. indien publiekrechtelijke lichamen niet als overheid handelen, zijn zij belastingplichtig.
dat is anders als er sprake is van concurrentievervalsing van enige betekenis.

  • publiekrechtelijke lichamen handelen als overheid als zij taken uitvoeren die passen binnen een specifiek voor hen geldend juridische regime
  • publiekrechtelijke lichamen worden in ieder geval als ondernemer aangemerkt met betrekking tot de levering van onroerende zaken en van rechten waaraan ze zijn onderworpen.

6.3 bedrijf
een bedrijf omvat kapitaal en arbeid gericht op het bevredigen van maatschappelijke behoeften door deelname aan economisch verkeer, zonder winstoogmerk vereist. de HR spreekt over economisch verkeer, wat beter past bij art. 9 lid 1 van BTW -richtlijn.

Kapitaal omvat alle benodigde materiële voorzieningen voor economische activiteiten. Arbeid is relevant voor het onderscheid tussen normaal vermogensbeheer en ondernemerschap. Een persoon of rechtspersoon kan ook ondernemer zijn als ze een vermogensbestanddeel zelfstandig exploiteren om duurzaam opbrengsten te verkrijgen ( quadiondernemer, volgens art. 7 lid 2 sub b van wet OB). dit vermogensbestanddeel kan zowel lichamelijk als onlichamelijk zijn, waarbij exploitatie van een onlichamelijk zaak een recht omvat.

6.4 zelfstandig
het begrip ‘zelfstandig’ dient om natuurlijke personen die in ondergeschiktheid optreden, buiten het begrip ondernemer te houden.
zelfstandigheid zal aanwezig zijn asl personen hun activiteiten voor eigen rekening en voor eigen verantwoording uitoefenen.

  • HvJ EU heeft echter, naar aanleiding van prejudiciële vragen van het Hof Amsterdam geoordeeld dat een dga helemaal geen ondernemer is voor zijn werkzaamheden die hij verrricht binnen het kader vvan zijn arbeidsrelatie met izjn BV. De dga kan nog steeds een ondernemer zijn, bijv. indien hij onroerend goed verhuurt aan zijn BV.

6.5 | Geen ondernemerschap bij prestaties om niet
In art. 1 Wet OB 1968 staat dat leveringen en diensten slechts belast zijn als zij tegen vergoeding worden verricht. Het HvJ EU heeft bepaald dat (rechts)personen die uitsluitend prestaties om niet verrichten, geen ondernemer zijn voor de omzetbelasting.

6.6 Fiscale eenheid.
op grond van art. 7 lid 4 wet OB kunnen natuurlijke personen en lichamen kwalificeren als een ondernemer als zij in NL wonen of zijn gevestigd dan wel aldaar een vaste inrichting hebben en zij in financieel, organisatorisch en economisch op zicht zodanig zijn verweven, als zij een eenheid vormen.

  • van financiële verwevenheid is sprake als meer dan 50% van de aandelen in dezelfde handen is.
  • van organisatorische verwevenheid is sprake als er een gemeenschapelijke leiding is.
  • economische verwevenheid houdt in dat de verschillende onderdelen van de fiscale eenheid hoofdzakelijk eenzelfde klantenkring hebben of dat een onderdeel van de fiscale eenheid hoofdzakelijke activiteiten verricht voor een ander onderdeel van de fiscale eenheid.

6.7 economisch verkeer

prestaties die niet in het economisch verkeer worden verricht , zijn niet onderworpen aan btw-heffing. dit geldt voor prestaties waarmee niet buiten de eigen kring getreden wordt, maar volgens het HvJ EU ook voor prestaties die overal in de EU absoluut verboden zijn.

A

Omzetbelasting subjectieve belastingplicht

24
Q

Omzetbelasting object van heffing

7.1 inleiding belastbare feiten art. 1 Wet OB

art. 1 va de wet op de omzetbelasting belast vier activiteiten:
1 levering van goederen
2 dienstverlening
3 intracommunautaire verwerving van goederen
4 invoer van goederen

ad. 1 en 2. leveringen en diensten zijn belastbaar als ze in NL worden verricht door ondernemers in het kader van hun onderneming.

ad 3 een intracommunautaire transactie omvat een intracommunautaire levering, waarbij goederen vanuit een EU lidstaat naar een ander worden vervoerd, en een intracommunautaire verwering in die andere lidstaat. Alleen roerende goederen kunnen intracommunautair worden verworven.

ad 4 invoer vindt plaats wanneer goederen vanuit een derde land binnenkomen in een EU lidstaat volgens art. 2 a lid 1 sub d Wet OB.

7.2 Levering van goederen art. 3 wet OB
Art. 14 lid 1 van de BTW-richtlijn definieert levering als de overdracht van de macht om als eigenaar over een lichamelijk goed te beschikken. art. 15 lid 1 van dezelfde richtlijn beschouwt elektriciteit, gas, warmte, koude en vergelijkbare zaken als lichamelijke goederen. volgens art. 3 lid 7 van wet OB omvat het begrip goederen alle tastbare objecten die onder menselijke controle vallen, inclusief elektriciteit, gas, warmte, koude en dergelijke.

art. 3 lid 1 van wet OB belast verschillende handelingen uitgevoerd door ondernemers in NL, waaronder:
1 overdracht van de macht om als eigenaar over een goed te beschiken
2 afgifte van goederen in het kader van huurkoop
3 oplevering van onroerende zaken door de fabrikant, met uitzondering van onbebouwde terreinen.
4 rechtsovergang van goederen door of namens de overheid
5 overdracht van goederen in het kader van het aanbrengen van die goederen aan een ander goed.

Art. 3, lid 3 van de Wet OB 1968 beschouwt ook het onttrekken van een goed door een ondernemer voor eigen privédoeleinden als levering aan zijn bedrijf.

7.2.2 | Bijzondere gevallen van levering
1. Zakelijke rechten: als levering van goederen wordt mede aangemerkt de vestiging, overdracht, wijziging, afstand en opzegging van rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen, met uitzondering van hypotheek en grondrente art. 3 lid 2 Wet OB 1968.
a. Bedraagt de vergoeding minder dan de waarde in het economisch verkeer, dan is er geen sprake van een levering maar van een dienst, die door de wetgever gelijkgesteld wordt met verhuur art. 11 lid 1 onderdeel b sub 5 Wet OB 1968.
2. ABC-contracten: als A, goederen verkoopt aan B en B verkoopt deze goederen aan C, terwijl A de goederen direct levert aan C, zijn er op grond van art. 3 lid 4 Wet OB 1968 voor de omzetbelasting twee leveringen, namelijk die van A aan B en die van B aan C, ook al is er feitelijk maar één levering.
3. Veilingen: op grond van art. 3 lid 5 Wet OB 1968 worden goederen die op een veiling worden verhandeld, geacht aan een door de veilinghouder te zijn geleverd.
4. Commissionairs: voor tussenpersonen die overeenkomsten sluiten op eigen naam, maar in opdracht en voor rekening van een ander, geldt de regel dat de goederen worden geacht te zijn geleverd aan de tussenpersoon en vervolgens door hem art. 3 lid 6 Wet OB 1968.

7.3 | Het verrichten van diensten
Het tweede belastbare feit dat in art. 1 Wet OB 1968 wordt genoemd, is de dienst. In art. 4 lid 1 Wet OB 1968 worden diensten negatief omschreven. Diensten zijn alle prestaties, niet zijnde leveringen van goederen in de zin van art. 3 Wet OB 1968. Wie betaalt, maakt dus niet uit. Wel is vereist dat er een rechtstreeks verband is tussen de betaling en de prestatie. Er zijn verschillende soorten diensten:

  1. Interne diensten: in art 4 lid 2 wordt bij fictie als dienst onder bezwarende titel aangemerkt het privégebruik van goederen die door de ondernemer zakelijk zijn geëtiketteerd en waarvoor de ondernemer ter zake van de aanschaf alle btw in aftrek heeft kunnen brengen.
  2. Diensten door commissionairs: voor diensten door commissionairs art. 4 lid 4 Wet OB 1968 geldt hetzelfde als voor leveringen door commissionairs art. 3 lid 6 Wet OB 1968: de dienst van art. 4 lid 4 Wet OB 1968 wordt geacht aan een door de commissionair te zijn verricht.
  3. Gemengde prestaties: in een aantal gevallen bestaat een prestatie zowel uit een levering als uit een dienst, of uit meerdere leveringen of meerdere diensten.
    a. Een splitsing heeft weinig betekenis als voor beide prestaties hetzelfde tarief geldt.
    b. Dit is anders als één of meer van de prestaties hetzij aan een lager tarief, hetzij aan een vrijstelling zijn onderworpen.

7.4 Intracommunautaire transacties
interne markt binnen de EU betekent grenzeloze handel zonder invoer- en uitvoerprocedures tussen lidstaten. bij grensoverschrijdende transacties zou de btw-heffing volgens het oorspronglandbeginsel plaatsvinden, waarbij btw wordt geheven in het land van de leverancier. de afnemer in een andere lidstaat kan de buitenlandse btw als voorbelasting aftrekken. Een clearingstelsel tussen lidstaten zorgt ervoor dat elke lidstaat zijn deel van de omzetbelasting ontvangt.

7.4.2 Intracommunautaire stelsel
1 voor ondernemers:
het goederenverkeer tussen ondernemers binnen de EU volgt momenteel het bestemmingslandbeginsel.
Dit betekent dat de heffing van omzetbelasting plaatsvindt in het land van consumptie. Een intracommunautaire transactie omvat een intracommunautaire levering (ICL) en een intracommunautaire verwerking (ICV)

  • een ICL doet zich voor wanneer een ondernemer in de ene lidstaat de macht overdraagt aan een ondernemer in een andere lidstaat om als eigenaar over de goederen te beschikken.
  • goederen moeten van de ene naar de andere lidstaat worden vervoerd. in NL geldt het nultarief voor de ICL.

2 voor particulieren
Particulieren binnen EU hanteren het oorspronglandbeginsel. Dit betekent dat zij btw betalen in het land waar ze hun inkopen doen en goederen over de grens kunnen meenemen.

  • een uitzondering betreft aankopen bij buitenlandse postorderbedrijven of bedrijven die verkoop op afstand verrichten. de BTW wordt dan geheven in het land van de besteller volgens art. 5a wet OB.
  • tot 1 juli 2021 gold een drempelbedrag voor het overschakelen van oorspronglandbeginsel naar bestemmingslandbeginsel.

voor de verwerving van ‘nieuwe’ vervoermiddelen zijn er speciale regels:
- het bestemmingslandbeginsel geldt voor voertuigen zoals schepen, luchtvaartuigen en landvoertuigen met bepaalde kenmerken.
-deze voertuigen worden als ‘nieuw’ beschouwd onder specifieke voorwaarden met betrekking tot de tijd sinds eerste ingebruikname of het aantal afgelegde kilometers/vaaruur/vlieguren.

met betrekking tot aftrek van voorbelasting zijn er twee belangrijke punten:
- het recht op aftrek ontstaat bij levering van het vervoermiddel
- het aftrekrecht is beperkt.

7.5 invoer
onder invoer wordt verstaan art. 18 Wet OB.

  • het binnenbrengen in NL van goederen vanuit een derde land, een derde land is elk ander grondgebied dan dat die van de EU art. 2a lid 1 sub d Wet OB.
  • het in NL beëindigen van, dan wel het in NL onttrekken van goederen aan een douaneregime
  • de bevoorrading in NL van vervoersmiddelen met goederen die niet in het vrije verkeer zijn, dat wil zeggen die nog niet zijn ingevoerd in de EU.

vervolgens gelden bij invoer dezelfde tarieven als bij leveringen in het binnenland dus 21%, 9% of 0%.

7.6 uitvoer
Omdat de wet OB en de Europese btw het verbruik van goederen, volgens het bestemmingsbeginsel beogen te belasten, behoort er op goederen die naar een derde land worden uitgevoerd geen omzetbelasting te rusten- > daarom geldt bij uitvoer door een ondernemer een nultarief tafel II post a 2 Wet OB.

A

Omzetbelasting object van heffing

25
Q

H9 de verhouding tussen de (vennootschappelijke) jaarrekening en de (fiscale) aangifte

In NL hoeft de winst zoals vermeld in de jaarrekening niet altijd overeen te komen met de winst die fiscaal wordt aangegeven voor de vennootschapsbelasting. Dit komt doordat de jaarrekening en de fiscale aangifte verschillende doelen hebben.

De jaarrekening geeft niet alleen inzicht in de winst, maar ook in de waarde van de onderneming, terwijl de fiscale aangifte puur dient als basis voor belastingheffing op de winst.

1 De gemeenschappelijke elementen in de vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale aangifte
Jaarrekeningen en fiscale aangiftes kunnen verschillen. Een jaarrekening bevat een balans, winst- en verliesrekeningen en toelichtingen, terwijl een fiscale aangifte een soortgelijke set bevat, met afwijkingen van de vennootschappelijke jaarrekening.

sinds 2005 kunnen jaarrekeningen volgens Dutch GAAP of IFRS worden opgesteld, terwijl vanaf 2008 jaarrekeningen ook op fiscale basis mogen worden gebaseerd. Beide systemen hanteren bedrijfseconomische principes voor waarde- en winstbepaling, met specifieke wetgeving zoals art. 2:362, 2:384 BW en art. 3.8, 3.25 van wet IB 2001.

2 Onderlinge overeenkomsten en verbanden tussen de vennootschappelijke jaarrekening en fiscale aangifte
de term ‘bedrijfseconomie’ in de jaarrekening is niet wenselijk, met betrekking tot de fiscale aangifte wordt daardoor een onjuiste suggestie gewekt.

Het vennootschappelijk begrip ‘normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd’ kan derhalve op een lijn worden gesteld met het fiscale begrip ‘goed koopmansgebruik’, behoudens wanneer het stelsel:

  • in strijd is met een uitdrukkelijke wetsbepaling of
  • in strijd is met de algemene opzet van de belastingwetgeving of
  • in strijd is met de beginselen van de belastingwetgeving

3 oorzaak van verschillen tussen de vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale aangifte
verschillen tussen de vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale aangifte in NL ontstaan omdat ze verschillende doelen dienen:

de jaarrekening richt zich op inzicht in vermogen en resultaat voor oordeelsvorming, terwijl fiscale aangifte de belastinggrondslag bepaalt.

verschillen kunnen voortkomen uit onacceptabele waarde- en winstbepalingsstelsel voor de ander.

4 Verschillen uit hoofde van verschil in waarderingsstelsel
In hoofdlijnen zijn op basis van de bedrijfseconomische literatuur voor de waardebepaling van activa en passiva drie prijsgrondslagen te onderscheiden:
- de historische kostprijs
- de vervangingswaarde
- de (direct dan wel indirect) opbrengstwaarde

doordat in NL in de fiscale aangifte, op grond van art. 3.30 lid 1 wet IB 2001, de waardebepaling in beginsel dient te geschieden op basis van historische kosten als prijsgrondslag.

binnen het historische kostenwaarderingsstelsel is namelijk weer een groot aantal keuzes mogelijk. voor zowel vennootschappelijke als de fiscale waardering van bijv. voorraden zijn de volgende waarderingsstelsel mogelijk:

kostprijs met de volgende varianten:
- o Aanschaffings- of voortbrengingsprijs op basis van first in, first out
o Aanschaffings- of voortbrengingsprijs op basis van last in, first out
o Aanschaffings- of voortbrengingsprijs op basis van ijzeren voorraad

5 verschillen uit hoofde van verschil in winstbepalingsstelsel

het in de fiscale aangifte elimineren uit de winstberekening van deelnemingsresultaten is de bekendste situatie, waarbij dwingend een verschil tussen de vennootschappelijke jaarrekening en de fiscale aangifte ontstaat. Maar in dit kader kunnen natuurlijk ook de rentekosten op grond van art. 10a, 10b en 15b Wet Vpb 1969 niet aftrekbaar zijn, worden genoemd. Bij de fiscale winstberekening zijn deze rentekosten niet aftrekbaar.

A

H9 de verhouding tussen de (vennootschappelijke) jaarrekening en de (fiscale) aangifte

26
Q

hc aant.

belastingheffing

belasting
- verplichte afdracht in geld aan de staat in ruil voor niet-rechtstreekse tegenprestatie.

staat: optimaliseren welzijn bevolking
- collectieve voorzieningen

Functies Belastingheffing
- Budgettair
(financieren van collectieve voorzieningen)

  • instrumenteel
    (belastingen ingezet om gedrag te sturen, goed gedrag willen stimuleren en gedrag minder wenselijk afremmen, zoals accijns op tabak. mensen kunnen minder gaan roken doordat het duurder is geworden. Gedrag stimuleren, zoals voor ondernemers. Als ondernemer investeert in milieu vriendelijk bedrijfsmiddel, krijgt je bijv. korting op belasting dat je moet betalen.

Belastingheffing op verschillende niveaus
Gemeente heft, provincie, belangrijkste zijn rijksbelastingen. Zoals inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting.

regels om goed te begrijpen, wat is een belasting. Belastingen zijn verplichte afdracht aan staat in ruil voor niet-rechtstreekse tegenprestatie. Je krijgt niet rechtstreeks iets terug. Niet 1 op 1 net als product in de winkel. je betaald belasting en krijgt bijv. zorg/veiligheid/onderwijs terug. Onrechtstreekse tegenpretstatie.

waarom dat systeem om deel van inkomen af te dragen aan staat? heeft te maken met hoe we taak zien van staat. Democratische staat > taak van staat is optimaliseren van welzijn van bevolking. Is wel ruim. Omvat ook welvaart. STaat moet voor zorgen dat voorzieningen die we belangrijk vinden voor iedereen toegankelijk dient te zijn.

A

hc aant.

belastingheffing

27
Q

hc deel 2

Beginselen belastingheffing
1 fiscale soevereiniteit staten
- heffingsbevoegdheid economische activiteiten en personen

2 profijtbeginsel benefits principle)

3 draagkrachtbeginsel (ability to pay pricniple)

wie moet belasting betalen, welke mensen/bedrijven?

staten zijn vrij in ontwerp van belastingssysteem. Ze zijn fiscaal soeverein dus mogen zelf weten hoe belastingsysteem eruit ziet, wie belasting moet betalen, waarover en hoeveel en wanneer. Daardoor bakenen ze hun jurisdictie af.

welke personen worden betrokken?
1 beginsel profijtbeginsel
door rechtvaardiging gebruikt deze personen ga ik wel belasten en deze personen niet.
Beginsel zegt ieder die profijt heeft van collectieve voorziening dient ook te financieren daarvan. Ook gebruikt van gaat niet mensen die hier wonen, maar ook mensen uit buitenland maar in NL inkomen genieten maak je ook gebruik van NL. dus dien je deels bij te dragen aan financiering ervan.
wanneer je hebt vastgesteld wie dan, dan vraag hoeveel belasting?
vormt gegeven in tarief

2 draagkrachtbeginsel
> vooral bij inkomstenbelasting. Sterkste schouders dienen de zware lasten te dragen.

Nederlandse belastingwetten

1 Wettelijke bescherming > art. 104 GW legaliteitsbeginsel.

2 materieel belastingrecht
O.a. IB, Vpb, BTW, Div. bel. Bron. bel. Lb.
- wie waarover wanneer hoeveel

3 formeel belastingrecht (o.a. AWR, Inv.)
- hoe en rechten & plichten

We hebben grondwet, art. 104 GW legaliteitsbeginsel > belastingen worden geheven uit kracht van een wet. Dus zonder wet geen belasting. Bescherming voor belastingplichtigen. Je hebt wet nodig om belasting te heffen.

Regels 2 typen wetten:
1 materieel belastingrecht
vraag, wie moet belasting betalen, waarover belasting en wanneer en hoeveel moet worden betaald.
voorbeelden: inkomstenbelasting (natuurlijke personen die belasting betalen over hun inkomen) ook bedrijven rechtspersonen over hun winst.

2 formeel belastingrecht
spelregels, hoe moet betaald worden en rechten en plichten? Wat voor rechten en plichten van belastingdienst? Algemene wet rijksbelastingen en invorderingswet. Soms ook Awb.

A

hc deel 2

28
Q

hc deel 3

formeel belastingrecht

  • materiële belastingschuld
  • formele belastingschuld
    aanslag
  • aanslagbelastingen

aangifte
-aangiftebelastingen
1 voldoening op aangifte
2 afdracht op aangifte

hoe komt verschuldigde belasting op bankrekening belastingdienst.

begint met materiële belastingschuld en die schuld vloeit voort uit de wet. Materiële belastingschuld moet eerst worden geformaliseerd. Dus er gebeurt iets belastbaar feit en ontstaat er materiële belastingschuld en verder te kunnen moet worden geformaliseerd, stempel erop dit is belasting en wat je moet betalen.

We hebben 2 manieren/wijze om materiële belastinschuld naar formele belastingschuld. vloeit voort uit bijv. inkomstenbelasting/loonbelasting wetten bepalen zelf hoe je materiële belastingschuld naar formele belastingschuld maakt. of je hebt te maken met een aanslagbelasting of aangifte belasting.

aanslagbelasting
is inspecteur die formaliseert naar formele belastingschuld en doet dat door belastingaanslag te leggen. Dus inspecteur door opleggen van aanslag.

aangiftebelasting
is het belastingplichtige of inhoudingsplichtige (zoals werkgever) en geldt overmaak naar bankrekening. Dus belastingplichtige die formaliseert door het doen van aangifte.

-
belastingaangifte
belastingaangifte 2 ffuncties:

1 aangiftebelasting
- formaliseren

2 aanslagbelasting
- hulpmiddel

0 ongeacht functie: aangifte: ‘duidelijk, stellig en zonder voorbehoud’

zoals bij aanslag- en aangiftebelasting wordt er aangifte gedaan. art. 6 en 8 aWR aangifte zonder voorbehoud moet worden ingevuld. als je aangifte invult moet helder zijn, stellig, moet niet grijs zijn, moet kloppen en eerlijk zijn.

-

te weinig belasting?
Aangiftebelasting (art. 19 AWR > formele regels)
aangifte binnen een maand na tijdvak/tijdstip.

naheffing (naheffingsaanslag)
art. 20 AWR

voorwaarden:
- te weinig belasting betaald
- standaardtermijn: 5 jaar ( inspecteur heeft 5 jaar de tijd om belasting op te halen)
NB uitzondering (gaan we niet op in)

aangifte of aanslagbelasting verschillen qua voorwaarden

Te weinig belasting?

Aanslagbelasting (art. 11 AWR)
- binnen 3 jaar.

Navordering (art. 16 lid 1 AWR)
voorwaarden
- weinig betaald
- nieuw feit (geen menging maar feit dat inspecteur niet wist of redelijkerwijs niet bekend had hoeven zijn) of kwader trouw (van belastingplichtige als je opzettelijk onjuiste info verstrekt of achterhoudt)

  • art. 16 lid 2 AWR
    o.a. redelijkerwijs kenbare fout
    als dit enige is dan is termijn maar 2 jaar om als inspecteur te herstellen:
    ‘elke misslag die bij de belastingdienst optreedt in verband met
    de aanslagregeling, zoals schrijf reken overname en intoetsfouten
    maar ook andere fouten zoals fouten ten gevolge van de
    geautomatiseerde verwerking’
    niet verwijtbaar onjuist inzicht in feiten of recht!
  • Gevolgen schrijf-, reken-, overname-, tikfouten?
  • Gevolgen geautomatiseerde verwerking?
  • Standaardtermijn: 5jaar (bijv. 2023 dus na begin 2024, 5 jaar vanaf het begin)

nb. uitzonderingen

Strengere voorwaarden, bij aanslagbelasting heeft inspecteur ook na belastingplichtige gekeken en als je dan zegt moet meer betaald worden moet goede reden zijn. Verschillende termijn bij aangiftebelasting naheffing en aanslagbelasting navordering.

Navordering wel mogelijk toch als belastingdienst fout had gemaakt en dat belastingplichtige dit kon weten.

rechtsbescherming

1 bezwaar bij belastinginspecteur
art. 26 lid 1 AWR (aanslag/beschikking) en lid 2 (aangifte), afd. 6 en 7 Awb.
- 6 weken na dagtekening art. 22j AWR.
waar je niet mee eens bent en waarom. Dagtekening ligt in toekomst op post. Ten gunste
van belastingplichtige, want begint pas erna te lopen. Door toekomst te doen weet je
zeker dat belastingplichtige het bezwaar kan opstellen in 6 weken. Nog steeds niet mee
eens dan naar de rechter.

2 beroep bij rechtbank art. 26 AWR afd. 8 AWB
Noord-Holland, Noord-Nederland, Gelderland, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Den Haag.

3 Hoger beroep bij gerechtshof
. 27h AWR
- Amsterdam, Arnhem-Leeuwarden, Den Haag, Den Bosch
- Beroep in cassatie bij Hoge Raad (hoogste instantie)
- Art. 28 AWR

A

hc dee l3 u

29
Q

hc deel 4

materieel belastingrecht

Wet Inkomstenbelasting 2001 - vogelvlucht
heffingsgrondslag: inkomen

natuurlijk persoon
- in NL wonen
- in buitenland wonen en NL inkomen genieten.

-bronnentheorie

boxenstelsel

  • Box 1 inkomen uit werk en woning (dienstbetrekking of eigen bedrijf of woning hypotheek bijv. )
  • Box 2 inkomen uit aanmerkelijk belang (wanneer je aandelen houdt in eigen bv. en je voldoet aan voorwaarden dan ben je aanmerkelijk belanghouder als je bijv. 5% van aandelen hebt dan val je in andere box. Dus bijv. dividend ontvangt wordt het gedaan volgens box 2.
  • Box 3 inkomen uit sparen en beleggen
    forfaitaire benadering. Dus niet naar spaarrente of beleggingsresultaat. Maar naar waarde
    van bezittingen. Forfaitaire percentage.

Inkomstenbelasting belast inkomen van belastingplichtige. Art. 1.1 wet IB 2001 > belasting wordt geheven van natuurlijke personen. Is ruim toepassingsbereik. Art. 2.1 Wet IB 2001 gaat om groep natuurlijke personen. Mensen die in NL wonen en mensen die niet in NL wonen, maar wel in NL geld verdienen. Verschillende categorie van inkomen.

Box 1 woning> alle woningen eronder of ? box 1 is hoofdverblijf. 2e verblijf valt onder box 3.

-
loon uit dienstbetrekking wet IB 2001
art. 3.80 Wet IB

aparte inkomenscategorie
- loon uit dienstbetrekking
- dienstbetrekking in beginsel naar zijn aard een bron van inkomen.

geen aftrek kosten

  • integrale verwijzing Wet op de loonbelasting
  • loon lb = loon IB
    NB enkele afwijkingen vb. fooien.

Is inkomstencategorie die wordt belast met inkomstenbelasting bij box 1. Verzameling aan verschillende inkomsten van werk en woning.
als je fooi hebt geen loon in regel voor loonbelasting. Maar dat bedrag aan fooi wordt wel gezien als inkomen voor inkomstenbelasting. Dus bedrag aan fooien vormt loon voor loonbelasting.

Eens in zoveel tijd kan er extra controle zijn, maar wel van te voren aangekondigd.

-

Wet LB in vogelvlucht

Kenmerken
- Bron
- Aangifte
- Voorheffing
- Directe belasting

Subject
- werknemer is belastingplichtige
uitzondering eindheffingsbestanddelen (gaan we niet op in)

Object
- loon

materieel belasting waar hoeveel en wanneer etc.
loonbelasting wordt ingehouden door bijv. werkgever op moment dat loon wordt betaald aan werknemer. bedrag wordt dan ingehouden en afgedragen aan de belastingdienst. bron is betalen van salaris/loon. werkgever regelt het dan.

formaliseren wordt niet door de inspecteur gedaan, maar door belastingplichtige of werkgever. voorheffing op inkomstenbelasting.
Als je ergens werkt zoals 1000 loon en 30% loonbelasting dus 300 euro ingehouden. Na afloop van jaar loon ontvangen. Op moment dat je aangifte voor inkomstenbelasting doet 12 x 1000 loon. Tarieven voor inkomstenbelasting zelfde voor loonbelasting. Je mag reeds ingehouden bedrag aftrekken die 300 die elke maand werd gegeven. Dus per saldo hoef je niet te betalen, want iedere maand al stuk betaald. I.p.v. aan einde van jaar groot bedrag afstaan wordt ieder maand gedaan.

loonbelasting drukt op werknemer. werkgever is gene die zorgt dat belasting wordt afgedragen.

-

Werknemer/ dienstbetrekking

Werknemer art. 2 Wet LB.
- degene die tot een inhoudingsplichtige in dienstbetrekking staat
- of loon uit vroegere dienstbetrekking geniet (Dus ook pensioen)
- in NL

Dienstbetrekking wet lb
- echte dienstbetrekking art. 7:610 BW kenmerken:
1 arbeid (persoonlijk arbeid)
2 loon (beloond voor arbeid)
3 gezag (gezagsrelatie dus baas)

  • fictieve dienstbetrekking art. 3/4 wet LB

Werknemer ben je als je in dienst betrekking staat bij inhoudingsplichtige. Dus ook pensioen.

-
inhoudingsplichtige/loon

inhoudingsplichtige is
- degene tot wie een persoon in dienstbetrekking staat of die aan een persoon loon uit een vroegere dienstbetrekking verstrekt
- in NL

inhouden & afdragen (afdragen gaat op aangifte)

Loon
is al het geen uit huidige of vroegere dienstbetrekking wordt genoten
geld (salaris), natura (laptop), aanspraken, vergoedingen, verstrekkingen etc.

-
Aanspraken / pensioen

  • Tot loon behoren aanspraken om onder voorwaarden of na zekere tijd uitkeringen te ontvangen
  • Aanspraak belast, uitkering onbelast

- Waarderen aanspraak

  • Sommige aanspraken zijn vrijgesteld
    • ‘behoren niet tot het loon’
  • ‘Omkeeregel’ bij pensioen
    - Werking en achtergrond?

opbouw van aanspraak van pensioen niet worden belast met loonbelasting ,maar als je daadwerkelijk pensioen ontvangt die uitkering is pensioen belast. Aanspraken zijn belast en uitkeringen niet. Maar bij pensioen juist andersom. Omkeerregel bereikt dat je pas belasting betaalt als je pensioen ontvangt.

-
auto van de zaak

privégebruik ‘auto van zaak’ is voordeel uit dienstbetrekking

voordeel
- percentage vvan catalogusprijs (nieuwwaarde percentage)
- korting zuinige/milieuvriendelijke auto
- datum eerste tenaamstelling
dat percentagew ordt opgesteld bij je loon. dus bijv. auto van 100.000 en 25% 25.000 wordt bij loon jaarlijks opgeteld en betaal je belasting over.

Voordeel op nihil <500 km privé
- belastingplichtige moet ‘doen blijken’ (Dat in dat jaar niet meer dan toegestane km is gereden)
= zwaardere bewijslast (normaal aannemelijk maken, maar hier doen blijken is strikter, dus rittenadministratie bijhouden bijv.)

rittenadministratie

jaarbasis minder dan 500 km privé rijdt, dan wordt voordeel op nihil gezet. 0 . Km die je rijdt na je werk vallen er buiten

HR woon-werkverkeer zijn geen privékilometers. zakelijke kilometers. zelfs als je vaker heen en weer rijdt na je werk en woning. bijv. met lunch naar huis te rijden,

in privévermogen gebruiken een voordeel uit dienstbetrekking is, dus wordt gezien als loon. dus moet belasting worden betaald. hoe bepaal je hoeveel voordeel je uit als je ook in privé gebruik. belastingdienst zei met percentages toepassen.

A

hc deel 4

30
Q
A