Week 2 Belastingrecht Flashcards

1
Q

Hoofdstuk 2 Particulier in de inkomstenbelasting

Particulier

inleiding
het belastbare inkomen uit werk en woning bestaat, naast de belastbare winst uit de onderneming, tevens uit de volgende bronnen:

art. 3.1 Wet IB
* Het belastbare loon;
* Het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden;
* De belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen;
* De belastbare inkomsten uit eigen woning;
* De negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen;
* De negatieve persoonsgebonden aftrekposten; verminderd met;
o De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld;
o De uitgaven voor inkomensvoorzieningen; en
o De persoonsgebonden aftrek.

het totaal van deze bronnen vormt het inkomen uit werk en woning box 1. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt vervolgens gevormd door het inkomen uit werk en woning verminderd met de te verrekenen verliezen uit werk en woning. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt vervolgens tegen het progressieve tarief in de heffing betrokken.

2 Het belastbare loon afd. 3.3 Wet IB

op loon uit dienstbetrekking wordt voorheffing van inkomstenbelasting ingehouden door de werkgever art. 9.2 Wet IB.
de premieheffing voor volksverzekeringen wordt berekend door de tarieven van art. 2.10 wet IB te combineren met premies voor AOW/ANW.

fooien en vergelijkbare prestaties van derden worden belast als inkomen uit arbeid onder de Wet IB, maar tellen mogelijk niet mee voor de loonbelasting. Reiskostenaftrek kan worden toepast op belastbaar loon art. 3.80 jo. 3.87 wet IB.

bij grensoverschrijdend pensioen geldt dat emigratie leidt tot belastingheffing over de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken. deze belasting wordt geheven middels een conserverende aanslag volgens art. 2.8 lid 2 wet IB. Betalingstermijnen kunnen worden uitgesteld, art. 25 lid 5 Iw, en na tien jaar vervalt de conserverende aanslag, art. 26 lid 2 Iw 1990. Bij een conserverende aanslag wordt tevens revisierente in rekening gebracht, vastgesteld op 20% van de waarde van de pensioenaanspraak volgens art. 30i lid 1 onderdeel a AWR.

A

De Nederlandse inkomstenbelasting is opgebouwd uit verschillende bronnen (gelaagde structuur) van inkomsten voor particulieren, waaronder zowel directe inkomsten uit werk of bedrijf als indirecte inkomsten uit vermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden af. 3.4 wet IB

Binnen deze inkomenscategorie worden ook twee specifieke soorten voordelen wettelijk beschouwd.

  • de eerste categorie omvat de zogenaamde terbeschikkingstellingsregime (TBS-regelingen) zoals beschreven in art. 3.91 en 3.92 Wet IB.
  • de tweede categorie omvat voordelen die voortkomen uit een zogenaamd lucratief belang art. 3.92 e.v. Wet IB.

3.1 Resultaat uit overige werkzaamheden
De afbakening tussen resultaat uit overige werkzaamheden en winst uit onderneming is cruciaal vanwege de verschillende fiscale behandelingen;

  • ondernemersfaciliteiten zijn voornamelijk niet van toepassing op resultaat uit overige werkzaamheden
  • om als winst uit onderneming te worden beschouwd, moeten activiteiten georganiseerd en duurzaam zijn.
  • incidentele deelname aan economisch verkeer valt onder resultaat uit overige werkzaamheden, niet winst uit onderneming.

sommige arbeidsverhoudingen zijn volgens de wet LB fictieve dienstbetrekkingen waardoor zelfstandige arbeidsvoordelen als loon uit dienstbetrekking worden behandeld. Als voordelen niet aan ondernemerschap of dienstbetrekking kunnen worden toegeschreven, worden ze beoordeeld als resultaat uit overige werkzaamheden art. 3.90 Wet IB.

criteria omvatten verrichte arbeid, verkregen voordeel in economisch verkeer en beoogd en redelijkerwijs verwacht voordeel. Specifieke criteria;

  • uitsluiting van passieve voordelen zonder arbeid
  • belasting van positieve voordelen zelfs als niet beoogd of verwacht
  • afweging bij vermogenstransacties tussen speculatie en winstgevende transacties.

3.2 Terbeschikkingstellingsregeling
de Tbs-regeling betekent dat het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een onderneming of vennootschap belast wordt als resultaat uit overige werkzaamheden onder bepaalde voorwaarden.

Voorkoming boxarbitrage
Als een ondernemer besluit om een bedrijfspand persoonlijk aan te schaffen en volledig ter beschikking te stellen aan zijn privé-onderneming, wordt het pand behandeld als verplicht ondernemingsvermogen. Hierdoor wordt een eventueel winst bij de verkoop van het pand belast als winst uit onderneming tegen het progressieve tarief, met toepassing van de MKB-winstvrijstelling, in de inkomstenbelasting. Om dit te voorkomen, kan de ondernemer overwegen het pand niet zelf aan te schaffen, maar door een verbonden persoon te laten aanschaffen en aan de onderneming ter beschikking te laten stellen.

Art. 3.91 Wet IB
belast het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan de persoonlijke onderneming of werkzaamheden van een ‘verbonden persoon’

verbonden persoon
dit omvat fiscale partners, minderjarige kinderen en in bepaalde situaties ook ouders vna minderjarige belastingplichtigen.

onder het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen valt onder andere het aangaan van schuldvorderingen, levensverzekeringen, genotsrechten en koopopties.

art. 3.92 Wet IB
Deze regeling geldt voor het ter beschikking stellen aan een samenwerkingsverband waarin belastingplichtige of een verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft. De achterliggende participant valt ook onder de tbs-regeling, waardoor de belastingheffing neutraler wordt.

3.3 resultaatbepaling
voor de wijze waarop het resultaat uit een overige werkzaamheid wordt bepaald wordt aangesloten bij het winstregime. het verschil met de echte ondernemer van art. 3.4 WEt IB is dat een aantal winstbepalingen uitdrukkelijk niet van overeenkomstige toepassing is verklaard op de resultaatsgenieter.

Bij de bepaling van het resultaat uit overige werkzaamheden, volgt je in grote lijnen het winstregime, maar met enkele uitzonderingen. Specifieke winstbepalingen zoals bosbedrijf- en landbouwvrijstellingen art. 3.11 en 3.12.
tonnageregeling (art. 3.22-3.24), willekeurige afschrijvingen (art. 3.31-3.39), investeringsaftrekken (art. 3.40-3.52), de oudedagsreserve (art. 3.67), doorschuifregelingen (art. 3.63-3.64, 3.68), omzetting in NV/BV (art. 3.65), gebroken boekjaar (art. 3.66), ondernemersaftrek (art. 3.74), en de MKB-winstvrijstelling (art. 3.79a) zijn expliciet uitgesloten voor resultaatsgenieters.

Wel van toepassing zijn regelingen betreffende aanloopverliezen (art. 3.10), objectieve vrijstellingen met uitzonderingen (art. 3.13), beperkingen op kostenaftrek (art. 3.14-3.17), bijtelling privégebruik (art. 3.19-3.21), jaarwinstbepaling (art. 3.25-3.30a), herinvestering en kostenegalisatiereserve (art. 3.53 en 3.54), doorschuiffaciliteiten bij fusies (art. 3.55-3.57), overlijdens- en stakingswinst (art. 3.58, 3.59, 3.68), fictieve staking bij vermogensoverdracht naar het buitenland (art. 3.60), en specifieke doorschuifregelingen (art. 3.61, 3.64).

art. 3.97 wet IB biedt een gedeeltelijke vrijstelling voor inkomsten uit kamerverhuur onder voorwaarden om woningnood te verlichten art. 3.90 in combinatie met art. 3.99 b stelt een aftrek van 12% over het tbs-resultaat beschikbaar voor belastingplichtige met een tbs status wat maximale belastingtarief in box 1 kan beperken tot 43.56%.

Lucratief belang
vanaf 1 januari 2009 zijn maatregelen ingevoerd in de wet IB en wet LB om excessieve beloningen van topbestuurders fiscaal aan te pakken. Een van deze maatregelen is de regeling voor lucratieve belangen art. 3.92b jo. 3.95 b wet IB.
Deze belangen worden typisch toegekend aan interimmanagers die de taak hebben om bedrijfsgroei te bevorderen. Lucratieve belangen, zoals vorderingen, aandelen en speciale rechten, worden belast in box 2 of box 3 vanwege hun aard als vermogensbestanddelen.
De criteria voor het kwalificeren van dergelijke belangen worden beschreven in artikel 3.92b lid 2 t/m lid 4 van de Wet IB 2001

A

3 het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4 Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen afd. 3.5 Wet IB

de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen zijn:
- de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen art. 3.100 lid 1 sub a Wet IB
- termijnen van lijfrenten en dergelijke indien ter zake van lijfrente en dergelijke en aftrekbare premie in aanmerking is gekomen art. 3.100 lid 1 sub b jo.c wet IB
- uitkeringen ingevolge beroepspensioenregelingen art. 3.100 lid 1 sub d Wet IB

4.1 inleiding periodiek
Een periodieke uitkering blijft geldig, zelfs als deze beperkt blijft tot een betaling, zolang bij aanvang van de uitkeringen redelijkerwijs een reeks van uitkeringen werd verwacht. een eenmalige betaling of een vast aantal termijnen geldt niet als periodieke uitkering.
de onzekerheid van wezenlijke betekenis, zoals HR vastgesteld, moet aanwezig zijn, bijv. bij overlijdensrisico’s met een kans van ongeveer 1% dat de uitkeringen niet volledig worden betaald.
ook mag de uiterking niet voortvloeien uit een complex van tegenover elkaar staande rechten en verplichtingen om als periodiek te worden beschouwd.

4.2 Inleiding lijfrente- en kapitaalverzekeringen.
Levensverzekeringsmaatschappijen bieden diverse producten aan, variërend van kansovereenkomsten waarbij de uitkomst afhankelijk is van levensduur, tot verzekeringen met een spaarelement.
lijfrentes garanderen periodieke uitkeringen tot overlijden, terwijl kapitaalverzekeringen meestal een eenmalige uitkering bieden.
lijfrentes vertonen gelijkenissen met pensioenregelingen, doordat ze periodieke uitkeringen tegenover betaald premies verschaffen.

sommige lijfrentepremies zijn fiscaal aftrekbaar onder bepaalde voorwaarden, maar premies voor kapitaalverzekeringen zijn dat niet. kapitaalverzekeringen vallen normaal gesproken onder de forfaitaire vermogensrendementsheffing van box 3, van wet IB, tenzij ze zijn afgesloten binnen een eigen vennootschap of een vennootschap met een aanmerkelijk belang.

splitsingslijfrentes, die voorheen werden opgesplitst tussen box 1 en box 3 volgens de wet IB, worden sinds 1 jan 2009 integraal belast in box 1 bij uitkering. dit geldt ongeacht of premies aftrekbaar waren. daarnaast worden betaalde premies die niet eerder zijn afgetrokken als uitgave voor een inkomensvoorziening in mindering gebracht op belastbare uitkeringen volgens art. 3.107a Wet IB.

4.3 | Aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen (art. 3.100 onderdeel a Wet IB 2001)
Ingevolge art. 3.101 Wet IB 2001 zijn de volgende periodieke uitkeringen en verstrekkingen aangewezen;
* Publiekrechtelijke periodieke uitkeringen
* Rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende periodieke uitkeringen
* In rechte vorderbare - on niet verkregen - periodieke uitkeringen
* Niet in rechte vorderbare periodieke uitkeringen gedaan door rechtspersonen

4.4 publiekrechtelijke periodieke uitkeringen
uitkeringen zijn van publiekrechtelijke aard als op die uitkeringen krachtens een wettelijke bepaling van publiekrechtelijke aard aanspraak kan worden gemaakt.

  • in art. 3.103 wet IB wordt nog een aantal uitkeringen uitdrukkelijk aangemerkt als publiekrechtelijk uitkeringen.
  • daarnaast is een aantal periodieke uitkeringen van publiekrechtelijke aard vrijgesteld in art. 3.104 Wet IB.

4.5 Rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende periodieke uitkeringen
het familierecht geeft (voormalige) echtgenoten en bloed- en aanverwanten recht op ondersteuning. bekend als alimentatierechten. periodieke uitkeringen ontvangen van bloed of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlinie vormen hierop een uitzondering. deze worden niet beschouwd als alimentatie.

voor huisvestingsalimentatie bepaalt art. 3.101 lid 2 wet IB dat de omvangt wordt bepaald volgens de regels van het eigenwoningforfait art. 3.112 wet IB.
alimentatie omvat ook periodieke uitkeringen uit het omgezette recht op alimentatie-uiterkingen art. 3.105 lid 2 wet ib. en uitkeringen ter verrekening van pensioenrechten of lijfrenten art. 3.105 lid 1 wet IB.

de belastbaarheid van alimentatie bij de ontvanger staat tegenover de aftrekbaarheid ervan bij de betaler, als onderdeel van persoonsgebonden aftrek art. 6.3 lid 1 sub a Wet IB.

4.6 in rechte vorderbare periodieke uitkeringen
periodieke uitbetalingen of verstrekkingen die niet als vergoeding voor een dienst gelden, worden belast. art. 3.101 lid 1 sub c wet IB met uitzondering van betalingen aan bloed- en aanverwanten.

daarnaast worden betalingen aan personen die tot het huishouden van de ontvanger behoren, ook buiten beschouwing gelaten. een relevant voorbeeld van een periodieke uitkering in praktijk is alimentatie ontvangen van een voormalige partner met wie men ongehuwd samenwoonde.

4.7 niet in rechte vorderbare periodieke uitkeringen gedaan door rechtspersoon
rechtspersonen opereren in de regel op zakelijke basis en dat brengt mee dat zij niet veel periodieke uitkeringen plegen te doen zonder dat daartoe een rechtens afdwingbare verplichting bestaat. wat overblijft zijn bepaalde vormen van uitkeringen en verstrekkingen aan behoeftigen die worden gedaan door particuliere instellingen met rechtspersoonlijkheid. voorwaarde is wel dat de ontvanger van de verstrekkingen deze regelmatig ontvangt.

A

4 Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen afd. 3.5 Wet IB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

5 belastbare inkomsten uit eigen woning

art. 3.110 van wet IB bepaalt dat belastbare inkomsten uit eigen woning worden berekend als eigenwoningforfait (betalen voor woongenot) minus aftrekbare kosten. hoewel eigen woning eigenlijk in box 3 zou moeten vallen, wordt deze apart behandeld in box 1 vanwege de hypotheekaftrek.

bij de verkoop van de eigen woning wordt de gerealiseerde overwaarde geacht te worden besteed aan een
nieuwe eigen woning binnen drie jaar om renteaftrek te behouden. sinds 2013 is hypotheekrenteaftrek alleen mogelijk voor annuïtaire leningen die binnen 360 maanden worden afgeslost. vanaf 2014
kunnen aftrekbare kosten tegen een lager tarief worden afgetrokken, geleidelijk dalend naar het tarief van de tweede belastingschijf.

5.1 begrip eigen woning
onder de eigen woning wordt verstaan:
‘het gedeelte van het gebouw, het duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen dat de belastingplichtige anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat’ art. 3.111 lid 1 aanhef wet IB. vereist is;
- dat de woning ter beschikking staat op grond van eigendom en dat de belastingplichtige of
- zijn partner de voordelen van de woning geniet dat de kosten en lasten op belastingplichtige zijn of
- zijn partner drukken en dat de waarde verandering van de woning de belastingplichtige of zijn partner grotendeels (ten minste 50%) aangaat

een belastingplichtige kan in beginsel maar een eigen woning verantwoorden in box 1.

5.2 uitbreiding van het begrip eigen woning: verhuizing
Bij verhuizing van de ene naar de andere eigen woning kan het voorkomen dat de belastingplichtige
tijdelijk twee woningen bezit. Om dit te adresseren staat de wet toe dat zowel de oude als de nieuwe woning gedurende een bepaalde periode als eigen woning worden behandeld voor belastingdoeleinden art. 3.112 lid 4 Wet IB.

Als zowel de oude als de nieuwe woning onder box 1 vallen, wordt het eigenwoningforfait van de niet-gebruikte woning op nihil gesteld. het vervreemdingsaldo eigen woning wordt berekend als het verschil tussen de marktwaarde van de voormalige eigen woning en de eigenwoningschuld art. 3.119aa lid 1 wet IB. een positief saldo wordt toegevoegd aan de eigen woning reserve, die vervolgens wordt afgetrokken van eventuele schulden op de nieuwe eigen woning art. 3.119f jo. 3.119a lid 3 sub a Wet IB.

als de oude woning moeilijk verkoopbaar is en tijdelijk wordt verhuurd, valt deze niet meer onder box 1 maar onder box 3 art. 3.111 lid 2 wet IB. indien de woning binnen drie jaar na verhuizing weer leeg komt te staan, keert deze terug naar box 1 en geldt de verhuisregeling opnieuw.

een toekomstige eigen woning kan al vanaf de aanschaf worden beschouwd als eigen woning, mits de belastingplichtige aannemelijk maakt dat deze leegstaat of in aanbouw is en de intentie heeft deze binnen drie jaar als hoofdverblijf te gebruiken art. 3.111 lid 3 Wet IB. het eigenwoningforfait wordt op nihil gesteld en de rente op de lening voor de aankoop kan direct worden afgetrokken.

5.3 uitbreiding van het begrip eigen woning: echtscheiding en einde parnterschap
op grond van art. 3.111 lid 1 wet IB zal op het moment dat een van de twee partners de woning verlaat, voor die persoon geen sprake meer zijn van een eigen woning. voor de achterblijvende partner heeft dit het volgende tot gevolg; deze bewoont de woning weliswaar krachtens zijn eigen eigendomsrecht, maar voor het gedeelte dat de woning in eigendom toebehoort aan de ex-partner geldt de eigenwoningsregeling in beginsel niet art. 3.111 lid 4 Wet IB.
de woning van de vertrekkende partner wordt gedurende ten hoogste twee jaar geacht nog een eigen woning te zijn.
- voorwaarde hierbij is dat de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat aan de gewezen partner.
- de wet spreekt over een ‘gewezen partner’ dit is ruimer begrip dan de ex-echtgenoot
ook als ongehuwde fiscale partners uit elkaar gaan, kan de scheidingsregeling worden toegepast.

5.4 uitbreiding van het begrip eigen woning: verblijf in zorginstelling
een met de echtscheidingsregeling vergelijkbare regeling is opgenomen voor belastingplichtigen die worden opgenomen in een zorginstelling. dan blijft gedurende twee jaren als eigen woning aangemerkt, ook al staat de woning de belastingplichtige in dat geval niet meer als hoofdverblijf ter beschikking art. 3.111 lid 5 Wet IB.

5.5 uitbreiding van het begrip eigen woning: tijdelijk niet als hoofdverblijf ter beschikking staan.

art. 3.111 lid 6 Wet IB betreft nog uitgebreider begrip van eigen woning. in het geval de woning tijdelijk niet als hoofdverblijf ter beschikking staat, kan op grond van art. 3.111 lid 6 de eigenwoningregeling gedurende die perode worden toegepast, als aan volgende voorwaarden is voldaan:

  • de belastingplichtige of zijn partner heeft gedurende die periode niet de beschikking over een andere woning waarop de eigenwoningregeling van toepassing is
  • de woning mag gedurende die periode niet worden verhuurd aan derden
  • de desbetreffende woning moet ten mnste een jaar tot hoofdverblijf hebben gediend.
  • op grond van art. 3.112 lid 5 Wet IB bedraagt het eigenwoningforfait in dit bijzondere geval 0,55% van de eigenwoningwaarde

5.6 Eigenwoningforfait
art. 3.112 wet IB stelt dat de omvang van het eigenwoningforfait wordt vastgesteld door een percentage te nemen van de WOZ-waarde. indien de woning niet gedurende het gehele jaar als eigen woning ter beschikking staat, bijv. omdat de woning gedurende het jaar wordt gekocht of verkocht wordt het eigenwoningforfait naar evenredigheid bepaald art. 3.112 lid 6 wet IB.

ingeval een eigen woning tijdelijk ter beschikking wordt gesteld aan derden, blijft een eigenwoningregeling wel van toepassing, maar worden de voordelen gedurende de periode van tijdelijke terbeschikkingsregeling vermeerderd met 70% van de daadwerkelijke ontvangen voordelen art. 3.113 Wet IB.

5.7 Aftrek wegens geen of kleine eigenwoningschuld.

sinds 1 januari 2005 is de wet Hillen van kracht, waarbij belastingplichtigen met geen of een kleine eigenwoningschuld aftrekrecht hebben wanneer hun eigenwoningvoordeel hoger is dan de aftrekbare kosten art. 3.123a lid 2 Wet IB. dit aftrekrecht vormt een negatief onderdeel van het belastbare inkomen uit werk en woning art. 3.1. lid 1 sub h Wet IB. bij een partner worden alle voordelen en aftrekbare kosten samengevoegd art. 3.123a lid 3 Wet IB. lid 4 van deze wet bepaalt dat aftrekbare kosten moeten worden toegerekend aan de tijdvakken waarop deze betrekking hebben.

5.8 Kamerverhuurvrijstelling
bij de verhuur van een kamer in de eigen woning blijft op het gedeelte dat verhuurd is de eigen woningregeling van toepassing en wordt de ontvangen kamerhuur onder voorwaarden niet belast.

daarvoor is vereist dat;
- verhuurde gedeelte niet een zelfstandige woonruimte vormt
- ontvangen kamerhuur niet meer dan 5668 per jaar bedraagt en
- dat huurder en verhuurder op het desbetreffende woonadres staat ingeschreven in de gemeentelijke basis administratie persoonsgegevens art. 3.114 wet IB.

5.9 samenwoners niet zijnde partners
bij samenwoners niet zijnde partners in de zin van de partnerregeling ex art. 5a AWR jo. art. 1.2 wet IB wordt het eigenwoningforfait naar rato van hun gerechtigdheid tot de woning verdeeld art. 3.115 wet IB. de aftrekbare kosten worden in dat geval voor ieder afzonderlijk bepaald op basis van het aandeel van de desbetreffende persoon in de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning art. 3.121 wet IB.

5.10 Aftrekbare kosten eigen woning

aflossingsverplichting sinds 2013 is ingevoegd om financiële risico’s van aflossingsvrije eigenwoningschulden te verminderen. schulden voor verbetering van de eigen woning vallen hier ook onder art. 3.119a lid 3 sub b wet IB, mits schriftelijk gestaafd

eigenwoningrente is aftrekbaar bij betaling, inclusief verrekening, terbeschikkingstelling of rentebereking, dit volgt uit art. 3.147 wet IB. vooruitbetaalde rente tot maximaal zes maanden na het betreffende jaar zijn ook aftrekbaar art. 3.120 lid 3 en 4 wet IB. het oogmerkvereiste zoals vastgesteld door de HR op 22 okt 2004, benadrukt het belang van het aangaan van leningen voor verbouwingen. Dit vereiste blijft geldig, tenzij liquide middelen beschikbaar blijven. Kosten om de eigenwoningschuld te verkrijgen zijn ook aftrekbaar art. 3.119a lid 2 sub c Wet IB.

bij een restschuld na verkoop van de eigenwoning, die hoger is dan de verkoopopbrengst, wordt deze schuld beschouwd als box 3 schuld. om doorstroming op de woningmarkt te bevorderen, is er sinds 2013 een tijdelijke aftrekmogelijkheid voor renten en kosten van geldleningen voor een restschuld art. 3.120 wet IB.

5.11 Beperkingen van de renteaftrek
als rente over de eigenwoningschuld niet wordt betaald maar wel verschuldigd blijft, is de rente over deze (rente)schuld niet aftrekbaar, art. 3.119a lid 6a Wet IB. de schuld die is aangegaan ter financiering van deze renteverplichting vermindert de rendementsgrondslag in box 3, art. 2.14 lid 1a Wet IB.

daarnaast wordt in art. 3.119a lid 6b Wet IB bepaald dat geen sprake is van een eigenwoningschuld als de eigen woning (in)direct is verkregen van de partner van de belastingplichtige, indien het totaal van de eigenwoningschulden na deze verkrijging groter is dan voor de vervreemding van de eigen woning. Verder wordt in art. 3.119a lid 6c Wet IB bepaald dat er ook geen sprake is van een eigenwoningschuld als de schuld is aangegaan bij de parter, waarbij de schulddan naar box 3 wordt verplaatst art. 2.14 lid 3a Wet IB.

5.12 Bijleenregeling art. 3.119aa en 3.119b wet IB

na aflossing van de eigenwoningschuld moet de belastingplichtige bij verkoop van zijn woning het overblijvende bedrag in de aankoop van een nieuwe woning investeren volgens art. 3.119aa lid 1 Wet IB. als binnen drie jaar na het ontstaan van de eigenwoningreserve een nieuwe woning wordt gekocht, wordt de eigenwoningschuld beperkt door reserve art. 3.119aa lid 3 jo. art. 3.119a lid 3 sub a Wet IB.

bij de invoering van de annuïtaire aflossingsverplichting in 2013 zijn ook wijzigingen doorgevoerd in bijleenregeling. volgens art. 3.119aa lid 4 Wet IB is verwerving en vervreemding in dit soort situaties geen relevante gebeurtenis voor de bijleenregeling, maar vindt doorschuiving plaats. deze bepaling geldt niet alleen voor de bijleenregeling, maar voor de gehele eigenwoningregeling.

art. 3.119aa lid 5 jo. 6 Wet IB bepalendat bij gezamenlijke verkoop van een woning de eigenwoningreserve naar verhouding van hun belang in de woning respectievelijk huwelijksgemeenschap wordt toegerekend.

5.13 eigenwoningschuld en annuïtaire aflossingsverplichting
in art. 3.119c van de wet IB staat dat een eigenwoningschuld in principe binnen 360 maanden volledig annuïtair moet worden afgelost. als de rente tijden s de looptijd van de lening wordt aangepast, wordt dit meegenomen in de aflossingseis. voor het controleren van de naleving van deze eis zijn verschillende toetsmomenten vastgesteld.

art. 3.119d regelt dat bij verkoop van de eigen woning en later aankoop van een nieuwe woning, de oude eigenwoningschuld wordt overgedragen naar de nieuwe lening voor de nieuwe woning.

voor tijdelijke aflossingsachterstanden bestaan enkele tegemoetkomingen volgens art. 3.119e. Dit geldt zowel voor achterstanden die binnen een jaar worden ingehaald als voor achterstanden veroorzaakt door onbedoelde fouten in betaling of berekening, die binnen twee jaar worden ingehaald.

art. 3.119f lid 3 Wet IB bepaalt dat het niet uitmaakt voor de omvang van de eigenwoningschuld van de nieuwe woning of de oude woning is verkocht voor of na de verwerving van de nieuwe woning.

A

5 belastbare inkomsten uit eigen woning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

6 uitgaven voor inkomensvoorzieningen afd. 3.7 wet IB

als uitgaven voor inkomensvoorzieningen worden aangemerkt:
* Premies voor lijfrenten die dienen ter compensatie van een pensioentekort
* Premies voor lijfrenten ten behoeve van meerderjarige invalide (klein)kinderen
* Premies voor uitkeringen en verstrekkingen in geval van ziekte, ongeval of invaliditeit
* Bijdragen ingevolge art. 66a lid 3 Anw.

6.1. lijfrente voor invalide kinderen art. 3.124 lid 1 sub b Wet IB
de lijfrente voor invalide (klein)kinderen biedt de belastingplichtige de mogelijkheid een inkomen zeker te stellen voor hun meerderjarige invalide (klein) kinderen. wel gelden eisen betreffende toegelaten verzekeraars.

6.2 periodieke uitkeringen en verstrekkingen ter zake van invaliditeit ziekte of ongeval art. 3.124 lid 1 sub c wet IB
de periodieke uitkeringen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval vormen een enigszins vreemde eend in de bijt ,aangezien deze uitkeringen niet als een lijfrente worden gekwalificeerd. dat komt omdat de uitkeringen in de eerste plaats afhankelijk zijn van de invaliditeit of de ziekte van de verzekerde en as in de tweede plaats van diens leven. toch kunnen de premies worden afgetrokken, mits de invaliditeitsverzekering voorziet in periodieke uitkeringen en niet in een uitkering ineens.

6.3 lijfrente die dienen ter compensatie van een pensioentekort
de aftrek van lijfrentepremies voor het compenseren van een pensioentekort is gebonden aan wettelijke voorwaarden. de vormen van lijfrentevoorziening vind je in artikelen 3.125 jo. 3.126 en 3.127-3.129 wet IB:

vereisten voor specifieke lijdrentevormen zoals:
- oudedaglijfrente art. 3.125 lid 1a uitkering eindigt bij overlijden met ingang na 5 jaar boven aow-leeftijd

  • nabestaandenlijfrente art. 3.125 lid 1b:
    voor inkomen nabestaanden, ingang bij overlijden belastingplichtige of partner
  • tijdelijke oudedagslijfrente art. 3.125 lid 1c: hoger inkomen in eerste pensioenjaren, maximaal €24.618 /jaar
  • vereisten voor de verzekeraar art. 3.126 en banksparen art. 3.126a wet IB
  • aftreklimieten jaarruimte en reserveringsruimte art. 3.127 omzetting oudedagsreserve art. 3.128 omzetting stakingswinst art. 3.129 wet IB
  • tijdstip van aftrek: bij betaling of verrekening art. 3.130-3.131
A

6 uitgaven voor inkomensvoorzieningen afd. 3.7 wet IB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

7 negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen afd. 3.8 wet IB

de fiscale behandeling van lijfrenten beoogt het belasten van het rentebestanddeel van lijfrenteuitkeringen en bevordert de oudedagsvoorziening voor niet-werknemers via aftrekbare lijfrentepremies.

sancties onder art. 3.133 wet IB omvatten afkoop of vervreemding art. 3.133 lid 2 sub d zonder revisierente onder bepaalde voorwaarden, zoals geen vervallen termijnen en een waarde van maximaal 4547 euro bij afkoop.

sancties gelden ook bij zekerheidstelling buiten de omstandigheden van art. 1.7 lid 1, niet-voldoening aan voorwaarden door de verzekeraar, en emigratie van de belastingplichtige (art. 3.136). De conserverende aanslag bij emigratie per 29 juni 2016 (art. 3.136 lid 2) en voor beroepspensioenregelingen (art. 3.135) omvat alleen in Nederland afgetrokken premies, niet het opgebouwde rendement, om heffingsrecht issues te omzeilen.

A

7 negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen afd. 3.8 wet IB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

8 persoonsgebonden aftrek

de persoonsgebonden aftrek is het saldo van een aantal in aftrek te brengen uitgaven, met inachtneming van bepaalde drempels, die als het ware boven de drie boxen zweeft. De persoonsgebonden aftrek kan het inkomen uit werk en woning doen verminderen tot nihil, maar kan niet leiden tot een negatief inkomen uit werk en woning art. 6.2 lid 1 wet IB.

8.2 | Persoonsgebonden aftrekposten
Persoonsgebonden aftrekposten zijn:
* Uitgaven voor onderhoudsverplichtingen
* Uitgaven voor specifieke zorgkosten
* Weekenduitgaven voor gehandicapten
* Aftrekbare giften

8.3 uitgaven voor onderhoudsverplichtingen art. 6.3 t/m 6.7 Wet IB
in het bijzonder kunnen in dit verband worden genoemd de alimentatie-uitkeringen aan de gewezenechtgenoot, daaronder begrepen de duurzaam van de belastingplichtige gescheiden levende echtgenoot art. 6.3 lid 1 sub a wet IB.

bijstandsverhaal art. 6.3 lid 1 sub c wet IB
op grond van par. 6.5 van Participatiewet kan de gemeente de door haar gedragen kosten van bijstand aan de ene ex-echtgenoot verhalen op degene die tot onderhoud van de uitkeringsgerechtigde verplicht is. Degene bij wie de bijstandsuitkering is verhaald, kan het door hem betaalde bedrag aftrekken als een persoonsgebonden aftrekpost.

8.4 uitgaven voor specifieke zorgkosten art. 6.16 t/m 6.24 wet IB

specifieke zorgkosten zijn aftrekbaar onder bepaalde voorwaarden:

1 kring van personen art. 6.16 wet IB:
aftrek geldt voor uitgaven gemaakt voor de belastingplichtige, diens fiscaal partner, kinderen jonger dan 27 jaar, ernstig gehandicapte huishoudleden ouder dan 27 jaar en inwonende zorgafhankelijke familieleden

2 soort uitgaven art. 6.17 wet IB
aftrekbare zorgkosten omvatten:

a genees- en heelkundige hulp (Exclusief ooglaseren ter vervanging van bril/lenzen)’
b vervoer
c op voorschrift verstrekte farmaceutische hulpmiddelen
d specifieke hulpmiddelen voornamelijk gebruikt door zieken of invaliden
e extra gezinshulp
f kosten voor een medisch voorgeschreven dieet (volgens ministeriële regeling)
g reiskosten voor bezoek aan langdurig verpleegde personen >10 km

3 aftrekbeperkingen (per 1 jan 2013)
a eigen bijdragen voor sommige voorzieningen
b versobering basis pakket

4 omvang aftrek art. 6.20 Wet IB
de aftrek is gestaffeld. bij een verzamelinkomen boven €42.434 wordt de aftrek berekend als de uitgaven minus 1,65% van €42.434 en 5,75 % van inkomen boven deze drempel.

8.5 weekenduitgaven voor gehandicapten art. 6.25 jo. 6.26 Wet IB
ter zake van deze persoonsgebonden aftrek worden nadere regels gesteld in art. 40 uitvoeringsregeling wet IB omtrent het in aanmerking te nemen bedrag.

8.6 scholingsuitgaven art. 6.27 / 6.30 vervallen
met ingang van 1 jan 2022 gelden scholingsuitgaven niet langer als persoonsgebonden aftrekpost.

8.7 uitgaven voor monumentenpanden art. 6.31 Wet Ib vervallen

Per 1 januari 2019 is deze bepaling over uitgaven voor monumentenpanden vervallen en vervangen door de subsidie instandhouding rijksmonumenten.

8.8 aftrekbare giften 6.32 jo. 6.39 Wet IB
binnen bepaalde grenzen zijn giften aftrekbaar volgens de wet IB. Giften omvatten vrijgevige bijdragen zonder directe tegenprestatie art. 6.33 en het afzien van vergoedingen door vrijwilligers onder specifieke voorwaarden art. 6.36 Wet IB.

sinds 1 januari 2014 komen periodieke giften in aanmerking voor aftrek met zowel notariële als onderhandse akte waarin een verplichting tot jaarlijkse uitkering gedurende vijf jaar of meer is vastgelegd art. 6.38 Wet IB. deze uitkeringen moeten eindigen bij overlijden art. 6.34 Wet IB.

andere giften zijn aftrekbaar indien gestaafd met schriftelijk bewijs. periodieke giften aan ANBI’s zijn aftrekbaar art. 5b AWR. evenals giften aan steunstichtingen voor SBBI’s ar.t 5b AWR.

voor de aftrek van andere giften geldt een drempel van 60 euro of 1% van het verzamelinkomen, afhankelijk van wat hoger is, met een maximale aftrek van 10% van het verzamelinkomen. Giften aan culturele instellingen volgens art. 5b lid 4 AWR worden verhoogd met 25% art. 6.39 lid 1 Wet IB.

A

8 persoonsgebonden aftrek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Inkomen uit beleggen

1 inleiding
box 3 belast dus niet het daadwerkelijke behaalde rendement, maar het rendement dat men wettelijke geacht wordt te hebben genoten. art. 5.1 wet IB bepaalt dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen het voordeel is uit sparen en beleggen art. 5.2 Wet IB, verminderd met de persoonsgebonden aftrek , H6 Wet IB.

2 Forfaitaire rendementsheffing

tot 2017 werd het voordeel uit sparen en beleggen vastgesteld op 4% van de rendementsgrondslag, verdeeld in spaargedeelte en beleggingsgedeelte art. 5.3 Wet IB.

vanaf 1 jan 2023 wordt het voordeel bepaald als het product van het effectieve rendementspercentage en de rendementsgrondslag art. 5.2 Wet IB, met nulrendement bij een negatief rendement.

er is een debat geweest over de rechtmatigheid van het forfaitaire rendement in box 3 in relatie tot het eigendomsrecht art. 1 EP EVRM.
de HR oordeelde dat de box 3-systematiek niet strijdig is met het eigendomsrecht HR 29 sept 2017, maar later dat het veronderstelde rendement van 4% voor de jaren 2013-2014 niet haalbaar was zonder excessieve risico’s HR 14 juni 2019.

naar aanleiding van het Kerstarrest is de Overbruggingswet box 3 aangenomen, die sinds 1 jan 23 van kracht is en rekening houdt met de feitelijke samenstelling van vermogen. Het inkomstenbelastingtarief over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 36% art. 2.13 wet IB. met als peildatum 1 jan van het kalenderjaar sinds 2011.

3 voordeel uit sparen en beleggen
het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op effectieve rendementspercentage - grondslag voor sparen en beleggen. het effectieve rendementspercentage wordt bepaald door de breuk rendement / rendementsgrondslag.
het rendement is de som van het forfaitaire rendement berekend over de banktegoeden en de overige bezittingen, verminderd met het forfaitaire rendement van de schulden. het heffingsvrije vermogen bedraagt €57.000, per belastingplichtige art. 5.5 Wet IB. voor fiscale partners bedraagt het heffingsvrije vermogen tezamen €114.000.

bezittingen:

  • onderdeel a: onroerende zaken (niet eigen woning, die immers reeds in box 1 valt, maar wel verhuurder onroerende zaken en vakantie woningen)
  • onderdeel b rechten die direct of indirect op onroerende zaken betrekking hebben
  • onderdeel c roerende zaken die niet voor persoonlijke doeleinden door de belastingplichtige en personen die behoren tot zijn huishouden worden gebruikt
  • Onderdeel d: rechten op roerende zaken
  • Onderdeel e: rechten die niet op zaken betrekking hebben, waaronder geld
  • Onderdeel f: overige vermogensrechten

schulden
in art. 5.3 lid 3 Wet IB worden de schulden gedefineerd als verplichtingen met waarde in het economisch verkeer. daartoe behoren ook de consumptieve schulden of schulden die zijn aangegaan terzake van eigen woning, maar niet voldoen aan de voorwaarden om te kwalificeren als eigen woningschuld.

ook verplichtingen die voortvloeien uit een belastingwet waarop de AWR van toepassing is, worden niet tot de schulden gerekend. De schulden worden slechts in aanmerking genomen voor zover deze meer bedragen dan de schuldendrempel van €3.200, art. 5.3 lid 3 sub f eerste volzin wet IB.

4 vrijstellingen
in afd. 5.2 en 5.3 staan vrijstellinge nwaarmee bij de bepaling van de rendementsgrondslag rekening moet worden gehouden.

vrijgestelde bezittingen zijn:

  • Bossen: art. 5.7 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001
  • Natuurterreinen: art. 5.7 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001
  • Onroerende zaken behorend tot een landgoed: aangewezen ingevolge de Natuurschoonwet, art. 5.7 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001
  • Voorwerpen van kunst en wetenschap: tenzij deze hoofdzakelijk als belegging dienen art. 5.8 lid 1 Wet IB 2001
  • Rechten op roerende zaken: mits krachtens erfrecht verkregen, mits in persoonlijk gebruik en mits deze niet hoofdzakelijk als belegging dienen, art. 5.9 Wet IB 2001
  • Uitvaartverzekering: of een ander overlijdensrisicoverzekering art. 5.10 onderdeel a Wet IB 2001.
  • Rechten op kapitaalsuitkeringen: die uitsluitend uitkeren bij invaliditeit, ongeval of ziekte art. 5.10 onderdeel b Wet IB 2001
  • Rechten ingevolge een zogenoemde earn-outregeling: ter zake van de verkoop van een aanmerkelijk belang art. 5.10 onderdeel c Wet IB 2001
  • Geld, chipkaart, geldswaardige papieren: (cadeaubonnen) tot een bedrag van 560 euro, en voor partners tezamen 1120 art. 5.10 onderdeel d Wet IB 2001
  • Vrijstelling kortlopende termijnen van inkomsten en verplichtingen: art. 5.12 Wet IB 2001
  • Groene beleggingen: tot een bedrag van 61215 en voor partners tezamen 122430 art. 5.13 Wet IB 2001
  • Nettolijfrenten: art. 5.16 Wet IB 2001 en aanspraken ingevolge een nettopensioenregeling art. 5.17 Wet Ib 2001.

5 waardering van bezittingen en schulden

de hoofdregel is dat bezittingen en schulden in box 3 in aanmerking worden genomen voor de waarde in het economisch verkeer art. 5. 19 lid 1 Wet IB.

5.2 uitzondering tweede woning en overige onroerende zaken en leegwaarderatio

in uitzondering op de hoofdregel worde twee woningen (niet de eigen woning die in box 1 wordt belast) en de overige onroerende zaken van de belastingplichtige gewaardeerd op de WOZ-waarde art. 5.20 Wet IB.
naast de leegwaarderatio gelden er twee correcties in de bijzondere gevallen dat er sprake is van erfpacht of van een woning die deel uitmaakt van niet gesplitste onroerende goed.

in de toepassing van de leegwaarderatio tot een waardering leidt die tot 10% of meer hoger is dan de waarde in het economisch verkeer van de verhuurde woning dient deze te worden gewaardeerd op die werkelijke waarde.

5.3 overige uitzonderingen op hoofdregel

in afwijking van de hoofdregel gelden voor de hierna genoemde bezittingen en schulden in box 3 specifieke waarderingsregels’

  • bezittingen en schulden die in het economisch verkeer als eenheid plegen te worden beschouwd, dienen te worden gewaardeerd met inachtneming van die omstandigheid art. 5.19 lid 2 Wet IB.
  • genotsrechten verleend tegen een zakelijke vergoeding die in regelmatige termijnen vervallen, termijnen ziet op een tijdvak van maximaal een jaar, worden gewaardeerd op nihil art. 5.19 lid 4 wet IB.
  • effecten genoteerd aan Euronext worden gewaardeerd conform de slotnotering in de Officiële prijscourant art. 5.21wet IB jo. art. 33b uitvoeringsregeling
  • genotsrechten worden gewaardeerd conform art. 5.22 Wet IB art. 18 jo. 19 uitvoeringsbesluit wet IB.
  • bezittingen waarop een genotsrecht is gevestigd: de waarde van de onbezwaarde art. 5.22 lid 2 Wet IB
  • de alimentatieverplichting in de vorm van het verstrekken van huisvesting wordt gewaardeerd op nihil art. 5.22 lid 4 Wet IB.

6 vrijstelling vorderingen en schulden bij bepaalde verkrijgingen krachtens erfrecht (defiscalisatie)

vanaf 1 jan 2012 zijn regels voor defiscalisering bij erfrechtelijke zaken uitgebreid, waardoor art. 5.4 lid 1 tot en met 4 van de Wet IB zijn herzien. dit betekent dat vorderingen van kinderen niet meer in box 3 worden meegerekend, terwijl schulden van de langstlevende ouder worden genegeerd, wat de belastingplicht voor degene die het vermogen beheert, beïnvloedt.

vanaf dezelfde datum geldt defiscalisering ook voor niet-opeisbare vorderingen en bijbehorende schulden tussen ouders en kinderen als gevolg van verschillende erfrechtelijke situaties, zoals verdeling van de nalatenschap (keuze)legaten en het opeisen van de legitieme portie door een kind.

voor 1 jan 2012 gold defiscalisering alleen bij vruchtgebruiksituaties bij de uitoefening van ‘bloot-eigendomswilsrechten’ door kinderen volgens de artikelen 4.19 en 4:20 Bw. vanaf 1 jan 2012 gledt dit ook voor vruchtgebruiktestamenten, -legaten en andere wettelijke rechten waarbij de langstlevende een vruchtgebruik kan claimen volgens de artikelen 4:29 en 4:30 BW.

7 peildatumarbitrage
belastingplichtigen mogen niet tijdelijk overige bezittingen omzetten inn banktegoeden om belastingvoordelen te behalen, bekend als peildatumarbitrage. Deze handelingen worden binnen een periode van drie maanden beoordeeld, die voor 1 jan moet beginnen en na 1 januari moet eindigen. las een belastingplichtige bijv. op 1 nov. zo handeling verricht en deze op 15 febr. ongedaan maakt, is art. 5.24 Wet ib niet van toepassing omdat de termijn van drie maanden eindigt vanaf 1 feb.

8 rangorderegeling en antimisbruikbepaling (antiboxhopbepaling)
bij het berekenen van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, geldt de rangorderegeling zoals vastgelegd in art. 2.14 Wet IB. deze regeling voorkomt dat vermogensbestanddelen die inkomen genereren in box 1 of box 2, worden meegeteld in box 3, tenzij ze niet onder box 1 of 2 vallen.

de antiboxhopbepaling heeft als doel:
- vermogensbestanddelen die 0-3 maanden inkomen genereren in box 1 of box 2, worden ook meegerekend in de rendementsgrondslag van box 3.

  • bij 3-6 maanden geldt dit eveneens, tenzij de belastingplichtige zakelijke redene hiervoor kan aantonen.
  • voor 6-18 maanden wordt tegen msibruik opgetreden, zoals bij flits VBI’s waarbij belasting wordt geheven in box 2 en box 3 als het vermogen binnen achttien maanden wordt overgeheveld.

de wetgever wil zo vermijden dat belastingplichtigen vermogensbestanddelen tijdelijk verplaatsen om de rendementsgrondslag te verlagen.

9 buitenlandse belastingplichtige art. 7.7 Wet IB
buitenlandse belastingplichtige worden op dezelfde manier belast als binnenlandse belastingplichtige voor hun NL bezittingen voolgens art. 7.7 Wet IB.
bezittingen:
1 in NL gelegen onroerende goed, incl. verhuurde of vakantiewoningen.

2 rechten die direct of indirect verband houden met NL onroerende goed

3 aandelenwinsten van een onderneming met leiding in NL, excl. effectenbezit of uit dienstbetrekking voortvloeiende aandelen, zoals gespecificeerd art. 7.7 lid 2 sub a tot c Wet IB.

A

inkomen uit beleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hc aant.

Belastingplichtigen Wet IB 2001
- Natuurlijke personen (art. 1.1 Wet IB)
- Binnenlandse belastingplichtigen art. 2.1 Wet IB)
inkomen wereldwijd behaald. Is ruim.
- In Nederland wonen
- Wereldinkomen

  • Buitenlandse belastingplichtigen art. 2.1 onderdeel b IB
    hoofdstuk 7 uitgewerkt, inkomen genoten in Nederland. Alleen NL inkomen.
    - In buitenland wonen én Nederlands inkomen
    - Nederlands inkomen
    Beide belasting betalen, maar waarover verschilt. Woonplaats van natuurlijk persoon is binnenlands belastingplichtige of buitenlands.

Woonplaats natuurlijke persoon
- Beoordelen feitelijk omstandigheden
- Duurzame band van persoonlijke aard tussen persoon en Nederland
is bepalend of iemands woonplaats fiscaal gezien in NL bevindt of niet.
- “centrum van levensbelangen”
- “middelpunt sociale leven”
- “duurzame band van persoonlijke aard”
- Materiele werkelijkheid doorslaggevend
- Beoordelen vanuit Nederlands perspectief
- Woonplaatsficties (feiten en omstandigheden maakt niet uit, wet zegt je hebt altijd woonplaats in NL bijv. art. 2.2 wet IB geldt voor NL Diplomaten als je bijv. uitgezonden naar ander land dan wordt je geacht inwoner van NL te zijn ook artikel voor legaliteitsbeginsel)

les:
Woonplaats bepaal je door feiten en omstandigheden art. 4 AWR. Je hoeft niet in 1 land te wonen. Maar kijkt naar welke het zwaarste weegt. Waar bevindt partner zich, kinderen, waar werk je, waar ga je naar sport, waar is huisarts, waar pyjama in kast. NL wetgeving doen we door art. 4 AWR en eigen NL perspectief ongeacht hoe andere staten ernaar kijken. Ik zie woonplaats in NL terwijl ook woonplaats in België. Komt niet vaak voor. Belastingplichtige heeft gevolg dat je in meerdere landen als belastingplichtige wordt beschouwd.

Bij art. 4 AWR dit is plek waar iemand zijn centrum van levensbelangen heeft, is dat plek NL. hoe we NL duiden, welk grondgebied valt onder NL.

Nederland
- ‘Nederland’ ?
- Koninkrijk der Nederlanden
- Het land Aruba
- Het land Curaçao
- Het land Sint Maarten
- Het land Nederland
- Nederland (in Europa gelegen deel van het Koninkrijk)
- BES eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)
- Invulling belastingwetgeving?

les:
land NL Europese gedeelte en BES eilanden. AWR zegt art. 2 lid 3 onderdeel d In Europa gelegen Nederland gelegen.

Individu
- Wet IB 2001 belast individu

  • Uitzonderingen:
    - Minderjarig kind
    - Tenzij winst, loon, row, p.u., pga
    - ‘Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen’ bij ‘fiscale partners’

Les:
leeftijd is niet relevant, zodra je bestaat ben je belastingplichtige voor wet IB. passieve inkomensbestanddelen > geld investeert dan belast bij ouders. Maar geld voor actieve bestanddelen waarvoor je moet werken / winst uit onderneming / loon uit dienstbetrekking dat wordt belast bij het kind zelf. Art. 2:15/2.16 Wet IB wat niet genoemd winst loon hoofdregel is belastingheffing bij individu.

Andere uitzondering:
als er sprake is van fiscale partners. Bepaalde inkomensbestanddelen gemeenschappelijk. Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen. Partners vrij voor onderverdeling bijv. onderling verdelen geldt voor gemeenschappelijk bestanddelen. Bij bijv. loon wordt bij individu zelf belast

Regeling fiscaal partner
- Spanning individuele belastingheffing en samenlevingsvorm
- Fiscaal partnerbegrip
- art. 5a AWR en 1.2 Wet IB 2001
- Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen
- art. 2.17 Wet IB 2001

Les: uitgangspunt dat we naar individu kijken past niet bij volwassene. Is van invloed op draagkracht van belastingplichtige. Als je kijkt naar tarief van box 1 loon, hoe meer inkomen hoe hoger belastingpercentage over dat hoger inkomen. Draagkracht. Sterkste schouders moeten zwaarste lasten dragen.

vraag heb je partner ja of nee, kan je samen lasten delen.
wet zei ja soms rekening gehouden met duo door leven gaan.
stap 1 beoordelen van vraag zijn er fiscale partners? Gelden ze als elkaars fiscale partners
zo ja dat ze fiscale partners zijn. Art. 5a AWR uniforme partner begrip: geldt voor meerdere heffingswetten. Ook Wet IB art. 1.2 en daarnaast bijzonderheden.

stap 2 zijn er gemeenschappelijke inkomensbestanddelen? Art. 2.17 Wet IB 2001
Dan hoe wil ik dat onderling toerekenen?
kijken naar hoe je minst belasting betaald.
Alle inkomen dat niet valt onder gemeenschappelijke inkomensbestanddelen? Dan belast bij individu.

Uniform partnerbegrip

Art. 5a AWR
- Gehuwden
Tenzij: verzoek scheiding én ander woonadres

  • Ongehuwde meerderjarigen met notariële samenlevingsovereenkomst
    Inschrijving GBA
  • Geregistreerde partners gelijkgesteld met gehuwden
  • Eén partner tegelijkertijd > ja art. 5a AWR.
  • Deel kalenderjaar partner?
    stel eerste helft samenwoont, maar niet gehuwd ook geen notariële samenlevingsovk. Als je in helft wel trouwt > dan als je ervoor niet getrouwd was maar wel samenwoonden dan geldt je ook als fiscale partner. Als je hele jaar zelfde partner hebt dan kan er sprake zijn van gemeenschappelijke inkomstenbestanddelen. En daarom is uitbreiding relevant.

Les:
Huwelijk tot dat je verzoek tot echtscheiding indient en ergens anders woont, ook al ben je nog getrouwd. Geregistreerde partners ook. Geldt ook voor wet IB.

-

Specifiek partnerbegrip Wet IB 2001
Ongehuwd samenwonenden, zonder notariële samenlevingsovereenkomst, zelfde woonadres GBA mits
- Genoemde omstandigheid art. 2.1 wet IB) als je samen kind hebt of woning hebt gekocht of
samen pensioenregeling. (uitbreiding van uniforme partnerbegrip)

Géén partner
- bloedverwant in de eerste graad
tenzij beiden 27 jaar. (ouder met kind bijv. )
- geen inwoner van Nederland en geen
kwalificerende buitenlands belastingplichtige
tenzij je voldoet aan specifieke
voorwaarden dat ten minste 90% door
NL mag worden belast.

  • Eén partner tegelijkertijd

Les: fiscaal partner valt vaak met romantische partner, maar hoeft niet. Is instrument om te kijken aar gemeenschappelijke draagkracht.

-

Heffing fiscale partners
- Inkomen

  • Gemeenschappelijk inkomensbestanddelen
    - Keuze onderlinge verdeling bij aangifte
    - 50%-50%
  • Mits gehele jaar dezelfde fiscale partner
    - Art. 2.17, lid 7 Wet IB 2001

Les: wat voor gevolgen om inkomen te belasten:
hoofdregel belast het individu > uitzondering erop geldt niet voor gemeenschappelijke inkomstenbestanddelen. Die nemen we in aanmerking in verhouding dat partners zelf kiezen. Als startpunt vrij in het verdelen van verdelen, maakt niet uit hoeveel 100 / 0 of 80/20. Maak je geen keuze dan 50/50 art. 2.17 lid 5 Wet IB 2001. Drie bestanddelen zijn gemeenschappelijke inkomstenbestanddelen eigen inkomen uit woning … en aftrek. Rest is niet gemeenschappelijk. Sparen en beleggen ook maar wordt als vermogen gezien > lid 2 van art. 2.17.

deze worden alleen als gemeenschappelijke inkomstenbestanddelen gezien als je hele jaar 1 en dezelfde fiscale partner hebt.

Verschuldigde Inkomstenbelasting
- Verschuldigde inkomstenbelasting: STAPPEN
1) Belastingplichtige
2) Vaststellen belastbare grondslag
- Inkomen (element objectieve draagkracht)
- Persoonsgebonden aftrekposten (element subjectieve draagkracht)
- Hoofdstuk 6 Wet IB 2001
- Draagkracht / persoonlijke omstandigheden
- Kosten moeten drukken op belastingplichtige
- Verplichte volgorde aftrek
- 3) Toepassen tarief
- Art. 2.10, 2.12 en 2.13 Wet IB 2001
- Verhoging vanwege correctie grondslagverminderende posten
- 4) Berekende belasting verminderen met heffingskortingen
- Hoofdstuk 8

Les:
hoe bepaal je hoeveel belasting men verschuldigd is.
Stappen^ die hierboven.

Verschuldigde inkomstenbelasting: STAPPEN
1) Belastingplichtige
wat voor soort, binnenlands of buitenlands belastingplichtige > woonplaats checken. Er is dus een subject.

2) Vaststellen belastbare grondslag
- Inkomen genoten in euro’s (element objectieve draagkracht)
- Persoonsgebonden aftrekposten (element subjectieve draagkracht)
die verlagen grondslag waarover wordt geheven. Aftrekposten ten aanzien van je persoonlijke situaties/bijzondere omstandigheden.
- Hoofdstuk 6 Wet IB 2001
- (subjectieve) Draagkracht / persoonlijke omstandigheden.

  • Kosten moeten drukken op belastingplichtige waarvoor je geen vergoeding krijgt, die mag je gebruiken als aftrekpost om belastbaar inkomen te verminderen.
  • Verplichte volgorde aftrek. Wet schrijft voor welke volgorde
    eerst box 1, is er nog over dan box 3 en tot slot in box 2 als er wat over is. Waarom 1,3,2. Wet > omdat je dan in aanmerking neemt hoogst mogelijk tarief. Box 2 tarief is laagst. Om aanmerking te nemen voor persoonsgebonden aftrek.

wanneer je gift doet dan zegt wet leidt tot persoonsgebonden aftrek post. En anderzijds instrumentele functie. Wetgever mensen wil stimuleren om gift te doen aan goede doelen. Miss meer mensen geneigd om geld weg te geven aan goede doelen.

3) Toepassen tarief
Art. 2.10, 2.12 en 2.13 Wet IB 2001
- Verhoging vanwege correctie grondslagverminderende posten
welk tarief moet je toepassen, wet IB kent verschillende tarieven.

ken apart tarief systeem voor box 1,2 en 3.
art. 2.10 box 1, 2.12 box 2 en 2.13 box 3.
3 tarieven. Inkomen van 0 tot 38.000 9,32 % IB
over inkomen dat valt van 2.10 wordt niet alleen IB geheven maar ook premievolksverzekering. Bereken IB inclusief van premievolksverzekering, achter 9,32 +27,65% doordat gecombineerde belasting / premietarief 36,97% (staat dat in wettenbundel) checken.

art. 2.10 is alleen box 1.

box 2 art. 2. 12 > op stap tarief 24,5 % en reguliere tarief 33%.

Art. 2.13 box 3 > 36%.

4) Berekende belasting verminderen met heffingskortingen
- Hoofdstuk 8
maakt belastingplichtige recht op heffingskorting? Breng je in mindering op belasting.
persoonsgebonden aftrek verminderen de belasting.

Art. 8.10 algemene heffingskorting.
binnenlandsbelastingplichtige algemene heffingskorting verminderd met percentage.
hoe hoger inkomen hoe lager korting.

art. 8.11 arbeidskorting > geldt voor iedere belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet. Art. 8.1 lid 1 onderdeel e definitie geeft met wat we bedoelen met arbeidsinkomen. Winst loon resultaat valt onder arbeidsinkomen.
waarom relevant?
art. 8.11 eerst opbouw is van arbeidskorting, lager bedrag en wordt hoger. Vindt ook
afbouw plaats. Arbeidskorting gaat ook na 0.

afbouw bij algemene heffingskorting ziet op belastbaar inkomen uit werk uit woning /inkomen box 1.


arbeidsinkomen dan winst loon en resultaat.

dan weet je hoeveel belasting de belastingplichtige verschuldigd is.

A

hc aant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hc deel 2

Eigen woning
Eigen woning, art. 3.111 Wet IB 2001
- Een (gedeelte) gebouw, (woon)schip of woonwagen
- Voor zover dat anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van o.a. eigendom

  • Hoofdverblijf
  • Voor duurzaam eigen gebruik bestemd
    regeling voor leegstand bij aan- en verkoop, scheiding en opname verpleeg- / verzorgingstehuis
  • Bij fiscaal partners één eigen woning

Les:
belastbaar inkomsten uit inkomen wordt belast uit box 1. Woonschip etc. maakt niet uit. Anders dan tijdelijk, dus duurzaam. Hoofdverblijf voor eigen gebruik.

situatie 2 personen getrouwd, maar wonen niet samen. Per individuele basis van deze woning is eigenaar van.. . in 1 jaar mag niet veranderen van woning.

Eigen woning forfair is voordeel dat je hebt van je eigen woning > dus waarde van woongenot uitgedrukt in WOZ waarde.

Inkomsten eigen woning
- Inkomsten eigen woning, art. 3.110 Wet IB 2001 (inkomen uit eigen woning bestaat uit 2 elementen voordeel en kosten > voordeel verminderd met kosten bepaalt het inkomen).

  • Voordeel (waarde van woongenot dat belastingplichtige heeft van woning)
    • Forfait, art. 3.112 Wet IB 2001
      - Percentage van WOZ-waarde
      - NB nihil-waardering voordelen indien leegstand vanwege aan- of verkoop 0,35% is minder dan 1%!.
      woning hebt gekocht maar woning staat leeg dan waarde van woongenot komt dan op nihil. Je hebt bijv. in bezit maar staat leeg.
  • Kosten
    - Renten eigen woning schuld, art. 3.120 Wet IB 2001
    dit zijn kosten die betaald voor de eigen woningschuld.
    - Populair: “hypotheekrente-aftrek” niet helemaal zuiver want zekerheidsrecht.
    - NB. Hypotheek is zekerheidsrecht
    - NB. Hypothecaire zekerheid is geen voorwaarde
    - Niet aftrekbaar: aflossing schuld (uiteraard)

Les:
wat doet eigen woning in inkomsten betrekking? Het in eigendom hebben van een woning willen we stimuleren. Wanneer je geld moet lenen voor eigen woning,
minder inkomstenbelasting betalen om eigen woning te schaffen. Wetgever wil fiscaal die rente die wordt betaald op schulden aangegaan aftrekbaar maken. Zal meeste effect hebben in box 1. Want verschillende inkomsten > loon uit dienstbetrekking. Positief bedrag. Wanneer je in box 1 zegt inkomsten van eigen woning is negatief bedrag > hypotheekrente in mindering wordt gebracht op bijv. loon en dan hoef je minder belasting te betalen.

Eigenwoningschuld
- Gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige:
I verwerving, verbetering of onderhoud, en
II verplichting ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig aflossen, en
- Annuïtair of Lineair, 30 jaar
III voldoen aan aflossingseis.
- Aflossingseis, art. 3.119c Wet IB 2001
- maximaal toegestane hoogte van de eigenwoningschuld
- Eigenwoningschuld op toetsmoment (31 december)
maximaal:

Les: welke schulden om schuld als eigenwoning schuld> cumulatief dus alle 3
1 verwerving, verbetering of onderhoud, van eigen woning reden waarom je schuld bent aangegaan
zonnepaneel

2 verplichting ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig aflossen, en
- Annuïtair of Lineair, 30 jaar
binnen 30 jaar hebben afgelost en moet ten minste annuïtair plaatsvinden. Annuïtair aflossing wordt dag 1 bepaald welk bedrag je bij looptijd zal betalen in begin rente maar naarmate rente lager want hoofdsom wordt lager en betaal je meer af. Begin daalt niet hard en later wel.
Lineair > begin afspreken welke bedrag je bepaalt. Van hoog naar laag.

III voldoen aan aflossingseis. Ook daadwerkelijk doen!!
Aflossingseis, art. 3.119c Wet IB 2001
- maximaal toegestane hoogte van de eigenwoningschuld

  • Eigenwoningschuld op toetsmoment (31 december)
    toets of je ieder jaar voldoet aan aflossingsschema. Art. 3.111 Wet IB 2001 wat kwalificeert als eigen woning?

Bijleenregeling
- Achtergrond?

Bijleenregeling
- Vervreemdingssaldo
- Waarde tegenprestatie vervreemding (verkoopprijs), minus kosten ter zake van vervreemding (makelaars, advertentie, taxatie) en minus de eigenwoningschuld
- Saldo = reserve

  • Eigenwoningreserve
    • Vervalt door aanwenden of na 3 jaar
  • Eigenwoningschuld (maximale schuld in box I) art. 3.119a
    • Schulden aangegaan ter verwerving eigen woning (1e limiet)
    • Kosten ter verwerving eigen woning verminderd met het bedrag van de eigenwoningreserve (2e limiet)

Wanneer je oude eigen woning hebt verkocht en hebt verkoopwinst behaald > dat verkoopresultaat eigenwoningreserve. Als je binnen 3 jaar nieuwe woning koopt je dat geld daarvoor gebruikt om nieuwe woning te financieren.
andere limiet wordt gevormd door de kosten.

A

hc deel 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hc deel 3

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Box III
- Sparen en beleggen
- Peildatum
- Géén verlies

Vermogen
- Rendement verhoogt draagkracht

Heffingvrij vermogen
- € 57.000 per belastingplichtige

Inkomen
- Forfaitair rendement (tenminste nihil)
- HR 24 december 2021

Tarief
- 36%, art. 2.13 Wet IB 2001

Inkomen uit vermogen > gedachte wet op inkomstenbelasting gaat uit van draagkracht. Vanuit draagkrachtbeginsel past het om rendement te belasten. Probleem met box 3 is dat inkomen forfaitaire bepalen. We kijken niet naar werkelijke rendement, maar naar waarde van bezittingen en percentage oplos laten. Is voordeel en daarover moet je belasting betalen. Dat systeem > is ingevoerd met IB 2001 > begin van het jaar peildatum wat zijn waarde van bezittingen en schulden daarover 4% en daarover moet je belasting betalen. Is gebaseerd om meer jaren gemiddelde rendement zou moeten behalen met spaargeld en rendement.

HR zei forfaitaire element is in strijd met art. 1 protocol EVRM in strijd met mensenrechten. HR zegt wetgever moet aansluiten met werkelijke rendement. Wetgever is aan nadenken hoe we kunnen regelen. Knelpunt > we kunnen het niet aan om belastingplichtige te gaan belasten voor werkelijke rendement voor sparen en beleggen. Onze ICT computer kan dat nu nog niet aan. Niet voor 2027 niet nieuwe systeem te verwachten.

Voordeel uit sparen en beleggen

  • Peildatum: begin kalenderjaar

Voordeel = effectief rendementspercentage * grondslag
- Rendementsgrondslag: Bezit – schuld
- Grondslag: Rendementsgrondslag – HVV (57.000)
- Effectief rendementspercentage = rendement / rendementsgrondslag
- Rendement
- 0,01% van de waarde van de banktegoeden
- 6,04% van de waarde van de overige bezittingen -2,46% van de waarde van de schulden
- Nb drempel schulden

Tarief: 36%

wel ieder jaar dichterbij komen. Niet meer uitgaan van 1 percentage. Maar meerdere.

1 peildatum begin van kalanderjaar. Wat is op 1 jan waarde van bezittingen en schulden ? noemen we rendementsgrondslag. Dat grondslag verminderen met heffingsvrije vermogen. Iedere belastingplichtige heeft recht op gedeelte zonder belasting vrije vermogen is 57.000 per persoon.
wanneer je grondslag weet, kan je voordeel bepalen. Effectief rendementspercentage / met grondslag.
dat effectief rendementspercentage > gaan we berekenen en rendementsgrondslag bezittingen – schulden.

rendement is hangt af van wat je hebt > van banktegoeden 0,01%
voor overige 6,04% en schulden 2,46% nemen.

Wanneer je rendement hebt per type bezittingen per categorie dan effectief rendementspersentage.

Rendementsgrondslag – HVV (57.000)
- Effectief rendementspercentage = rendement / rendementsgrondslag

A

hc deel 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly