Week 1 deel 2 Flashcards

(49 cards)

1
Q

Welke ziekten hebben sinds 1990 een grotere rol in de populatie dan infectieziekten?

A
  • hart- en vaatziekten
  • kanker
  • COPD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de meest voorkomende veroorzakers van infectieziekten?

A

bacterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is plasmidaal DNA?

A

kleine ringetjes met etra genen en dus ook extra eigenschappen die bacterien vaak hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een prokaryoot?

A

het DNA ligt dan los in plasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe vermeerderen bacterien zich?

A

kunnen onder slechte omstandigheden butien het lichaam voor sporen zorgen: dit zijn enkelstrengs DNA stukjes die ingesloten worden in het cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe kleuren bacterien onder de microscoop?

A

grampositieve bacterien kleuren paars en negatief rood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk critereum van Robert koch is nog niet weerlegd?

A

vanuit een ziek organisme kan een micro- organisme weer gekweekt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is kolonosatie?

A

bacterie is in het lichaam maar doet geen kwaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn commensale flora?

A

alle micro- organsimen op een bepaalde plek in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar is de pathogenese van infectie ziekten afhankelijk van?

A
  • micro- organsimen: pathogeniciteit en virulentie
  • gastheer: genetische achtergrond en immuunstatus
  • besmettingsroute
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn microbiota?

A

micro- organsimen van de darm en huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke barrieres van het innate immuunsysteem zijn er?

A
  • mechanisch: epitheel en beweging
  • chemisch: vetzuren, zout, lage ph, enzymen en antimicrobiele peptiden
  • microbiologisch: microbiota
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn verschillen tussen innate en adaptieve afweer?

A
  • genoomgecodeerde receptor vs gearrangeerde receptor
  • niet klonale vs klonale respons
  • snel vs langzaam
  • hetzelfde vs individueel verschillend
  • geen geheugen vs opbouw van geheugen populatie
  • patroonherkening vs specifieke herkenning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarmee herkennen lymfocyten een antigen?

A

het virale domein: recombinatie van V, D en J segmenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe herkent een b- lymfocyt een antigen?

A

door direct binding met surface immunoglobuline op het cel opp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet een CD4+ Cel?

A
  • produceert cytokinen voor activatie van macrofagen
  • zorgt voor co- stimulatie CD8+ cellen die geinfecteerde/ kankercellen doden
  • zorgt voor co stimulatie van B-cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe werkt een cytosolair antigen?

A

wordt in proteasoom afgebroken en dan door peptiden in gologi- apparaat verwerkt waarna het door een receptro wordt opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe werkt een exogeen antigen?

A

wordt mbv endosoom afgebroken tot peptide en dan in vesicel een receptor en gaat naar membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe heet de extracellulaire vorm van een virus?

A

Partikel of viron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de eclips fase?

A

als een virus de cel infecteerd, dan is het niet te detecteren

21
Q

Wat is het verschil tussen enveloped en non eveloped virus?

A

non is veel besmettlijker, een enveloped kan al door handen te wassen met zeep geinactiveerd worden

22
Q

Hoe verloopt de replicatie cyclus van een virus?

A
  • Eerst aanhechting op receptoren
  • dan entree virale genoom
  • transcriptie, translatie en replicatie
  • assemblage: nieuwe deeltjes en capside om genetisch materiaal
  • budding and release: virus uit cel
23
Q

Wat bepaald de specificiteit van receptoren?

24
Q

wat is tropisme?

A

Het virus hecht op een cel waar het virus ook wat aan heeft

25
wat is permissivitiet?
vermogen van de cel om replicatie van het virus te ondersteunen
26
wanneer is een cel susceptibel voor een virus?
als een cel de juiste receptor heeft
27
welke manieren kan het genoom van een virus naar binnen?
- zonder envelop = penetratie - met/ zonder envelop = endocytose - met envelop = membraanfusie
28
Welke receptoren zijn nodig voor Hiv de cel in kan?
CD4 binding en CCR5/ CXCR4
29
Hoe werkt AZT?
heeft N3 ipv OH groep waardoor polymerase dan niet meer in kan bouwen
30
wat doen selectieve nucleoside analogen?
remmen alleen viral epolymerasen niet selectieve kunnen voor toxciciteit zorgen en werken zo ook tegen kanker
31
Hoe werkt Aciclovir?
tegen herpes en waterpokken doordat herpes Tk heeft die snel een fosfaat groep op aclovir zet
32
waarom is de leishmania parasiet speciaal en alstig te behandelen met medicatie?
- groot genoom - complexe cel structuren - meerdere ontwikkelingsstadia meer gastheren
33
waar zijn parasieten in onder te verdelen?
- ectoparasieten: gelijkpotigen als luizen - parasitaire wormen: meercellig - parasitaire protozoa: - 1-celligen
34
wat is een vector?
e- vertebraat voor transmissie van parasiet via ander organismen
35
Hoe werkt de leishmiasis?
komt in macrofaag war het fagosoom- lysosoom fusie voorkomt. dan vermenigvuldigd het tot de macrofaag barst
36
wat is er aan de hand bij virale leishmiasis?
- parasiet infecteerd fagocyterende leukocyten - aantasting immuunsysteem door destructie granulocyten - verminderde ery- en trombos aanmaak - hepatosplenomegalie - veel secundaire infecties
37
welke soorten virale leishmiasis zijn er?
- donovani - infantum: meer oppertunistisch
38
wanneer kan leishmania zich makkelijker nestelen?
bij minder CD4+
38
39
wat doet HAART?
voorkomt klinisch manifes HIV infectie --> werkt alleen niet bij imuuungecompromiteerde patienten
40
wat is het verschil tussen cellulaire en humorale receptoren?
- cellulaire zijn gebonden op het plasmembraan/ intracellilair of zitten los in het cytosol - humorale receptoren zitten vrij in het bloed
41
wat doen surfactant eiwitten als pentrataxines, collectines en ficolines?
- activeren complent cascades - werken als opsine: aanpassen vreemd lichaam voor fagocytose --> stimuleerd bij binding de fagocytose
42
welke typen celullaire receptoren zijn er?
- opsonine receptoren (ander molecuul nodig voor signaleren) - (microbe) ligand receptroren (direct signaleren) - supplementaire receptoren (alleen signalerende rol)
43
welke manieren kan fagocytose plaatsvinden?
- ritssluiting - ruffles
44
welkeprikkels leiden tot activatie cytosplasmatische receptoren?
- bacteriele celwand fragmenten - bacteriele toxines - virussen - DNA/ RNA - K+ efflux - ROS - lysosmale membraan - extracellualir ATP - fagocytose van kristallen
45
Hoe werken NK- cellen?
- de inhiberende receptor van een NK cel kan binden aan HLA-1 - als NK- cel geactiveerd word: perforine en granzymen productie die zorgen voor apoptose in de doelcel - er wordt IFN- gamma afgegeven die macrofagen stimuleren - macrofagen scheiden weer IL- 12 ujit die NK- cel stimuleren
46
Hoe remt antibiotica bacteriele eiwitten?
- celwandsynthese - eiwitsunthese - celmembraan cynthese - DNA/ RNA synthese - foliumzuur synthese
47
Welke fagocytose resistente eigenschappen kunnen bacterien hebbemn?
- uitscheiden toxines die immuuncel doden - vorming kapsel ---> immuuncel kan niet meer binend - remmen fagosoom- lysosoom fusie - neutralisatie schadelijke stoffen lysosym - remming activatie IFN - verlaging APC vermogen - ontsnappen uit fagosoom en overleven in cytoplasma
48
Welke soorten bacterien zijn er?
- staven: liggen los van elkaar - kokken (bollen): duo zijn diplococcen en in ketens treptokokken en in trossen stafylococcen - komma vorming (virbro): los - spirillen: langerekte losse spiralen