Week 10 - HC Flashcards

1
Q

Wat is perceptie?

A

Op een bepaalde manier naar de wereld kijken, je kan dingen anders zien dan ze daadwerkelijk zijn
–> belangrijk om de waarheid te achterhalen en kritisch te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waardoor is de levensverwachting in de loop van de tijd erg toegenomen?

A

Komt door toegenomen welvaart (hygiëne, schoon water, betere voeding) we moeten wel langer met ziekte en tekortkomingen leven
Ontwikkeling anatomie (1800) –> bacteriën ontdekt (1650-1700) –> vaccinatie ontdekt –> anesthesie met ether –> röntgenstralen ontdekt –> antibiotica ontdekt –> DNA ontdekt –> CT/MRI ontwikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In welke 2 grote groepen is medisch onderzoek in te delen?

A

Onderzoek bij gezonde mensen: structuur en functie
Onderzoek bij zieke mensen: etiologie (oorzaak), diagnose, therapie, prognose en occurrence (frequentie) –> patiënten willen ook altijd dit van een arts weten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In welke 4 groepen is medisch onderzoek in te delen en wat is het verschil?

A
  • Fundamenteel (basic) onderzoek: hoe dingen in elkaar zitten (met bijv. dieren, mensen, celculturen, celbiologie, moleculaire biologie, genomics, proteomics en pathways)
  • Klinisch onderzoek: kijken naar preventie, symptomen, bloedonderzoek en familiehistorie
  • Gezondheidswetenschappen: samenvatting van de kliniek, populatie en epidemiologie
  • Translationeel: basis dingen, ontdekkingen of ontwikkelen naar de mensen toe brengen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn belangrijke onderdelen waaruit een wetenschappelijk onderzoek is opgebouwd?

A

woensdag 2 november 2022
10:19

  • Introductie: uitleg idee, achtergrond onderwerp, relevantie en wat is er al bekend
  • Methode sectie: opzet studie, hoe is data verkregen en geanalyseerd (uitkomsten en analyse methode) en selectie patiënten
  • Resultaten: wat is er gevonden en bevindingen uit het begin en einde van het onderzoek
    Discussie: samenvatting, context, eerdere onderzoeken, beperkingen (limitations), implicaties en conclusies.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat voor soort fout is een bias bij een representatieve steekproef?

A

Systematische fout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer is een steekproef valide?

A
  • Steekproef is representatief
  • Geen systematische fouten in de metingen
  • Onderzoek is gecontroleerd voor verstorende factoren
  • Rekening gehouden met placebo effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zijn er verstorende factoren bij gerandomiseerde studies, en bij epidemiologische studies?

A

Niet bij gerandomiseerde studies, deze hoeven niet gecorrigeerd te worden agv de randomisatie.
Wel bij epidemiologische studies, hier zijn verstorende factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de steekproefvariatie en waar is het afhankelijk van?

A

Toevallige fout.
- Spreiding van de metingen
- Steekproefgrootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke aannames worden gedaan om betrouwbaar te schatten?

A

Het gemiddelde in de populatie is gelijk aan het gemiddelde wat in deze steekproef is gevonden.
De spreiding van de uitkomsten in de populatie is ook gelijk aan de spreiding in deze steekproef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de standaardfout en wat berekend je ermee?

A

De maat voor de betrouwbaarheid van het gemiddelde. Het betrouwbaarheidsinterval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar is de breedte van het betrouwbaarheidsinterval afhankelijk van?

A
  • Hoe groot de betrouwbaarheid moet zijn (95%)
  • De steekproefgrootte n
    Als het interval kleiner is, is er meer betrouwbaarheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verband tussen de breedte van het betrouwbaarheidsinterval en de steekproefgrootte?

A

Deze is evenredig. Als de steekproef 4x zo groot is, wordt het BI 2x zo smal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zegt de nulhypothese altijd?

A

Dat er geen verband of effect is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de p-waarde en wanneer is de nulhypothese waar?

A

De kans dat het verschil vanuit de nulhypothese komt. Als de p-waarde lager dan 5% is, is de nulhypothese niet waar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat valt er te zeggen als p<0,05 en als p>0,05?

A

p<0,05 = nulhypothese kan verworpen worden, uitkomst is statistisch significant.
p>0,05 = geen reden om nulhypothese niet aan te nemen, uitkomst is niet statistisch significant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er met het BI en de p-waarde, als de steekproef groter wordt?

A

Grotere steekproef -> smaller BI -> kleinere p-waarde.
Dus met een voldoende grote steekproef is ook een klein verschil significant te krijgen. Daarom is klinische relevantie ook van belang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke typen fouten zijn er?

A

Type 1 fout = de nulhypothese is waar, maar bij toeval (kans van 5%) vinden we een extreme uitkomst in de steekproef. Er is dan geen significant verschil, maar dit lijkt wel zo.
Type 2 fout = de nulhypothese is niet waar, maar we zien toch een waarde die onder de nulhypothese ligt, omdat hij per toeval niet zo extreem is. De waarheid is dat de alternatieve hypothese waar is, maar dit lijkt niet zo uit onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de power en hoe versterk je deze?

A

De kans dat je het goede resultaat gaat vinden, door meer deelnemers in het onderzoek te betrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Zijn de type fouten te beïnvloeden?

A

1 = nee, kans altijd 5%
2 = ja, door grotere steekproef te nemen, verklein je de kans op type 2 fout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een poweranalyse en wat is een beperking daarvan?

A

Een berekening van hoeveel deelnemers nodig zijn zodat de type 2 fout kans zo klein mogelijk wordt. 80-90% wordt meestal gekozen.
Financien zijn een beperking, meer deelnemers kosten meer geld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer is de p-waarde significant?

A

Als de p-waarde significant is, bevat het BI niet de nulhypothese.
Als de p-waarde niet significant is, bevat het BI wel de nulhypothese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zegt de bayesiaanse manier van denken?

A

Dat informatie die je vooraf al weet, meespeelt in de post-test informatie. Als deze 0 is, heeft het testresultaat geen invloed op de post-test informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe wordt de odds berekend?

A

odds = p/1-p
p = odds/1+odds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar is de sensitiviteit gelijk aan, en de specificiteit?

A

De true positive rate = P(T+ID+) = TP/(TP+FN)
De false positieve rate = 1 - specificiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar hangen de positieve en negatieve voorspellende waarde van af?

A

De sensitiviteit, specificiteit en de prior kans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de prevalentie?

A

Hoe vaak de ziekte op dit moment aanwezig is.
= Aantal gevallen / populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de cumulatieve incidentie?

A

= Risico
Het aantal mensen dat over de loop van een bepaalde tijd de ziekte krijgen. Nieuw ontstane gevallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het incidentie cijfer?

A

De incidence rate (hazard rate). Het aantal events tijdens follow-up gedeeld door het aantal persoonsjaren. Hierdoor kunnen mensen die meerdere keren ziek zijn geweest worden meegenomen, dan is het incidentiecijfer hoger dan 1.
Life-expectency = 1/incidence rate. (inverse van incidence rate)

30
Q

Wat geeft een preston-curve?

A

Een wetmatig verband tussen welvaart (y-as) en levensverwachting (x-as).

31
Q

Waar zijn gezondheidsverschillen nationaal en internationaal bijproducten van?

A

Nationaal = van verschillen in de sociaal-economische status.
Internationaal = welvaartverschillen.

32
Q

Wat wordt als de belangrijkste determinant van de volksgezondheid gezien?

A

Economische ontwikkelingen.

33
Q

Welke ziektes komen bovenaan de maatschappelijke ladder meer voor?

A
  • Borstkanker; op latere leeftijd kinderen en geven weinig/geen borstvoeding.
  • Allergieën; groeien vaak op in hygienere omgeving.
34
Q

Waardoor ontstaan wijder wordende gezondheidsverschillen, ondanks de verbeterde welvaart, sociale zekerheid en toegankelijke zorg?

A
  • Gezondheidsproblemen leiden tot inkomensachteruitgang.
  • Grote ongelijkheid in materiële omstandigheden.
  • Grote ongelijkheid in immateriële omstandigheden (psychosociale stress).
35
Q

Wat zijn mogelijke maatregelen tegen gezondheidsverschillen?

A
  • Houd inkomensverschillen beperkt en bestrijdt armoede, vooral van kinderen.
  • Voorkom school- en werkuitval van chronisch zieken.
  • Maak de gezonde keuze en vertrouw niet te veel op voorlichting.
  • Versterk eerstelijnsgezondheidszorg in achterstandsbuurten.
36
Q

Welke soorten preventie zijn er en welke voorbeelden?

A

Primaire preventie = richt zich op periode die voorafgaat aan eerste verandering in de gezondheid. (schoon drinkwater, vaccinatie, autogordels en rotondes)
Secundiare preventie = opsporing voordat er klachten zijn, maar wel verschijnselen. (hielprik, bevolkingsonderzoek op baarmoederhals- en borstkanker)
Tertiaire preventie = ziekte remmen en slechte prognose voorkomen. (vroege mobilisatie bij heupfractuur en bestrijding depressie bij opname ouderen in ziekenhuis)

37
Q

Welke methoden van gezondheidsbescherming zijn er en wat houden ze in?

A
  • Gezondheidbescherming = voorkomen dat mensen worden blootgesteld aan gezondheidsrisico’s uit omgeving. (schoon drinkwater, veiligheid en milieu beleid gericht op voorkomen van luchtontreiniging)
  • Gezondheidsbevordering = ter verbetering van gezondheid, doel is gedragsverandering.
  • Specifieke ziektepreventie = voorkomen of opsporen van specifiek ziektebeeld (infectieziektebestrijding)
38
Q

Welke soort preventie zijn de methoden van gezondheidsbescherming?

A
  • Gezondheidsbescherming en gezondheidsbevordering zijn primaire preventie.
  • Specifieke ziektepreventie valt onder alle drie.
39
Q

Welke drie aspecten maken een maatregel een succes?

A
  • Voor preventie is inzicht in de directe oorzaken van de ziekte niet altijd nodig.
  • Passieve bescherming is vaak effectiever dan actieve gedragsverandering
  • Met universele maatregelen voorkom je gezondheidsverschillen; alle huizen worden aangelokten op riolering voorkom je ook verschil tussen arm en rijk.
40
Q

Welke twee typen vaccinaties bestaan er?

A
  • Universele vaccinatie bij kinderen; pokken, difterie, kinkhoest, tetanus.
  • Selectieve vaccinatie bestaat voor mensen die at risk zijn voor de ziekte; mensen die reizen naar de tropen.
41
Q

Wat waren de traditionele doelen van de geneeskunde?

A
  • Behouden van leven
  • Bestrijden van ziekte
  • Verlichten van pijn
42
Q

Welke redenen zijn er om doelen ter discussie te stellen?

A
  • Schaarste in geld -> noodzaak van keuzen
  • Technologische ontwikkelingen -> moet alles wat kan?
  • Medicalisering -> grenzen stellen aan medische bemoeienis.
  • Commercialisering -> het idee dat de mens maakbaar is.
43
Q

Wat is medicalisering?

A
  • Gezondheid steeds belangrijkere waarde
  • Uitbreiding van medische diagnoses
  • Steeds meer aspecten van dagelijks leven worden gestuurd door medicalisering (niet roken, gezond eten, oordoppen bij festivals)
44
Q

Wat is de kritiek op medicalisering?

A
  • over-testen
  • ## over-diagnostisering
45
Q

Wat is iatrogene schade?

A

Schade als gevolg van medische behandeling.

46
Q

Wat is de commercialisering van geneeskunde?

A
  • Designer baby’s
  • Cosmetische ingrepen
  • Prestaties optimaliseren in de sportgeneeskunde

Kunnen kwaliteit van leven verbeteren maar is dit de juiste keuze?

47
Q

Wat zijn de nieuwe doelen van de geneeskunde?

A
  1. Preventie van ziekte en letsel; hoe ver gaat de rol van arts, wordt de arts opvoeder?
  2. Verlichten van pijn en lijden, veroorzaakt door aandoeningen; lijden is meer dan alleen pijn. Lijden is niet alleen door fysieke symptomen. Lijden niet alleen door ziekte maar ook door behandeling. Wat lijden veroorzaakt is persoonlijk.
  3. Genezing en verzorging van zieken en
    zorg voor diegenen die niet genezen kunnen worden.
  4. Vermijden van vroegtijdige dood en nastreven van een vreedzame dood; palliatieve geneeskunde en stervenszorg en euthanasie.
48
Q

In welke drie opzichten is ziekte veranderd?

A
  1. Mensen hebben andere ziekten.
  2. Dokters hebben andere ideeën over ziekt.
  3. De maatschappelijke betekenis van ziekte is veranderd.
49
Q

Welke veranderingen zorgden voor een afname van stergevallen?

A
  • Hygiënische maatregelen (waterleidingen en riolering)
  • Groeiend levenspeil door economische voorspoed
  • Bacteriologie leidde tot sera en vaccins
  • Antibiotica (na 1944)
50
Q

Welke veranderingen zijn er in de ziektesoorten en het stofgebruik?

A

Meer chronische ziekten, door de toegenomen levensverwachting.
- > Hoe ouder je wordt, hoe zieker en hoe meer verschillende ziekten.

51
Q
A
  • Oorzaken
  • Gedragpatronen
  • Diagnostische technologieën
  • Medische therapieën
  • Sociale economische en omgevingsfactoren
  • Nieuwe diagnostische criteria
  • ## Veranderende sociala mores (homoseksualiteit)
52
Q
A
  • Eradication/ dimishment
  • Substitution
  • Relocation (geografische verplaatsing)
  • Emergense de novo
  • Re-emergence
  • Transmutation
53
Q

Wat is de natuurlijke historie van een ziekte?

A

Het natuurlijk verloop van een ziekte.

54
Q

Wat is het ontologisch ziektebegrip?(natural history)

A

Reële vastgestelde entiteiten die ontdekt kunnen worden. Bestaat los van de patiënt.

55
Q

Wat is het sociaal-constructivistisch ziektebegrip? (transmutation)

A

Ziekten zijn veranderlijke processen die in de maatschappij en cultuur worden geconstrueerd.

56
Q

Welke verandering in het begrip van ziekte vond plaats in 19e eeuw?

A

Van de symptomen van de ziekte en de patiënt naar de ziekte zelf.

57
Q

Ziektebeschrijving in de loop van de tijd? Hoe werd een maagzweer weergegeven?

A

Zenuwen / hysterie
Maagzweer
Hyperaciditeit en achylie
Anatomische diagnose terug
Ontdekking helicobacter in 1982; infectieziekte (en stress als factor waardoor het opspeelt)

58
Q

Wat zijn protoziekten?

A

Asymptomatische ziekten.
Voordat mensen ziek worden.

59
Q

Wat is het relative risk?

A

= Risk 1/ Risk 0
Vaak doe je degene met het hoogst verwachte risico in de teller.

60
Q

Wat is de nul value?

A

RR = 1
Hierbij is er geen verschil tussen de twee groepen.

61
Q

Wat gebeurt er met de CIR als je een lange follow-up hebt?

A

Deze komt steeds dichter bij de 1.

Bij een korte follow-up is CIR=RR

62
Q

Wat is het risico verschil?

A

Verschil tussen twee ratio’s. Dit kan wel negatief zijn en hierbij is de nul value wel 0.

63
Q

Welke twee soorten studies zijn er?

A
  • Observationeel = hierbij wordt een cohort opgesteld, de ricisofactoren worden vastgesteld en de mensen worden gevolgd. Na een bepaalde tijd worden de uitkomsten gemeten.
  • Experimenteel = er wordt een interventie aangebracht bij een groep. De groep wordt een bepaalde tijd gevolgd en tenslotte worden de uitkomsten gemeten en vergeleken.
64
Q

Welke drie soorten observationele studies?

A
  • Cross-sectional; Wat er nu al is
    (systematic review) prevalentie
  • Longitudinaal; Hier zit een tijdsas is. incidentie
65
Q

Hoe worden longitudinale studies weer opgedeeld?

A
  • Cohort = prospectief en retrospectief
  • Case-control = retrospectief.
66
Q

Wanneer worden case-reports of case-series veel gebruikt?

A
  • Nieuwe/zeldzame ziektes
  • Bijwerkingen
  • Nieuwe oorzaken
67
Q

Wat zijn cross-sectionele studies?

A

Gelijktijdig de blootstelling en de uitkomst meten.
- > Prevalentie
Oorzaak - gevolg relatie slecht vast te stellen.

Voorbeelden
- Meta-analyse
- Diagnostiek, ook screening
- Ecologische studies (waarin je populaties onderling vergelijkt)

68
Q

Wat zijn cohort studies?

A

= Follow-up en is incidentie.
Je begint met het identificeren van mensen met en zonder blootstelling en dan volg je ze in de tijd.

Prospectief = nu vaststellen wie wel en niet blootgesteld wordt en dan de tijd laten lopen.
Retrospectief = terug kijken in de tijd en vaststellen wie wel en niet blootgesteld worden en dan de tijd laten lopen.

69
Q

Wat zijn de voor en nadelen van een cohortstudie?

A

+
+ absolute risico en relatieve risico berekenen.

70
Q

Wat zijn de voor en nadelen van een case-control studie?

A

+ zeldzame studies
+ time efficient
+

Je begint met definiëren wie wel en niet de uitkomst hebben.
Je kunt geen CI of IR berekenen. De noemer zou nooit kloppen door de random selectie.