Week 2 Flashcards

(278 cards)

1
Q

Wat gebeurt er tijdens slikken?

A
  • happen en kauwen van voedsel, meer oppervlak vermenging met enzymen
  • via tong naar farynx
  • aflsluiten van neus en trachea
  • slikcentrum/ nervus vagus
  • passage door slokdarm (relaxatie gevolgd door activatie: peristaltiek)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

noem de 3 kauwspieren

A
  • m. pterygoideus lateralis
    -masseter temporalis
  • m. pterygoideus medialis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

noem de 3 speekselklieren

A

glandula parotides (sereus speeksel)
glandula submandibularis (sereus > muceus speeksel)
glandula sublingualis (muceus > sereus speeksel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

tong en smaak
anterior :
posterior :

A

anterior : gevoel n. lingualis
smaak n. facialis

posterior
smaak en gevoel : n. glossofaryngeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de n. lingualis

A

takken van n. facialis voor smaak en speeksel, takken n. trigeminus voor gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Feiten over de oesophageus (slokdarm)

A
  • gespierde holle buis van 25 cm
  • verbindt de farynx met de maag
  • bovenste en onderste sfincter = upper esophageal sphincter (UES) & lower esophageal sphincter (LES)
  • transporteert voedsel en vocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

benoemd de oorzaken van tal van aandoeningen aan de oesophageus

A
  • congenitaal
  • functioneel
  • obstructie
  • ontsteking
  • maligniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke spierlagen heeft de oesophageus?

A

buitenste longitudinale spierlaag en binnenste circulaire spierlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vertel iets over de longitudinale spierlaag:

A

bovenste 1/3 is dwarsgestreept en onderste 2/3 deel is glad spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke bekleding heeft de oesophageus?

A
  • plaveiselepitheel zonder verhoorning
  • lamina propria
  • mucosa + spierlaag (muscularis mucosae)
  • submucosa
  • muscularis propria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er bij reflux van maagzuur naar oesophageus?

A

slokdarm plaveiselepitheel verandert naar cilinderepitheel (zoals dat van de maag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke andere aandoening ter hoogte van de LES (lower esophageal sphincter) ken je?

A

achalasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is achalasie?

A

er is een vernauwing van de onderste slokdarmsfincter en dus een verwijding van de onderkant van de slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de belangrijkste oorzaak van een maagzweer en hoe wordt dat veroorzaakt?

A

helicobacter pylori bacterie en zorgt voor een onderbreking van het slijmvlies in de maag, daar is dus geen bescherming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de retroperitoneale organen?

A

pancreas, duodenum, colon ascendens, colons descendens, rectum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

3 hulporganen:

A

lever, hepar
galblaas, vesica biliaris
pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

3 verschillende soorten “bloed” in de vascularisatie van de tractus digestivus:

A
  • arterieel
  • veneus
  • portaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn portosystemiscche “verbindingen”

A

aandoening van de lever waarbij bloed niet via de normale route door de lever stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn caput medusae en hoe ontstaan ze?

A

spataderen rond de navel, paraumbilicale venen en epigastrische venen die draineren in v. iliaca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn varices oesofageus en hoe ontstaan ze?

A

spataderen in de slokdarm, veneuze collateralen die draineren in v. azygos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een anastomose?

A

verbinding tussen 2 bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

eetlust en verzadiging:

A
  • verlangen om te eten
  • regulatie van voldoende calorieen om aan metabole behoefte te voldoen
  • interactie tussen tractus digestivus, vetweefsel en hersenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

oorzaken van vetzucht:

A
  • afwijkingen in de hypothalamus
  • genetische factoren
  • lifestyle
  • ontwikkelingsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat zijn de korte termijn signalen van de regulatie voedselopname

A

glucose, insuline, CCK, rekken van de darm etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
regulatie voedselopname
kauwen en slikken (oraal): onvoldoende voor regulatie voedselopname
26
wat zijn de anorexigene (verzadigde) factoren feedback vanuit het maagdarmkanaal?
rekken maagdarmkanaal - n. vagus = info rekken doorgeven - n. splanchic = info welke voedingsstoffen doorgeven cholecystokinine (CCK) - signaal om pylorus te sluiten - stopsignaal naar hypothalamus glucose, alvleesklier = insuline en glucagon leptine (vetweefsel)
27
wat zijn de orexigene (honger) factoren feedback vanuit het maagdarmkanaal?
ghreline (gastro-intestinaal)
28
wat is de orexigene feedback binnen het CZS?
orexine/hypocretine (hypothalamus) neuropeptide Y (CSZ)
29
Wat is de rol van leptine?
leptine is het verzadigingshormoon. wordt in witte vetcellen gemaakt. en hoort bij de lange termijn factoren
30
Wat is de rol van ghreline?
ghreline is het hongerhormoon. wordt in de maag gemaakt. bij een lege maag wordt er meer ghreline aangemaakt. bij een volle maag wordt er minder ghreline aangemaakt.
31
waar zit het verzadigingscentrum en waar zit het hongercentrum in de hypothalamus?
verzadigingscentrum = ventromediaal hongercentrum = lateraal
32
Wat is het gevolg bij ventromediaal letsel in de hypothalamus?
ventromediaal = verzadigingscentrum aangedaan dus hyperfagie = abnormaal verhoogde eetlust
32
Wat is het gevolg bij lateraal letsel in de hypothalamus?
lateraal = hongercentrum aangedaan dus afagie = abnormaal verlaagde eetlust
33
Wat zijn de neuronen eerste orde van het hongercentrum?
AgRP & NPY
34
Wat zijn de neuronen eerste orde van het verzadigingscentrum?
CART & POMC
35
Wat zijn de lange termijn factoren?
Leptine
36
Wat is leptine?
- leptine gemaakt in vetcellen in het witte weefsel - leptine stimuleert de expressie van CART (anorexigeen, verzadiging) - leptine remt afgifte van neuropettide Y (orexigeen)
37
Welke twee vormen komen voor bij obesitas?
hyperplasie vetcellen = aantal vetcellen >> hypertrofie vetcellen = grootte vetcellen >>
38
Wat doet GLP 1?
zorgt dat tijdens eten eerder een verzadigd gevoel ontstaat, waardoor neiging om te eten afneemt
39
Wat is een eetstoornis
minder lust of teveel lust om te eten
40
verstoring van verzadiging geeft:
- anorexia nervosa - bulimia nervosa - cachexie, metabool syndroom uiting van onderliggende ziekte - overeten - binge eten
41
wat is anorexia
weinig of geen eetlust
42
anorexia kan en uiting zijn van een onderliggende aandoening:
anorexia nervosa infectie maligniteit inflammatoire darmziekte nierinsufficientie cirrose kauw of slikproblemen hypothyreoidie medicatie stress depressie
43
anorexia nervosa:
- psychiatrisch ziektebeeld - hongeren en ondervoeding - in samenhang met psychiatrische ziektebeelden - moeilijk behandelbaar - 18x hogere kans op sterfte door medische complicaties en zelfmoord (5% mortaliteit)
44
2 type anorexia nervosa:
restrictief = niet eten, of heel weing/ selectief en overmatig bewegen binge met braken
45
Wat zijn de DSM V criteria van anorexia nervosa:
BMI < 18,5 angst om aan te komen focus op gewicht en uiterlijk controle over eten
46
wat is het beloop van anorexia nervosa:
remissie in 30-60% (9-21 jaar) chronisch in 20% onvolledig herstel in 20%
47
hoe groot is de kans op recidief bij anorexia nervosa:
9-52%
48
hoe groot is de kans op overlijden bij anorexia nervosa:
5,6% per decade (10 jaar)
49
anorexia nervosa medische problemen:
- gewichtsverlies - ondervoeding/ hypocirculatie ritmestoornissen (hypokaliaemie, verlenging QTc=QT interval) cardiomyopathie nierinsufficientie pancytopenie osteoporose lage concentratie gonadale steroiden - braken (boerhaave scheur in slokdarm/ruptuur slokdarm) - overeten (maagruptuur)
50
anorexia nervosa; behandeling
- opname in ziekenhuis bij levensbedreigende complicaties - voeding (cave refeeding: 1200 kcal/dag) - psychotherapie gezinstherapie cognitieve gedragstherapie - farmacotherapie antidepressiva? antipstchotica? vitamine D en calcium
51
hoe bereken je een ideaal gewicht?
- body mass index (BMI) of Quetelet-index - meten van buikomvang - meten van vetpercentage - huidplooimeter
52
categorien BMI
< 18,5 - ondergewicht 20 - 25 - ideaal gewicht 25 - 30 - overgewicht 30 - 25 - milde obesitas 35 - 40 - ernstige obesitas 40 - 50 - morbide obesitas > 50. - ernstige morbide obesitas
53
hoe bereken je BMI
gewicht (Kg) delen door lengte x lengte (m)
54
wat is xerostomie?
droge mond
55
noem enkele oorzaken van xerostomie
medicatie veroudering Sjorgen syndroom (auto-immuunziekte) diabetes roken en alcohol methamphetamine en marihuana
56
hoeveel vloeistof produceren de speekselklieren per dag
0,75 - 1,5 liter
57
wat is de inhoud van speeksel?
H2O, elektrolyten, mucus, enzymen, antimicrobiele stoffen, leukocyten
58
Wat zijn de functies van speeksel:
voorkomt tandbederf door neutralisatie van zuren speeksel verhoogt smaak en maakt het makkelijker om te kauwen en te slikken antibacterieel (IgA en lysozyme) vertering (amylase en lipase)
59
Wat is het rapunzelsyndroom?
zeer zeldzame aandoening veroorzaakt door inslikken van haar compulsief (dwanghandelingen) eten van eigen haar onderliggende emotionele of psychiatrische stoornis eerste beschrijving in 1799 door een franse dokter Baudamant
60
Wat is de behandeling van het rapunzelsyndroom?
endoscopisch of chirurgisch verwijderen van haarbal
61
Hoeveel mensen in Nederland hebben MDL klachten
2 miljoen mensen 500 MDL-artsen 15-20% van ziekenhuisopnames en polikliniekbezoeken is MDL gerelateerd bij uitstek een multidisciplinair vak
62
Wat zijn veel voorkomende MDL klachten
winderigheid buikpijn obstipatie maagzuur misselijkheid diarree
63
Oorzaken van acute aandoeningen:
maag-darmbloedingen obstructie, inname vreemde voorwerpen infecties
64
oorzaken van chronische aandoeningen:
infecties (pre-) maligne tumoren inflammatie functioneel (IBS, motoriekstoornissen, achalasie(= bewegingsstoornis slokdarm)
65
Wat is de basis diagnostiek van MDL ziekten?
anamnese, lichamelijk onderzoek
66
Wat is de aanvullende diagnostiek van MDL ziekten?
- laboratoriumonderzoek bloed urine faeces adem - pathologie - microbiologie - radiologie passagefoto's buikoverzicht CT-scan MRI-scan echografie
67
MDL-specifieke diagnostiek, wat vallen onder de endoscoop?
gastroechoscopie enteroscopie colonscopie EUS = endoscopie ERCP = endoscopische retrograde cholangiopancreatiicografie videocapsule= pil camera
68
MDL-specifieke diagnostiek, wat vallen onder de functieonderzoeken?
manometrie - motiliteit = beweeglijkheid pH-metrie - reflux
69
Lichtbron en spiegel, wat is de uitdaging?
zichtbaar maken van de binnenkant van het lichaam, met name tractus digestivus
70
een ander probleem is de flexibiliteit van de endescoop, de geschiedenis:
Kussmaul (1868) rechte, starre buis, lichtbron en spiegel Schlindler (1922) rechte starre buis, opvoeren lichtbron door een buis
71
Wat is de semiflexibele gastroscopie en door wie uitgevonden:
Schlindler (1888- 1968) tip: buigen tot 30 graden 1932 Wolf-Schindler
72
volgende probleem is de beeldkwaliteit:
fiber endoscopie, 1970: eerste colonscopie
73
wat is een voorbeeld van preventie van gastrointestinale ziekten:
bevolkingsonderzoek: darmkanker, ontlastingstest
74
Wat zijn de cijfers van het bevolkingsonderzoek van darmkanker, de ontlastingstest
doelgroep bestaat uit 4,4 miljoen mensen 55-75 jaar 2,3 miljoen uitnodigingen per jaar 1,6 miljoen mensen sturen poep op = 70% (aantal FIT analysis per jaar) 85.000 bloed in poep = 5,3%, positieve FIT per jaar 72.000 colonscopieen gedaan na positieve FIT = 85%
75
wat is een voorbeeld van preventie van gastrointestinale ziekten:
surveillance van het Barret slokdarm, gastroscopie
76
wat is een voorbeeld van preventie van gastrointestinale ziekten:
surveillance van pancreascysten, EUS of MRI
77
wat is een voorbeeld van preventie van gastrointestinale ziekten:
surveillance van levercirrose - HCC, echo abdomen/ MRI
78
Waaruit bestaat de bovenste tractus digestivus:
oesofagus maag duodenum
79
welk aanvullend onderzoek beste voor anatomie?
gastrocscopie
80
welk aanvullend onderzoek beste voor functionaliteit?
manometrie en ph-metrie
81
welk aanvullend onderzoek beste voor functionaliteit?
gastroscopie
82
indicaties voor gastroscopie, slokdarm, maag, duodenum
melena (zwarte ontlasting) , coeliakie, reflux, ulcus, passageklachten, anemie
83
Wat zijn slokdarm varices?
gezwollen spataderen in wand oesofagus
84
Hoe ontstaan slokdarm varices?
verhoogde bloeddruk in poortader.
85
Wat is de therapie van varices bloeding?
banding, bij een banding worden er rubberen bandjes om de spataderen aangebracht. De spataderen worden afgebonden en sterven vanzelf af. Het bloed zoekt een andere route. glue
86
wat is een ulcus pepticum?
maagzweer
87
hoe wordt een maagzweer gecategoriseerd?
Forrest classificatie I actieve bloeding II niet actieve bloeding dus dood III niet actief dus dood
88
wat kun je zien met een manometrie?
drukmeting, waarmee drukgolf in de oesofagus zichtbaar kan worden. Achalasie en slokdarm spasme kan hiermee opgespoord worden.
89
Wat is een x- slokdarm passagefoto - bariumfoto (bariumpap = witte vloeistof?
middels rontgenstraling verloop van vloeistof in slokdarm zichtbaar maken
90
wat is een Ph-metrie?
kan gemakkelijk reflux worden aangetoond in de oesofagus
91
wanneer treden problemen met de motiliteit op?
jongere leeftijd, dus eerder manometrie doen
92
wanneer treden maligniteiten op en welk aanvullend onderzoek zou je dan doen?
oudere leeftijd, gastroscopie en ct-scan
93
hoe kun je de dunne darm afbeelden
(spiral) enteroscopie, double balloon, pil camera
94
wat zijn indicaties voor diagnostiek van de dunne darm?
adenocarcinoom, carcinoid, lymfoom, rectaal bloedverlies, gist, ferriprieve anemie (ijzergebrek), IBD
95
onderste tractus digestivus
colon
96
hoe kun je het colon afbeelden
colonscopie en ct-colografie, (pilcamera)
97
indicaties voor diagnostiek van het colon
bevolkingsonderzoek darmkanker, poliepen, ferriprieve anemie, IBD colitis ulcerosa / Crohn, buikklachten, >50 jaar veranderd defaecatiepatroon
98
wat zijn verschillende colonopoliepen?
inflammatoire poliep adenomateuze poliep (67%) - kan uitgroeien tot darmkanker serrated poliep
99
hoe kan je kleinere poliepen verwijderen?
met een snaar
100
hoe kan je grotere poliepen verwijderen?
EMR, Endoscopische Mucosale Resectie, met behulp van endoscoop
101
hoe kan je een gesteelde (= dikker aan uiteinde dunner aan de basis) poliep verwijderen
met een endoloop
102
wat doe je bij een colon carcinoom
Stent plaatsen dat is een bridge-to-surgery of palliatief
103
wat is HPB endoscopie
hepato-pancreatico-biliaire endoscopie
104
wat is de diagnostiek en behandeling van de pancreas en galwegen
echografie CT-scan MRI/MRCP endoscopische echografie ERCP
105
waarvoor wordt endoscopische echografie gebruikt
stadiering diagnostiek en behandeling
106
waarvoor wordt ERCP (‘Endoscopisch Retrograde Cholangio- en Pancreaticografie’ Dit betekent een kijkonderzoek van de galwegen en de afvoergang van de alvleesklier) gebruikt
GEEN diagnosticum galstenen stricturen (maligne, benigne) chronische pancreatitis gallekkage
107
Wat is de meest gebruikte huidige techniek?
EUS = endo-echografie, combinatie endoscopie en echo ook gebruikt voor stent plaatsen
108
wat zijn de drie fases van het slikproces?
orale faryngeale oesofagiale fase
109
wat is peristaltiek
peristaltiek is een actief proces die ervoor zorgt dat voedsel via de slokdarm naar de maag wordt getransporteerd
110
wie coordineren de peristaltische bewegingen?
Het AZS en in het bijzonder het EZS
111
wat doet glad spierweefsel
glad spierweefsel vertoont een unitary innervatie patroon, genereerd slow-wave oscillaties die ritmische contracties opwekken
112
wat is het verteringstelsel?
het verteringstelsel is een buis met individuele compartimenten die gescheiden zijn doormiddel van sfincter (kringspieren) en die specifieke functies hebben
113
het slikproces kun je indelen in
orale fase = voluntary = vrijwillig faryngeale fase = involuntary = onvrijwillig oesofagiale fase = involuntary = onvrijwillig
114
wat zijn de voortstuwende functies bij het slikproces
farynx = slokdarmhoofd, hier gaat de voedselbrij naar slokdarm bovenste slokdarmsfincter = poortwachter van slokdarm slokdarm = transport van de bolus naar de maag onderste slokdarmsfincter = poortwachter van de maag
115
wat zijn de beschermende functies bij het slikproces?
bovenste slokdarmsfincter = beschermt de luchtpijp van voedsel en maagsapreflux slokdarm = verwijdert reflux materiaal onderste slokdarmsfincter = beschermt slokdarm tegen maagsap reflux
116
wat is de ph van de slokdarm en de maag
ph slokdarm = 7 ph maag = 2
117
hoe transporteert de slokdarm de bolus naar de maag
peristaltiek
118
wat zie je als je een intraluminale drukmeting in de slokdarm doet tijdens het slikken
drukgolf beweegt sequentieel door de slokdarm heen = peristaltische beweging
119
hoe worden deze peristaltische golven opgewekt en gecoordineerd?
enterisch zenuwstelsel speelt een belangrijke rol in de peristaltiek.
120
Wat is het enterisch zenuwstelsel?
het enterisch zenuwstelsel is het eigen zenuwstelsel van het spijsverteringsstelsel
121
100 miljoen neuronen in EZS en nog een aantal neuronen in AZS, wat is het azs
azs= autonoom zenuwstelsel + para + sympathisch
122
Waar zitten de plexussen waar de EZS neuronen in zitten?
1. myenterisch (Auberbach's) tussen longitudinales spieren en circulaires spieren slokdarm t/m rectum 2. submucosal (Meissner's) alleen in submocusa dunne & dikke darm
123
volgorde van opbouw
mucosa = epitheel, bindweefsel & enterische zenuwcellen submucosa = bindweefsel, bloedvaten & klieren spieren = longitudinaal & circulair serosa = bindweefsel
124
hoe gaat de communicatie van de regeling van motoractiviteit bij spijsvertering
via actiepotentialen & neurotransmitters
125
hoe werken de myenterische neuronen
- input van para-/sympathicus
126
wat monitoren de myenterische neuronen:
rekken van spier Ph osmolaliteit mechanische stimulatie stimuleren of remmen via interneuronen
127
het enterisch zenuwstelsel heeft invloed op:
gladde spieren sekretorische cellen, produceren hormonen en enzymen submucosale endocriene cellen bloedvaten
128
wat is peristaltiek
gelijktijdige inhibitie gevolgd door sequentiele excitatie
129
benoem de twee stappen van de peristaltiek
1. gelijktijdige inhibitie via cDMN & NO van alle slokdarm delen = spierrelaxatie inhibitie is langer distaal (richting de maag) 2. sequentiele excitatie via rDMN & Ach = spiercontractie
130
benoem 2 typen van glad spierweefsel innervatie en hun verschillen
1. multiunit 1 neuron --> spiercel varicositeiten = meerdere synapsen intracellulaire koppeling = weinig fijne spiercontrole - iris, piloerector spier 2. unitary 1 neuron --> 1 spiercel varicositeiten = meerdere synapsen intracellulaire koppeling = veel gecoordineerde contractie - darmkanaal
131
wat zijn de 3 typen actiepotentialen in glad spierweefsel en beschijf ze
1. spike lijkt op skeletspier vooral unitary type 2. plateau lijkt op hartspier met duidelijk plateau 3. slow waves, peristaltiek autoritmische oscillaies graduele respons totdat drempel bereikt wordt: actie potentiaal gemoduleerd door lokale humorale, mechanische en rek stimuli ritmische contracties
132
definitie slikstoornis
ter hoogte van mond/ keel
133
definitie globusgevoel
gevoel alsof er iets in de keel zit
134
passageklachten = dysfagie
voedsel blijft hangen ter hoogte van de slokdarm
135
wat is dysfagie
een alarmsymptoom en altijd nader onderzoek nodig
136
de oorzaken van dysfagie
maligne/benigne slokdarmtumor ontsteking (refluxziekte, eosinofiele oesofagitis) extra-oesofageale tumor (schildklier/ mediastinum) hiatus hernia, maag komt door diafragma stricturen (vernauwing) divertikel (hoog-laag) motiliteitsstoornis neuromusculair/ systemisch
137
wat vraag je bij ananmnese
slik of passageprobleem? duur klachten? gewichtsverlies, refluxklachten, regurgitatie, hoesten/aspiratie, heesheid, pijn op borst, rug, schouder overig: bestraling, neuromusculaire/ systemische ziekten
138
wat doe je bij aanvullend onderzoek/ functietesten
endoscopie: inspectie en biopten manometrie (drukmeting): motiliteit zuur-impedantie meting (24 uurs pH-metrie): zuurexpositie en reflux slikvideo CT-MRI scan
139
wat is achalasie
khalasis, "not loosening or relaxing"
140
hoe vaak komt het voor
zeldzaam: 1 : 100.000
141
wat gebeurt er bij achalasie?
verlies van ganglioncellen in plexus myentericus: dysfunctie inhibtoire neuronen (NOS) (relaxatie) distale oesofagus/LES
142
wat is de oorzaak van achalasie?
ontstekingsfiltraat: autoimmuun/viraal, genetisch
143
wat is achalasie:
geen peristaltiek & geen LES relaxatie geen peristaltiek = geen transport bolus geen LES relaxatie stase voedsel & dilatatie slokdarm
144
Hoe uit de oesofagus zich op de foto
Bird's beak sign (vogelbek) en "sigmoid-shape"
145
wat is de behandeling van achalasie om de druk op de LES te verminderen
1. farmacologisch 2. pneumatische dilatatie 3. (chirurgisch) myotomie = doorsnijden van de LES
146
wat is POEM
perorale endoscopische myotomie De procedure bestaat uit een myotomie van de circulaire spierlaag van de slokdarm, nadat in de slokdarm een submucosale tunnel is gecreëerd.
147
hiatus hernia ("middenrifbreuk"), de categorisering:
normaal I sliding II para-oesofageaal III combi IV III+
148
wat is standaard bij slokdarmkanker
operatie voorafgegaan door chemotherapie en bestraling
149
wat zijn niet-operatieve alternatieven (veelal palliatie)
a. endoluminale stenting b. (chemo)radiotherapie
150
slokdarmkanker, welke 4 dingen vraag je jezelf af tijdens het diagnostisch proces:
1. primaire diagnose = aard aandoening? 2. "operabiliteit" = laat de algemene conditie de voorgenomen operatie toe? 3. "resectabiliteit" = is de tumor of zijn lymfeklieruitzaaiingen zodanig ingegroeid in de omgeving dat deze niet meer lokaal/radicaal te verwijderen is? 4. curabiliteit: zijn er geen uitzaaiingen op afstand?
151
welke 2 dingen bepalen de keuze van therapie bij slokdarmkanker?
conditie van patient en stadium van tumor (TNM)
152
wat zijn de kenpunten van het klinische gedeelte?
1. differentieer tussen slikstoornissen, globus gevoel en verstoorde voedselpassage 2. brede differentiaaldiagnose: goedaardige en kwaadaardige aandoeningen 3. zorgvuldige anamnese helpt je op weg maar dysfagie vereist (bijna) altijd nader onderzoek
153
welk hormoon stimuleert de zuurproductie?
gastrine
154
wat is dyspepsie?
dyspepsie is een verzamelnaam voor 'maag'-gerelateerde bovenbuiksklachten het omvat klachten als pijn in epigastrio, misselijkheid en zuurbranden dyspepsie is geen diagnose/ ziekte, maar omschrijvende samenvatting van symptomen
155
wat is zuurgerelateerde pathologie
zure reflux/ reflux oesofagitis ulcus ventriculi (maagzweer) ulcus duodeni
156
wat is een ulcus?
een ulcus is een defect (wond) in het epitheel - met diameter >/= 0,5 cm - doordringend tot in de submucosa
157
wat zijn kleinere/ ondiepere leasies dan een ulcus?
- erosies - aften
158
wat zijn de klinische consequenties van helicobacter pylori infectie?
primair: chronsische actieve gastritis = 100 % secundaire complicaties: - ulcus duodeni of ventriculi = 20% - atrofische gastritis (chronische maagslijmvliesontsteking) = 50% - maagkanker = 2% - maaglymfoom = < 0,1%
159
Waar kom de helicobacter pylori bacterie het meeste voor en waar het minste?
meeste: Rusland en Brazilie minste: Canada, Amerika en Australie
160
wat is de leeftijds-afhankelijke prevalentie van H. pylori in Nederland?
20-29 = 16,5% 30-39 = 24,6% 40-49 = 33,8% 50-59 = 34,1% 60-70 = 47,7%
161
wat zijn de 2 belangrijkste oorzaken van een ulcera van maag/ duodenum
infectie met Helicobacter pylori gebruik van NSAIDs/ aspirine ook nog: maagkanker andere infecties: CMV, Helicobacter heilmannii andere medicamenten M. crohn Zollinger Ellison syndroom ischemie
162
wat zijn gastroduodenale bijwerkingen van NSAID en aspirine gebruik?
50% gebruikers krijgt erosies in de maag 15-30% gebruikers heeft bij endoscopie ulcera (vaak asymptomatisch) 3% gebruikers krijgt ulcus-complicaties ook risico bij lage dosis aspirine
163
waar bestaat de bovenste tractus digestivus uit
slokdarm maag duodenum
164
wat zijn 3 behandelingen van maagbloedingen
- injectie therapie, adrenaline - thermische therapie, goldprobe & argon plasma coagulatie - mechanische therapie, clip
165
3 soorten maagbloedingen
- spuiter - oozend - visible vessel
166
maagzweer bloeding behandeling doelen:
1. stabiliseer de bloedsomloop met bloed transfusie als het nodig is 2. stop aanhoudende bloedingen endoscopische hemostase verwijzing voor angiografie of chirurgie als de bloeding niet onder controle te krijgen is 3. voorkom re-bleeding
167
wat is de juiste volgorde van behandelacties bij bloedbraken
1. infuus met NaCl 0,9% 2. proton pomp remmer in infuus 3. bloedtransfusie 4. gastroscopie (kan alleen bij stabiele patienten)
168
wat is de medicamenteuze behandeling van ulcera?
- zuurremmers histamine-receptor blokkers (H2-blokkers) protonpomp remmers (PPIs) - anti- H. pylori therapie - staken NSAID of vervanging door COX-2 selectief NSAID met PPI
169
hoe kun je de Helicobacter pylori bacterie uitroeien?
triple therapie = PPI (protonpompremmer) + 2 antibiotica
170
redenen voor triple therapie:
- antibiotica minder effectief in zuur milieu - snel ontstaan resistentie bij mono-therapie - slechte penetratie antibiotica in mucuslaag
171
wat zijn risicofactoren van zure reflux
- hernia diafragmatica - overgewicht - roken
172
wat zijn de consequenties van zure reflux
- reflux oesofagitis - Barret slokdarm - adenocarcinoom slokdarm
173
wat is het nut van maagzuur (HCL). secretie
- destructie van pathogene bacterien en virussen en denaturatie van toxische eiwitten - verbreking van waterstofbruggen in voedingseiwitten --> ontvouwing )(denaturatie) --> bevordert hydrolyse door proteases in maag en darm - activering van pepsinogeen tot pepsine en van maag lipase (pH optimum 2-3) - co-secretie = intrinsic factor (IF), nodig voor vitamine B12 absorptie
174
waar zitten de regulerende hormonen in de maag?
in het antrum
175
176
hoe ziet het membraan van de maag eruit?
maagputjes = inhammen voor oppervlakte vergroting en veel meer cellen die zuur kunnen produceren
177
welke cellen zitten er in de maag en wat doen ze?
muceuze cellen; produceren mucus (=slijm) en is beschermlaag parietale cel: produceren HCL en intrinsic factor entero-chromaffine cel: produceren hormonen hoofdcel: pepsinogeen en maaglipase histamine (mest) cel: goed voor de afweer
178
welke cellen behoren tot het exocriene gedeelte = afgifte aan het lumen
hoofdcellen= pepsinogeen en maaglipase parietale cellen= HCL en IF
179
Waar bevindt zich het endocriene gedeelte van de maag?
in het antrum
180
welke cellen behoren tot het endocriene gedeelte= afgifte hormonen aan het bloed
G-cel produceren gastrine D-cel produceren somatostatine
181
wat is het stimulerende hormoon en wat is het remmende hormoon van zuursecretie
stimulerend = gastrine en histamine remmend = somatostatine
182
wat is het essentiele stofje dat de maagzuursecretie stimuleert?
histamine
183
waardoor wordt histamine afgegeven?
door de EC cel = entero-chromaffine cel dit is de centrale activtor
184
Door welke 2 dingen wordt de EC cel gestimuleerd?
1. gastrine vanuit het antrum vanuit het bloedvat (endocrien) 2. nervus vagus, cholinerge neuronen (ACh)
185
wat is histamine?
histamine is de centrale fysiologische stimulator afgifte wordt gestimuleerd door gastrine en acetylcholine
186
wat remt de HCL secretie
Histamine- receptor anatagonist
187
wat doet gastrine
gastrine verzorgt de communicatie tussen antrum en fundus/corpus (endocrien) en stimuleert de parietale cel direct en indirect via histamine
188
wat doet somatostatine (endocrien) en hoe doet hij dat?
remt HCL secretie want gaat op receptor van histamine zitten van EC cel en kan ook direct op de parietale cel gaan zitten en remt zo ook HCL secretie
189
maar welke factoren spelen ook een rol bij de remming van HCL secretie?
factoren uit het duodenum: vetzuren zure milieu dat aangekomen is in duodenum
190
welke 2 hormonen scheidt het duodenum af die ook op de parietale cel gaan zitten en dus HCL secretie remmen:
secretine gastric inhibitory peptide (GIP)
191
wat geeft het duodenum daarnaast af en wat doet het?
cholecystokinine CCK wordt aan bloed afgegeven en stimuleert D-cellen in antrum om somatostatine af te geven
192
wat is nog meer een belangrijke remmer van de parietale cel en een lokaal hormoon
PGE2
193
wat zijn 2 stimulerende factoren voor de G-cel
vanuit het lumen - mechanische rek van maagwand - afbraakproducten peptides en aminozuren vanuit zenuwen, zonder eten in de maag hoeft te zitten - n.vagus, acetylcholine + gastrin release peptide (GRP)
194
wat gebeurt er bij een vagotomie?
nervus vagus kapot gemaakt en dus valt die stimulerende factor weg, dus minder HCL- productie
195
wat is belangrijke activator D cel
Zoutzuur, H+ D-cel geeft ook directe remmer G cel
196
wat is nog meer een belangrijke activator van D cel uit duodenum?
CCK
197
Wat doet helicobacter pylori bacterie in het antrum?
remt de activatie van D cel want die bacterie wil graag in een zuur milieu overleven
198
3 fases regulatie maagzuur secretie, noem ze en waar ze belangrijk voor zijn
cefale fase: voordat eten komt, maagzuur secretie, N. vagus en ACh gastrische fase: eten in de maag, maagzuur secretie, rekwand maag en afbraakproducten, peptiden en aminozuur intestinale fase: eten in duodenum, maagzuur remming, sceretine, vetzuur, MG, GIP, CCK
199
wat gebeurt er in de parietale cel?
histamine bindt, cAMP (second messenger) zorgt ervoor dat blaasjes fuseren (tubulovesiculair systeem)
200
wat gebeurt er in zo'n blaasje in rust (=tubulo vesicle)?
tijdens fuseren komt protonpomp in plasamembraan en wisselt H+ uit tegen K+, H+ cel in en K+ cel uit
201
wat gebeurt er in zo'n blaasje bij stimulatie?
HCL afgegeven aan maaginhoud en bicarbonaat aan bloed, ik heb een tekening gemaakt!!!!
202
hoeveel budget van Nederland gaat er naar remmende maagzuur secretie farmaca
10%
203
wat is het belangrijkste medicijn tegen maagzuursecretie?
Histamine H2 receptor anatagonisten (Ranitidine, Zantac)
204
wat doet de histamine H2 receptor antagonist?
blokkeert alleen histamine H2, niet de "klassieke H1- receptoren in luchtwegen en bloedvaten heeft dus weinig bijwerkingen het is wel minder effectief dan proton pomp remmers (PPIs) dat is niet bruikbaar bij Zollinger-Ellison syndroom remt ook de groei van Helicobacter pylori maar wel grotere kans op recidive bij beeindiging therapie
205
remming van maagzuur secretie proton pomp remmer (PPIs), wat is het en hoe werkt het?
omeprazol (Losec) is een zwakke base, gaat naar lumen en bindt met H+ stapelt daar op. Door zure milieu vinden er intramoleculaire reacties plaats (pro-drug -> drug). Nu vormt het disulfide complex met -SH groep in proton en gaat op de pomp zitten. Deze binding is irreversibel en duurt 18h (want halfwaarde tiijd pompeiwit is 18hr) je heeft PPI voor een maaltijd
206
wat doen NSAIDs tegen een maagulcera, bescherming van de maagwand tegen HCL en pepsine: wat zijn de beschermende effecten van prostaglandine E2?
1. mucus secretie omhoog 2. HCO3 secretie omhoog 3. HCL secretie omlaag 4. lokale bloedflow omhoog 5. celproliferatie omhoog
207
hoe zorgen NSAIDs voor een maag ulcera
NSAIDs zijn zwakke zuren dus in lumen bindt dat aan H+ en wordt zo neutraal en kan dus de cel in, in cel is pH neutraal dus H+ komt weer vrij. NSAID wordt dus geladen en blijft in cel en kan niet meer terug. NSAID remt COX-1 en dat maakt PGE2, PGE2 dus ook geremd PGE2 is nodig voor mucus productie. Mucus productie gebeurt niet en dus minder bescherming want dunne mucuslaag. Dus cel beschadiging en maag ulcera kan optreden.
208
welke 3 dingen reguleren de maagzuur productie;
n. vagus antrum cellen het duodenum
209
wat zijn de twee farmacologische remmers van de maagzuur productie:
histamine antagonisten protonpomp inhibitors
210
wat zijn de 2 functies van de exocriene pancreas?
secretie van spijsverteringsenzymen in het duodenum - eiwitafbrekende (proteolytische) pro-enzymen - vetafbrekende (lipolytische) enzymen - koolhydraat afbrekende (glycosidische) enzymen secretie van bicarbonaat in het duodenum (1,5 liter/dag)
211
wat zijn: - eiwitafbrekende (proteolytische) pro-enzymen - vetafbrekende (lipolytische) enzymen - koolhydraat afbrekende (glycosidische) enzymen
- eiwitafbrekende (proteolytische) pro-enzymen trypsinogeen, chymo-trypsinogeen, pro-elastase, pro-carboxypeptidases - vetafbrekende (lipolytische) enzymen pancreas lipase, pro-colipase - koolhydraat afbrekende (glycosidische) enzymen alfa-amylase
212
functie van de 1,5 liter/dag bicarbonaat secretie:
- voorkomt zuurschade darmwand (ulcera) - zorgt voor optimale pH (>6) voor digestive enzymen in het duodenum
213
wat is de taakverdeling in de exocriene pancreas, benoem peptide hormoon, celtype en secretie
peptide hormoon - CCK/ gastrine celtype - acinair secretie - eiwit/ enzymen peptide hormoon - secretine celtype - ductulair secretie - NaHCO3 rijke vloeistof
214
wat is de functie van de acinaire cel
enzym synthese, opslag en secretie enzym secretie door excocytose synthese van pancreas enzymen
215
hoe werkt de regulatie van de acinaire secretie in de pancreas:
ACh en CCK zijn de "key" regulatoren, ACh is permissive voor CCK, en calcium gemedieerd
216
wat doen secretine en cAMP
secretine en cAMP verhogen het effect van ACh en CCK op de acinaire secretie
217
Wat is vagotomie?
door vagotomie werkt ACh niet meer want de n. vagus wordt gedeeltelijk of helemaal doorgesneden
218
wat doet de ductulaire secretie in de pancreas?
zout en water transport
219
welke transporter zit er in de apicale zijde van de ductulaire cel
gereguleerd chloorkanaal, CFTR onder normale omstandigheden staat dit dicht
220
Hoe wordt het CFTR kanaal open gezet vanuit het bloed
door secretine en cAMP, wordt kanaal gefosforyleerd en open gezet
221
Hoe wordt het CFTR kanaal open gezet vanuit de acinaire zijde?
guanyline bindt aan receptor aan apicale zijde en brengt ook fosfaat groep aan CFTR
222
wat doet de luminocriene regulatie?
coordineeert acinaire en ductulaire secretie
223
wat doet endocriene regulatie?
koppelt HCL toevoer aan HCO3- secretie naar duodenum
224
twee fases stimulatie pancreas secretie
cefale fase gastrische fase maar belangrijkste intestinale fase vanuit duodenum
225
welke 2 cellen zitten in de wand van duodenum
I-cellen S-cellen
226
wat geven deze cellen af en hoe worden ze gestimuleerd?
I-cel geeft CCK af en wordt gestimuleerd door vetzuren, aminozuren, peptiden en CCK-RF S-cel geeft secretine af en deze is gekoppeld aan pH van duodenum, lage pH is secretine afgeven, secretine gaat via bloedbaan naar de pancreas
227
HCO3- secretie is evenredig met zuurbelasting in duodenum
want protonen in duodenum moeten geneutraliseerd worden
228
wat doet CCK
zorgt dat spijsverteringsenzymen gesynthetiseerd worden en afgegeven.
229
wat doet trypsine na het eten
trypsine heeft na het eten geen substraat meer dus gaat CCK-RF (CCK-releasing factor) afbreken met als gevolg dat er minder CCK aanwezig is.
230
hoe wordt er voor de preventie gezorgd van "pancreas-zelfvertering"
- zymogenen worden in een inactieve (pro-) vorm aangemaakt (uitzondering van lipase en alfa-amylase) - zymogenen verpakt in granulae in de cel - verpakt tezamen met trypsine inhibitor - zymogenen secretie en activering in gescheiden anatomische compartimenten (enterokinase zit in wand duodenum, komt vrij en zet trypsinogeen om in trypsine, trypsine splitst vervolgens alle andere pro-enzymen om in actieve vorm)
231
wat is er zo bijzonder aan enterokinase:
enterokinase heeft slechts 1 fysiologisch substraat = trypsinogeen
232
wat is een vorm van chronische pancreatitis
calcificaties in de pancreas, stenen
233
chronische pancreatitis en gewichtsverlies, differentiaal diagnose:
pancreas kanker, mensen met chronische pancreatitis kans op kanker 2% in 5 years pancreas exocriene insufficientie gewichtsverlies door pijn en verminderde voedselinname
234
uit welke 2 cellen bestaat de endocriene secretie
alfa cells 10-20% glucagon beta cells 75-80% insuline
235
uit welke 2 cellen bestaat de exocriene secretie
acinar cells verteringsenzymen ductal cells electrolytes
236
hoeveel vloeistof per dag maakt pancreas en hoeveel procent van pancreas bestaat uit acini?
1-2,5 liter excretie per dag en 80% acini
237
wat doet de acinus
excretie van verteringsenzymen amylase - koolhydraten lipases - vetten proteases - eiwitten
238
wat doet de ductus
excretie van elektrolyten natrium, kalium, chloor en bicarbonaat
239
waarom is het uitscheiden van bicarbonaat van belang
1. neutraliseert het maagzuur 2. zorgt voor een optimale pH voor het functioneren van de verteringsenzymen
240
welke fase is het belangrijkste voor de pancreas secretie en wat doet het ?
intestinale fase acinus: CCK zorgt ervoor dat secretie van pancreas enzymen omhoog gaat ductus: secretine zorgt ervoor dat water en bicarbonaat secretie omhoog gaat
241
wat gebeurt er met de pancreas bij normaal avondeten
- pancreas enzymen worden parallel gescreteerd - de maximale waarde wordt in het eerste uur na de maaltijd bereikt - aanhoudende toename voor 3-4 uur
242
wat is een inadequate defintie van een exocriene pancreas insufficientie?
verminderde enzym secretie, want pancreas secretie staat niet gelijk aan pancreas functie
243
wat is een adequate definitie van een exocriene pancreas insufficientie?
malabsorptie, onvermogen van de exocriene alvleesklier om een ​​normale voedselvertering te handhaven
244
ziektes van het pancreas parenchym dat exocriene insufficientie veroorzaakt = verminderde productie en excretie van de pancreas enzymen
acute necrotiserende pancreatitis chronische pancreatitis cystische fibrose
245
wat zorgt voor een obstructie van de ductus van de alvleesklier = verminderde excretie van pancreas enzymen
chronische pancreatitis pancreas kanker
246
verstoorde darmomgeving = verminderd stimulerende capaciteit van de darmen
coaliakie, ontsteking duodenum Crohn Zollinger-Ellison
247
verstoorde mix van voedsel uit de darmen en pancreas enzymen = post-surgery
pancreas surgery roux and y (bypass)
248
verminderde pancreas secretie = acute pancreatitis
ontstekingsproces van de pancreas met variabele betrokkenheid van omliggende weefsels
249
wat is de klinische definitie van acute pancreatitis
1. symptomen, buikpijn 2. serum amylase/lipase < 3x ULN 3. radiologische afbeelding laat pancreatitis zien
250
oorzaken acute pancreatitis:
galstenen (21-33%) alcohol (16-27%) triglyceridemia (2-5%) iatrogrenic (ERCP/EUS) hypercalcemia infectie erfelijk autoimmuun medicatie structureel - tumors of cystische lesies
251
grootse oorzaak exocriene insufficientie = chronische pancreatitis
incidentie 4-5/100.000/year fibro-inflammatoir syndroom waarbij herhaalde episodes van ontsteking leiden tot onomkeerbare weefselbeschadiging van de pancreas histologisch, kenmerken van chronische irreversibele schade van de pancreas (calcificaties en fibrose)
252
klinische definitie van chronische pancreatitis
1. symptomen (buikpijn) 2. insufficienties (exocrien/endocrien) 3. radiologisch chronische pancreatitis te zien
253
main oorzaken chronische pancreatitis:
1. toxic, alcohol en roken 2. tropisch, india, indonesie, afrika 3. genetisch 4. autoimmuun pancreatitis acute pancreatitis dat chronische pancreatitis is geworden
254
wanneer komt malabsorptie, voedingstoffen niet goed opgenomen voor?
malabsorpie vindt plaasts als de capaciteit van de enzym secretie met meer dan 90% is gedaald lipase secretie daalt sneller dan secretie van proteases
255
hoe groot is de kans dat een chronische pancreatitis leidt tot exocriene pancreas insufficientie
met calcificaties = 80% als ook de grootse duct is verwijd = 82,8%
256
wat is pancreas maldigestion (malabsorptie)
de hoeveelheid van gescreteerde enzymen is niet genoeg om de normale opname te behouden
257
symptomen van exocriene insufficientie
buikkrampen gewichtsverlies steatorrhoea, vette diaree deficienties of vit A/E/D/K
258
hoe kun je exocriene insufficientie diagnostiseren:
directe test: verzameling van pancreassecreties na IV-toediening van een secretagoog indirecte test: - van de Kamer test (gouden standaard) bepalen functie van de pancreas door vetbelasting - A mixed C-triglyceride breath test labeled substraat - feces elastase bepalen pancreasenzymen in ontlasting
259
directe pancreas functie test:
- hormonaal stimulerende test CCK of secretine - het plaatsen van een buis door duodenum om pancreas secretie te verzamelen nadelen: invasief objectivering van klinisch irrelevante milde exocriene-insufficiëntie van de pancreas
260
wat is de van de Kamer test en wat zijn de nadelen:
100 gram vet 5 dagen, verzamel alle ontlasting van laatste 3 dagen nadelen - het dieet met vet moet precies zijn - niet makkelijk om aan te voldoen - moeilijke hantering van ontlastingsmonsters in het laboratorium (omslachtig en niet plesant)
261
wat is de faeces elastase en wat zijn voor en nadelen:
elastase is een enzym hetzelfde als proteases, blijft stabiel tijdens het produceren van ontlasting voordeel; simpel en cheap al verkrijgbaar nadeel; false-positive resultaten door waterige diarree detecteert alleen severe
262
wat is de faeces elastase en wat zijn voor en nadelen:
elastase is een enzym hetzelfde als proteases, blijft stabiel tijdens het produceren van ontlasting voordeel; simpel en cheap al verkrijgbaar nadeel; false-positive resultaten door waterige diarree detecteert alleen zware pancreas insufficientie
263
hoe werkt de behandeling van exocriene insufficientie en de goals
multifactoriele benadering goals; verminderen van malabsorptie gerelateerde symptomen normale voedingstoestand bereiken
264
hoe werkt enzym replacement therapie:
- capsules met enterisch gecoat microbead-enzym - enterisch coating om pH van de maag te weerstaan - coat laat los als pH < 5,5
265
hoe kun je het effect evalueren?
buikpijn klachten weg verbeterde status van micronutriënten gewichtstoename
266
incidentie en definitie van acute- en chronische pancreatitis
acute pancreatitis: incidentie: 70-700 per 1.000.000 zware aanvallen in 10-20% van de gevallen mortaliteit: 9% chronische pancreatitis: prevalentie: 0,04-5% mortaliteit: tot wel 50% over 25 years
267
chronische pancreatis is altijd aan te tonen met onderzoek en:
litteken, verkalkingen
268
wat is de klinische presentatie van acute pancreatitis:
- hele erge buikpijn - uitstraling naar de rug - misselijk en overgeven - als biliary oorsprong dan al kleine krampjes vooraf - 6-12 hours na binge drinking
269
hoe stel je de diagnose acute pancreatitis
klinische symptomen en serum amylase and/or lipase 3 keer upper limit of normal
270
oorzaken acute pancreatitis
obstructie; galstenen toxins or drugs trauma metabolische abnormalities erfelijke aandoeningen infectie vasculaire abnormalities verschillende dingen samen
271
complicaties acute pancreatitis:
typische pijn misselijk, overgeven koorts geelzucht pseudocyst infectie/necrose/abces sepsis, bloedvergiftiging MOF (multiple organ failure)
272
behandeling acute pancreatitis:
supportive remove cause intensive care endoscopische behandeling radiologische interventies chirurgie
273
chronische pancreatitis
calcifications, verkalkingen
274
oorzaken chronische pancreatitis
toxisch medicatie toxins, gifstoffen idiopatisch genetisch autoimmuun terugkerende and zware pancreatitis obstructie
275
prognose chronische pancreatitis
serieuze consequenties oversterfte in vergelijking met de algemene bevolking - 15-20% direct gerelateerd aan ziekte en de complicaties - 80-85% indirect gerelateerd dus alcoholisch lever ziekte, trauma, roken verhoogd risico om pancreas kanker te ontwikkelen 4% per 20 yrs
276
behandeling chronische pancreatitis
- pijn medicatie; drugs endoscopisch chirurgisch - exocriene insufficientie pancreas enzym supplementen - endocriene insufficientie insuline injecties - pseudocysts endoscopisch chirurgisch
277
pancreas pseudocysts definitie:
rijpende verzameling pancreassap omhuld door reactief granulatieweefsel bij afwezigheid van een epitheliale oppervlaktelaag die voorkomt in of rond de pancreas, behandeling is doorprikken en laten afstromen