Week 3 Flashcards

(141 cards)

1
Q

hoe te diagnostiseren in de MDL

A

endoscopie
echografie
functionele testen
afbeelding CT/MRI/BOZ
biomarkers (ontlasting)
bloed ademtesten
pathologische onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dysfagie =

A

obstructie (slikstoornis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de ogilvie dysfagie score:

A

dysfagie score - description
0 - geen dysfagie: able to eat normal diet
1 - moderate passage: able to eat soe solid foods
2 - poor passage: able to eat semi-solid foods
3 - very poor passage: able to swallow liquids only
4 - no passage: unable to swallow anything

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

oorzaken van dysfagie:

A

ziekten van mond en tong
neuromuschulaire aandoeningen
- myasthenie gravis
verstoring van de motoriek
- achalasie
- sclerodermie
- diffuus slokdarm spasmen
extrinsieke druk
- struma
intrinsieke afwijking
- vreemd lichaam
- peptische fibrose
- carcinoom slokdarm
- slokdarm web
- Zenker’s divertikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de Schatzki ring

A

vernauwing distaal in slokdarm
ringvormige structuur
belangrijkste oorzaak van dysfagie (6-14%)
ring van mucosa of spierweefsel
onbekende oorzaak
mogelijk samenhang met reflux
onbehandeld = dilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

achalasie

A

afwezige peristaltiek van slokdarm en afwezige relaxatie van LES
incidentie: 1:100.000 (piek 20 & 60)
alle leeftijden maar zelden kinderen
onduidelijke oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

diagnostiek van achalasie

A

eckardt score
contrast slikfoto
manometrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

behandeling achalasie

A

chirurgisch
Heller operatie sfincter doorsnijden (laparoscopisch)
endoscopisch
pneumatische ballon dilatatie
POEM
injectie met botuline toxine, botox neuronen ontspannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat geeft de .. cel af
parietale cel
hoofdcel
endocriene cel

A

parietale cel = H+ / IF
hoofdcel = pepsinogeen/ maaglipase
endocriene cel = histamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe beschermen muceuze cellen het maag epitheel:

A
  1. mucine secretie
  2. luminale bicarbonaat secretie (buffer), zure milieu centraal in maag
  3. herstel epitheel bij beschadiging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe kan het H+ uit de inham

A

via een soort pluim van H+ rijke vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe overleeft helicobacter pylori

A

produceert NH3 en dus maakt hij zijn eigen minder zure omgeving, ook scheidt hij enzymen af om mucus laag te doorbreken en infecteert dan epitheel en geen concurrentie dus alle voedingsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het Zollinger-Ellison syndroom

A

ergens is een tumor, buiten de maag die gastrine afgeeft, dus maag produceert overmatig zuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de exocriene pancreas 2 functies

A

acinus: spijsverteringsenzymen
ductuli: bicarbonaat rijke vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waar komt bicarbonaat vandaan uit ductuli

A

komt van zuursecretie van parietale cellen in de maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat betekent de regel van 2 wat betreft de lever

A

2de grootste orgaan
2de meest complexe orgaan
2% van totale lichaamsgewicht
2 lobben
2delige bloedtoevoer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe vermengt het bloed zich in de lever

A

bloed rijk aan voedingsstoffen via v. porta
zuurstof rijk bloed via a. hepatica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is de defintie van de benaderbare functionele eenheid van de lever:

A

kleinste deel van de lever dat zelfstandig een functie kan uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een soortgelijke levereenheid moet kunnen:

A
  1. duale vasculaire aanvoer (portaal en arterieel)
  2. duale uitvloed systemen (vasculair en biliar)
  3. alle bekende leverfuncties (nog niet geidentificeerd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

discussie over functionele eenheid lever maar uiteindelijk:

A

klassiek hexagonale lobulus
een acinus
en een primaire lobulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

klassiek hexagonale lobulus:

A

Veno-centrische hepatische angioarchitectuur (lobulaire structuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

acinus strcutuur:

A

portale gebied straat centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

primaire lobulus:

A

combinatie van die twee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoe onderscheidt je in de portal tract,
de duct
poortader
en de arteriol (hepatica)

A

de poortader is de grootste
arteriol heeft een dikke spierlaag
de andere is de duct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
wat kun je nog meer zien:
lymfevaten zenuwcellen hier kunnen enkele mestcellen of lymfocyten zitten (inflammatoire cellen)
26
verschil arterie en duct te zien op een foto
arterie: heeft een dikke spierlaag met gladde spiercellen, zonder epithele lijning duct: heeft een kleine epithele lijning, kralenketting = epitheelcellen vene heeft geen dikke wall
27
meer dan 15 verschillen de celtypes in de lever, maar deze het belangrijskte:
hepatocyten (60% van de cellen en beslaan 80% van delever) biliary epitheelcells endotheel = sinusoiden (capillairen) hepatic stellate cells (HSC, fat-storing cells)
28
hepatoctyen
geranschikt in een cellaag dikke platen, met 1 of meerdere kernen eosinofiel granulair en glycogeen rijk plasma
29
wat ligt er tussen de hepatocyten?
galcanaliculi
30
wat zijn de 3 gespecialiseerde regios van de hepatocyten:
sinusoidal = aan sinusoiden lateraal = aan andere hepatocyten canalicular = aan galcanaliculi sterk gepolariseerd met transport gericht van het sinusvormige oppervlak naar het canliculaire oppervlak
31
wat is er hetzelfde on de portal tract aan de duct en arterie:
diameter hetzelfde
32
van groot naar klein biliary system:
galgang galcanaliculi kanaaltjes van Hering
33
is het normaal als je de gal canaliculi kan identificeren in de microscopische structuur:
nee, dat is cholestase, gal plak in de canaliculi
34
wat zijn cholangiocytes?
de samenstelling van gal wijzigen - secretie en absorptie van water, elektrolyten en andere organische opgeloste stoffen
35
gal komt uit de lever en bloed gaat in de lever
lever heeft voedingsstoffen zuurstof nodig
36
wat is de lever sinusoid en wat zijn de sinusoidale cellen?
sinusoïden zijn kanalen waardoor het bloed van de poortaders naar de hepatische venule stroomt
37
complicaties van vervorderde leverziekte (levercirrose):
- varices, spataderen - ascites, vochtophoping - encephalopathy - HCC, hepato cellulair carcinoom, kanker - infectie - ondervoeding
38
de term lever cirrhose
term is bedacht door Laennec in 1826 vele definties maar gemeenschappelijk = schade, reparatie, regeneratie en littekens het is geen gelokaliseerd proces; het gaat over de gehele lever
39
primaire histologische kenmerken van levercirrhose zijn:
- gemarkeerde fibrose - kapotgaan van vasculaire en galelementen - regeneratie - nodulariteit
40
hele simpele difinitie van cirrhose:
nodulus omringt met fibrose noduli < 3 mm micronodulaire cirrhose (alcohol) noduli > 3 mm macronodulaire cirrhose
41
verschillende oorzaken van cirrhose:
alcohol hepatitis C hepatitis B
42
Wat zijn de cijfers wat betreft hepatitis B
350 miljoen chronische HBV (ontsteking lever na ontstemming van hepatitis B) patients 1 miljoen gaan elk jaar dood aan HCC of lever falen negende van doodsoorzaken wereldwijd
43
wat zijn de stappen van een chronische virale hepatitis:
acute infectie > chronische hepatititis > cirrhose > kanker
44
wat is een non alcholic steato-hepatitis (NASH)
ontsteking van lever ten gevolge van vet (geen alcohol)
45
oorzaken van lever cirrhose:
- alcohol - virale hepatitis - NAFLD/NASH - drugs en gifstoffen - biliary obstructie - autoimmuun (PBC, PSC, AIH) - idiopathisch - hemochromatose, ijzerstapdelingsziekte, Wilson's disease
46
stadia van lever cirrhose:
- gecompenseerde lever cirrhose geen complicaties - gedecompenseerde lever cirrhose icterus, ascites, variceal bloeding, encefalopathie spontane bacteriele peritonitis, hepatorerenaal syndroom, slechte voedingstoestand daarna stadium; hepatocellular carcinoom (HCC)
47
de klinische diagnose van lever cirrhose:
- kan tientallen jaren zonder symptomen bestaan - history - fysieke bevindingen: hepatomegalie, geelzucht, ascites, spider angioom, splenomegalie, palma erytheem, foetor hepaticus, purpura - elevated LFTs (lever enzymen), thrombocytopenia
48
sarcopenie
lichaam opeten van eigen spieren, te weinig voedingsstofen
49
tekenen van hepatische encephalopathie
flapping tremor
50
behandeling en evaluatie van the cirrhose
medische diagnose en activiteit van de onderliggende leverziekte voorspellen van de functionele lever reserve bepaal de complicaties: - varices - ascites - encefalopathie - HCC
51
wat vindt je met een lever bioptie?
- oorzaak cirrhose - activiteit van lever ziekte - kun je doen op verschillende manieren peructaan trans jugular vene laparoscopic open plugged
52
hoe meer leverweefsel je inlevert hoe
betere de diagnose zou kloppen
53
classificeren via de fibro scan: de fibrose niet invasief meten: de voordelen zijn
niet invasief simpel snel comfortabel goedkoop groote sample size
54
belang van elasticitieit meten;
hoe minder elasticiteit hoe meer cirrhose
55
op welke 2 manieren kan je een voorspelling doen van de functionele lever reserve;
CHILD-PUGH encephalopathie grade hoeveelheid ascites bilirubine albumine PT (INR) MELD bilirubine INR creatinine kun je bereken op een website
56
wat kun je vertellen over varices/ variceal bleeding:
eerste meeste levensbredreigende complicatie van portale hypertensie risico van sterfte hangt af van de onderliggende functionele leverreserve
57
wat kun je vertellen over ascites:
indicator van gevorderde cirrhose te veel natrium behandeling; dieet restrictie dieet restricie + diuretica
58
wat is de samenstelling van gal in de lever (0,9liter/dag)
galzouten (BS) 67% bron = hepatocyt (+poortader) cholesterol (C) 4% bron = hepatocyt, LDL, HDL fosfolipide (PC) 22% bron = hepatocyt geconjugeerd bilirubine = ery + hepatocyt elektrolyten, water = hepatocyt (70%) en cholangiocyt (30%)
59
wat is de functie van deze elementen:
galzouten - vormt galmicellen met PC en C - emulgeren/transport dieet lipiden - solubilisatie vitamine A,D,E,K,B12 cholesterol - afvoer in gal is de enige excretie fosfolipide - beschermt tegen toxiciteit BS - lost cholesterol op geconjugeerd bilirubine - afvoer van metaboliet
60
hoe vindt de omzetting van cholesterol tot galzuur plaatst in de hepatocyt?
1. hydroxylering (toevoeging OH-groep) C-7 (snelheidsbepalende stap) 2. hydroxylering C-12: alleen bij cholaat 3. stereospecifieke reductie dubbele binding ring 4. epimerisatie 3-beta OH --> 3-alfa OH 5. oxydatie en verkorting zijketen
61
wat wordt er nog meer aan de galzouten toegevoegd en wat ontstaat er dan?
glycine en taurine dan ontstaat er glycocholaat en taurocholaat
62
wat is kenmerkend aan deze galzouten?
amfoteer molecuul, wat betekent een hydrofiele en hydrofobe kant, dit maakt emulgatie mogelijk
63
wat gebeurt er bij het maken van een amfoteer molecuul?
conjugatie -> polariteit omhoog --> emulgerende werking omhoog
64
wat zijn micellen?
kleinste micel bestaat uit 4 galzouten, hydrofiele kant naar elkaar en hydrofobe kant aan de buitenkant.
65
wanneer vormen de galzouten micellen?
galzouten vormen micellen zodra de concentratie galzouten toeneemt, vanaf de CMC = kritische micellen concentratie, CMC is ongeveer 2-5 mM
66
wat is belangrijk aan de micellen?
dat deze micellen niet in de hepatocyten worden gevormd omdat deze anders gaan verzepen
67
welke 2 transporters zijn betrokken bij het opnemen van galzouten uit de poortader in de hepatocyt?
- NTCP sodium-dependant taurocholate transporter - OATP organic anion transporter
68
welke 3 transporters in de hepatocyten geven de galcompenten af aan de galweg?
BSEP = bile salt export transport (export van galzouten) steroline 1/2 = export pomp voor fytosterolenn (export van cholesterol) MDR3 = multidrug resistance protein (export van fosfolipasen)
69
wat doet de cholangiocyt en wat is het?
cholangiocyt is een hepatische duct cel, voegt en bicarbonaatrijke vloeistof toe aan het gal, uitgescheiden door CFTR, chloride kanaal (hetzelfde als in de pancreas)
70
waar komt de vloeistof van gal vandaan?
uit de canalicula en ductus. Uit ductus afhankelijk van CFTR-kanaal
71
waar is de vloeistofsecretie deels afhankelijk van?
van concentratie galzouten, hoe meer galzouten hoe meer vloeistofsecretie dit wordt het choleretische effect genoemd. andere deel van de vloestofsecretie is onafhankelijk van de concentratie galzouten
72
wat gebeurt er met het te veel aan gal?
komt in colon, hier zit de darmflora. Bacterien uit darmflora deconjungeren galzouten = halen glycine en taurine er van af. polariteit neemt af en kunnen dus makkelijk over plasamembraan "diffunderen"
73
waar worden de galzouten geabsorbeerd?
laatste gedeelte ileum
74
wat doen de andere bacterien in de darmflora nog aan deze gedeconjugeerde zouten?
OH-groep eraf halen (dehydroxylering), minder polair
75
hoe noem je een galzout die hierdoor onder andere wordt gevormd?
UDCA (ursodiol) -hydrofiel - niet amfoteer - niet toxisch - oraal galzout bij cholestase galstenen en cystische fibrose
76
wat zijn de voordelen van orale UDCA ("ursodiol") therapie
- choleretisch effect (galflow omhoog) --> spoelt galwegen/ galstenen door - UDCA remt de novo synthese "toxisch" endogeen galzout in hepatocyt is zelf niet hepato-toxisch
77
hoeveel gram galzouten is er in het lichaam aanwezig?
3-5 gram, circuleert en wordt 4 tot 12 keer per dag compleet uitgescheiden en opgenomen. ongeveer 3-6 procent exctretie cholesterol
78
hoe en op welke plekken worden galzouten in de darmen geabsorbeerd?
- in het jejunum via diffussie (<5%) - in het distale ileum via IBAT (80%) (intestinal bile acid transporter) natrium afhankelijke transporter naar poortader gebracht - in het colon via difussie (5%)
79
galvorming in 3 stappen:
1. secretie door hepatocyten in canaliculi 2. transport en toevoeging van HCO3 rijke vloeistof 3. opslag in galblaas (50% van productie in de interdigesteve fase) 900 ml per dag is hepatisch gal
80
hoe gebeurt de regulatie van galzout synthese in de lever:
galzout synthese in de lever verandert reciproque met het aanbod via de poortader aan de lever - tot 10x verhoogd bij de galzout resorptiestoornis in ileum(resectie, M.crohn) - 80-90% verlaagd bij galzout voeding (UDCA, ursidiol) UDCA therpaie; verlaagd de novo synthese toxisch galzout
81
waar en hoe gebeurt de toevoeging van bicarbonaat-rijke vloeistof?
in de canaliculi in het chloride kanaal CFTR stimulerend voor CFTR = secretine, VIP, glucagon remmend voor CFTR = somatostatine
82
opslag en concentratie in de galblaas, isotone vloeistof reabsorptie door het galbloaas epitheel, gebeuren 2 dingen met het gal;
- verhoging concentratie, ontrekken van NaCl waardoor water passief volgt - verlaging pH,
83
waar hangt de vulling van de galblaas vanaf?
opslag van gal in galblaas hangt af van - relatieve druk in de galgang - vullingstoestand galblaas
84
wat is een belangrijke regulator van de vulling van galblaas?
sfincter van Oddi
85
wat zijn de functies van lever:
metabolisme - koolhydraten/ vetten/ eiwitten/ hormonen detoxificatie /geneesmiddelen verwerking opslag - vit A/D/K/B12 - metalen als koper en ijzer synthese van plasma-eiwitten - albumine -stollingsfactoren immunologische functies galvorming
86
de functie van galvorming van de lever, gal:
uitscheiden naar de darm van - galzouten - cholesterol - toxinen - farmaca - "afvalstoffen" - bilirubine nodig voor vertering, voor opname van - vetten - vitaminen
87
wat is de definitie van cholestase
onderbreking en/of verstoring van de galproductie en/of afvloed
88
wat is gevolg van cholestase en behoort to de definitie
- stapeling van stoffen in bloed en lever die via de gal worden uitgescheiden (bijvoorbeeld bilirubine en galzouten) - tekort van deze stoffen in de dunne darm
89
hoe gaat de conjugatie (dna overdracht bv. 2 bacterien) van bilirubine in hepatocyt?
bilirubine-uridinefosfaat-glucuronsyl-transferase (UGT1A1) - conjugatie van bilirubine (met glucuronylzuur) wateroplosbaar molecuul: kan met gal worden uitgescheiden UGT1A1-gen
90
wat zijn de gevolgen van cholestase
- icterus serum bilirubine stijgt, urine donker/ feces ontkleurd - pruritus (jeuk) relatie galzouten?? - xanthelasmata/ xanthomen stapeling cholesterol oogleden/ huid - steatorrhoe diarree/ buikpijn/ krampen gewichtsverlies tekort vet-oplosbare vitaminen vit A/D/E/K - galstuwing in lever galmeren/ abcessen ontwikkeling leverfibrose/ cirrhose
91
chronische cholestase kan leiden tot leverfibrose / cirrhose, 2 soorten cholestase:
- intrahepatische cholestase, in bloedonderzoek transaminasen op voorgrond - extrahepatische cholestase, in bloedonderzoek cholestase op voorgrond
92
oorzaken van intra- en extrahepatische cholestase:
- intrahepatisch genetisch virussen toxisch-medicemanteus autoimmuun - extrahepatisch galstenen stricturen galwegen (PSC/ chronische pancreatitis) maligne obstructie (pancreas carcinoom/ cholangiocarcinoom/ papil van vater/ lyfmedaenopathie) - prehepatisch vasculaire obstructie hemolyse
93
diagnostiseren meest gebruikte medthoden:
1. echo geen straling/ snel/ goedkoop/ operator afhankelijk heel betrouwbaar voor stenen in ductus choledochus 2. ERCP, endoscopische retrograde cholangio-pancreaticografie endoscopie gecombineerd met radiologie bij pancreaskopcarcinoom, ductus pancreaticus/ choledochus afsluiting - beide ducti gestuwd en icterus 3. MRCP, magnetische resonantie cholangio-pancreaticografie galwegen gedetailleerd in beeld, geen straling, veilig en niet invasief
94
belangrijkste oorzaken cholestase intrahepatisch:
- toxische hepatitis (DILI) - virale hepatitis - alcoholische hepatitis - primair biliaire cholangitis (PBC) - primair scleroserende cholangitis (PSC) (ook bij extrahepatisch) - genetische afwijkingen in biliare transporters begigne recurrente intra-hepatische cholestase (BRIC)
95
wat is primaire biliaire cholangitis (PBC)
- immuun gerelateerde cholestatische lever ziekte - chronische niet-suppuratieve, granulomateuze, lymfocytische ontsteking van de dunne galwegen
96
wat zijn de gevolgen van PBC?
- vernietiging van de kleine intrahepatische galwegen = ductopenie - verminderde galsecretie met behoud van toxische stoffen (cholestase) - apoptose en necrose progressie van fibrose tot cirrhose
97
in hoeveel procent leidt PBC tot cirrhose?
40%
98
in hoeveel procent leidt PBC tot cirrhose?
40%
99
symptomen PBC
moe 40-80% pruritus 20-70% abdominal dyscomfort sicca, droge ogen in 60 % van de gevallen asymptomatisch
100
anti-cholestatische behandeling PBC
immunosuppressie was controversieel gelimiteerde werkzaamheid en geen fijne bijwerkingen
101
wat is beste behandeling
UDCA, berengal veilig
102
wat doe je als alles faalt:
lever transplantatie - eind stadium van leverziekte - hele erge pruritus - HCC als er een goede transplantatie is en patient overleeft is de 5 year survival 75-80% in europa terugkerende PBC in 11-42% negatieve invloed op de transplantatie voorkomen door UDCA
103
wat is primaire sclerosende cholangitis (PSC)
immuun-gemedieerde chronische cholestatische leverziekte zowel intra- als extrahepatische galwegen zijn betrokken diffuse inflammatie en fibrose van de galboom middelmatige en grote galwegen secundaire obstructie van kleine galwegen, welke langzaam verdwijnen (=ductopenie)
104
PSC diagnose cholestase met:
- pANCA positief in 80% maar is zeker niet specifiek... ook bij andere aandoeningen
105
bij PSC wat zijn dan typische bevindingen bij MRCP (Magnetic Resonance Cholangio-Pancreatography)
galwegstenose (intra- en/of extrahepatisch) "kralensnoer" aspect van galboom divertikels in galwegen galstenen grote galblaas atrofie en hypertrofie van de lever
106
scleroserende cholangitis =
primair (onbekende oorzaak) indien geen secundaire oorzaken, secundaire scleroserende cholangitis komt weinig voor
107
PSC, hoe stel je diagnose, cholestase met:
pANCA positief in 80% maar niet specifiek, ook bij andere aandoeningen MRCP met typische bevindingen - secundaire oorzaken uitgesloten leverbiopt in principe niet noodzakelijk voor de diagnose - uienschil fibrose rondom galwegen indicaties: - verdenking small-duct PSC 10-15% - AIH overlap 5%
108
hoe presenteert PSC zich en wat zijn risicofactoren?
risicofactoren, man en 39 jaar geen klachten - 15-44% wel klachten - vermoeidheid - 75% - jeuk - 70% - geelzucht - 30-69% - buikklachten - 16-37% - gewichtsverlies - 10-34% - periodes galwegontsteking - 5-28% - varicesbloedingen - 2-14% - ascites - 2-10%
109
wat zijn de risico's van PSC
cholestase - problemen met stofwisseling - vitamine te korten/ botontkalking ontwikkelen van dominante stenose bacteriele cholangitis cholangocarcinoom galblaascarcinoom colorectaal carcinoom
110
wat zijn de complicaties van cirrose bij PSC:
decompensatie leverfunctie variceale bloedingen (stoma) infecties hepatocellulair carcinoom
111
UDCA verbetert de mate van cholestase maar....
geen bewijs om algemeen gebruik van UDCA bij PSC aan te bevelen, gebruik in ieder geval geen hoge dosis
112
PSC, monitoren en managen van complicaties tot aan de indicatie van levertransplantatie:
PSC - zeer zeldzame cholestatische leverziekte - = de meeste frequente indicatie voor levertransplantatie in NL complicaties cirrhose recidiverende bacteriele cholangitis onbehandelbare jeuk cholangiocarcinoom HCC
113
wat is cholestase:
onderbreking en/of verstoring van de galproductie en/of afvloed - van levercel tot duodenum - verschillende klinische gevolgen gerelateerd aan functie gal - verschil in klinische presentatie afhankelijk van de oorzaak intrahepatisch vs extrahepatisch context en echografie belangrijk in differentiatie of nog daarvoor....
114
wat zijn 'de' cholestatische leverziekten en hun karakteristieken
PBC vrouwen middelbare leeftijd cirrose UDCA ++ levertransplantatie neemt af PSC mannen jongere leeftijd, IBD cirrose, maligniteiten, cholangitis UDCA ?? levertransplantatie frequent
115
wat is het nut van spijsvertering
- nodig voor afbraak macromoleculen tot transporteerbare brokstukken - voorkomt antilichaamvorming tegen dieet eiwit - garandeert soort specifieke resynthese van "lichaamseigen" macromoleculen (eiwitten, glycoproteinen, DNA, RNA)
116
wat zijn spijsvertering enzymen wat betekent dat:
spijsvertering enzymen zijn hydrolases - H2O is in extracellulair milieu altijd beschikbaar - hydrolyse levert energie --> warmte (geen ATP) - reacties zijn zonder enzymen bij 37 graden te langzaam
117
er zijn enzymen aan het darmepitheel (behalve alfa-amylase in lumen), waarom deze enzymen naast transporters?
vermindert de osmotische belasting
118
wat zijn de einddproducten van de koolhydraat afbraak en wat gebeurt daar mee?
resorptie door transporters aan darmoppervlak einddproducten: glucose/ fructose/ galactose
119
wat is het traagste enzym;
lactase
120
afbraak van eiwit door proteases in het lumen, wat zijn de einddproducten en welke peptidases bestaan er?
einddproducten: aminozuren, di- en tripeptides 1. endopeptidases maag en pancreas 2. carboxypeptidases pancreas 3. aminopeptidases darmoppervlak cytosol enterocyt
121
afbraak en resorptie van lipiden, dieetvet / nut en belangrijkste componenten
dieetvet - 100 gram per dag = 30/40% van voedingsenergie nut - energiebron - drager van vet-oplosbare vitamines A,D,E,K - enige bron van essentiele vetzuren (linolzuur etc.) belangrijkste componenten - triglycerides (>90%) - fosfolipides (5%) - cholesterol (0,5%)
122
door welke enzymen gebeurt de triglyceride ('vet") afbraak door lipases?
maaglipase pancreas-lipase + colipase melklipase
123
nut van maag + melk lipase
- vorming FFA als trigger voor CCK secretie door I cellen in duodenum (dus galsecretie omhoog) - essentieel voor vetvertering zuigelingen (pancreas functie omlaag)
124
wat is colipase?
essentieel voor de lipolyse - actief colipase ontstaat uit inactief pro-colipase door trypsine splitsing in duodenum - colipase zorgt voor binding van pancreas-lipase op het oppervlak van de vetdruppen en voorkomt inactivatie door galzouten
125
3 stadia van lipolyse
1. vetbol wordt mechanisch (kneden en peristaltiek) geemulgeerd 2. emulsie --> lipide vesicles 3. lipide vesicles wormen gemengde micellen (galzouten essentieel)
126
lipolyse producten zijn zelf amfoteer wat betekent dat?
gemengd polair-apolair en bevordert zo de gemengde micel vorming
127
stoornissen in koolhydraat afbraak en hun symptomen
- lactase malabsorptie therapie = lactose arm/vrij dieet - sucrase-isomaltase deficientie therapie = sucrose vrij dieet - p-amylase tekort bij pancreasdysfunctie therapie = oraal pancreatine in zuurresistente capsules symptomen: osmotische diarree door onverteerd lactose etc. in darmlumen flatulentie (winderig) H2 gas in uitademingslucht (bacteriele omzetting van onverteerd suiker) zure faeces (bacteriele vorming van melkzuur, azijnzuur, propionzuur, boterzuur)
128
stoornissen in eiwitafbraak
- pancreas insufficientie (cystic fibrose) therapie; orale panreas enzymen - enterokinase deficientie therapie; oraal enterkinase
129
stoornissen in vetafbraak (steatorroe)
- verminderde lipase activiteit (pancreas insufficientie) therapie; orale pancreas enzymen, MCTs - verminderde galzout secretie (bacteriele overgroei, cholestase, ileum resectie/ ontsteking, cholestyramine dieet) therapie; MCT dieet + essentiele vetzuren + vet-oplosbare vitamines: eventueel UDCA
130
wat kan aantasting van de zout- en waterabsorptie of - hyperstimulatie van zout secretie in de darm veroorzaken?
diarree
131
aantasting van de secretie capaciteit (bv. cystische fibrose) kan leiden tot:
luminale dehydratie of verstopping van de stoelgang: constipatie
132
wat is de fecale osmotische gap:
(290) - 2 (Na+ + K+) mosmol/kg
133
2 soorten diarree wat is het verschil:
osmotische diarree (fecale osmotische gap > 100 mosmol/kg) - malabsorpties van dieetcomponenten (lactose, fructose etc.) - laxantia misbruik, consumptie van overmaat soribtol mannitol ('zoetjes') - verdwijnt na 24 hr vasten meestal is het secretoire diarree (fecale osmotische gap < 50 mosmmol/kg) - hypersecretie van zout- en water door crypten - uitdrogingsverschijnsel - microbiele en virale enterotoxines (cholera, e. coli diarree, rotavirus) - galzouten en dihydroxyvetzuren (collon) - neuroendocriene tumoren - diabetes neuropathie
134
wat is er fout bij cystische fibrose?
CFTR kanaal is defect dus geen secretie meer van Chloor maar wel van absorptie dus uitdroging van de darminhoud = obstipatie - Nacl + water secretie dus omlaag - en luminale dehydratie
135
wat is er fout bij congenitale chloridorroe (CLD)?
DRA kanaal defect. dus wel secretie maar geen opname meer. Gevolg hiervan is veel verlies van chloor en protonen in ontlasting. ook geen uitscheiding van HCO3- dus een systemische alkalose.
136
wat doet het cholera toxine en wat is hier het gevolg van?
in staat om continue cAMP te maken en leidt tot extreme vormen van diarree.
137
vertel iets over cholera
- diarree ziekte, veroorzaakt door cholera toxine, een toxisch eiwit dat door vibrio cholerae bacterien in het darmkanaal wordt uitgescheiden - darmepitheel blijft intact, maar scheidt per uur ca. 1 liter zout en water uit (secretoire diarree) - als dit zout- en watervliies niet wordt gestoptt of gecompenseerd, sterft de patient binnen enkele uren door uitdroging (dehydratie); de blauwe dood
138
hoe ziet een cholera patient eruit?
ingevallen oogkassen, gerimpelde vingers allemaal door uitdroging
139
wat is de behandeling?
ORS (orale rehydratie therapie) ORS is een oplossing van zout en suiker (glucose) in water
140
hoe werkt op celniveau de behandeling van ORS?
opname van glucose door SGLT1 bij elk molecuul van glucose volgen ook 2 natrium moleculen, en dus paracelullair ook chloor en dus passief ook water. zo werkt de absorptie van water. ORS werkt alleen tegen uitdroging, geneest niet de diarree, die moet vanzelf overgaan. ook zit er in ORS bicarbonaat om de acidose tegen te gaan.
141
waarom werkt ORS zonder glucose niet?
omdat de niet aan glucose-gekoppelde zout resorptie (NHE3) bij diarree door de secratogogen is geremd--> het verergert dus de diarree want zout + water wordt niet opgenomen