Week 2 Flashcards
(35 cards)
Sociale cognitie
Hoe mensen over zichzelf en de sociale wereld denken; hoe mensen sociale informatie selecteren, interpreteren, onthouden en gebruiken om oordelen te vellen en beslissingen te nemen.
Automatisch denken
onbewust, onbedoeld, onwillekeurig en moeiteloos.
Schema
Mentale structuren die gebruikt worden om de kennis van mensen over de sociale wereld om hen heen te organiseren.
Toegankelijkheid
De mate waarin schema’s op de voorgrond staan en dus eerder worden gebruikt bij het oordelen over de sociale wereld.
White bear effect
Door de poging tot onderdrukking van bepaalde gedachten, zijn deze gedachten juist meer aanwezig.
Priming
Het proces waarbij recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema, eigenschap of concept vergroten.
Perseveratie-effect
De neiging om vast te houden aan een eerder gevormde overtuiging, zelfs als nieuwe informatie deze overtuiging tegenspreekt. Kan leiden tot herhaald gedrag of het blijven vasthouden aan een foutieve overtuiging.
Confirmation bias
De neiging om alleen informatie te zoeken die onze bestaande overtuigingen bevestigt, en tegenstrijdige informatie te negeren of te minimaliseren.
Self-fulfilling prophecy
De verwachting die mensen hebben over hoe een andere persoon is. Deze verwachting beïnvloedt de manier waarop mensen zich tegenover de persoon gedragen. Dit leidt ertoe dat de persoon zich gedraagt naar de oorspronkelijke verwachtingen.
Beschikbaarheidsheuristiek
Mensen baseren hun oordeel op hoe gemakkelijk iets te herinneren is.
Representativiteitsheuristiek
Iets indelen door te kijken hoe het lijkt op een typisch geval. Een rustig, diep nadenkend iemand zou volgens de meeste mensen eerder een onderzoeker zijn dan een verkoper.
Analytische denkstijl
De focus ligt op de eigenschappen van objecten, los van hun context.
Holistische denkstijl
De aandacht ligt op de algemene context, vooral op de relaties tussen objecten.
Contrafactisch denken
Mensen stellen zich voor hoe het anders had kunnen zijn. dit kan onze emotionele reactie op gebeurtenissen sterk beïnvloeden.
Planning fallacy
De neiging om te optimistisch te zijn over hoe snel een project afgerond zal zijn, zelfs als ze in het verleden regelmatig te laat waren.
6 basisemoties volgens Darwin:
- Woede
- Geluk
- Verrassing
- Verdriet
- Angst
- Walging
Display rules
Cultuurgebonden normen over welke non-verbale gedragingen gepast zijn in sociale situaties.
Thin-slicing
Het proces waarbij we op basis van een korte observatie betekenisvolle conclusies trekken over iemands persoonlijkheid of vaardigheden.
Primacy effect
De eerste eigenschappen die we waarnemen bij een persoon, kleuren de interpretatie van latere eigenschappen.
Geloofsvolharding
De neiging om vast te houden aan een eerste oordeel, zelfs wanneer we nieuwe informatie krijgen die dat oordeel zou kunnen veranderen.
Interne attributie
Het gedrag van de persoon wordt toegeschreven aan iets over de persoon zelf, zoals hun houding, karakter, of persoonlijkheid.
Externe attributie
Het gedrag wordt toegeschreven aan de situatie waarin de persoon zich bevindt, met de aanname dat de meeste mensen in diezelfde situatie op dezelfde manier zouden reageren.
Covariatiemodel
Stelt dat mensen patronen waarnemen tussen gedrag en mogelijke oorzakelijke factoren om een attributie te vormen.
Fundamentele attributiefout
De neiging van mensen om de mate waarin het gedrag van anderen voortvloeit uit interne, dispositionele factoren te overschatten en de rol van situationele factoren te onderschatten.