Week 2 Flashcards
(9 cards)
1
Q
Wanneer heeft iemand epilepsie?
A
- > = 2 ongeprovoceerde (of reflexmatige) aanvallen met een interval van >= 24 uur
- 1 ongeprovoceerde (of reflexmatige) aanval met een herhalingskans van minimaal 60% in 10 jaar
- Er is sprake van een epilepsiesyndroom
2
Q
Noem 2 manieren waarom abnormale prikkelbaarheid van een neuron kan ontstaan
A
- Epileptische neuronen (bijv. channelopathies)
- Epileptische neuronale netwerken (balans tussen excitatie en inhibitie verstoord)
3
Q
Noem 3 redenen waarom bij een epileptische aanval een EEG wordt gemaakt
A
- Bepalen van het herhalingsrisico
- Tijdens de aanval bepalen of deze epileptisch is
- Epilepsiesyndroomdiagnose
4
Q
Noem 2 eigenschappen van de ionkanalen die bijdragen aan de refractaire periode
A
- De Na+ kanalen zijn geïnactiveerd
- De K+ kanalen staan nog open, wat het openen van Na+ kanalen tegenwerkt
5
Q
Wat gebeurt er met de prikkelbaarheid indien de activatiecurve van K+ kanalen naar links of naar rechts gaat?
A
Naar links: minder prikkelbaar
Naar rechts: meer prikkelbaar
6
Q
Wat gebeurt er met de prikkelbaarheid indien de activatiecurve van Na+ kanalen naar links of naar rechts gaat?
A
Naar links: meer prikkelbaar
Naar rechts: minder prikkelbaar
7
Q
Wat zijn de 5 doelen van anti-epileptica?
A
- Modulatie van spanningsafhankelijke ionkanalen
- Versterken van inhibitie
- Remmen van excitatie
- Remmen van transmitterafgifte
- Remmen van metabolisme
8
Q
Wat is een reden voor het hebben van meerdere infarcten op meerdere plekken in de hersens?
A
Thrombi uit het hart
9
Q
A
