Week 2 (60) Flashcards
(60 cards)
1
Q
het slot
A
bicycle lock
2
Q
aanbieden
A
to offer
3
Q
aangifte doen
A
to report (a crime)
4
Q
de aardappel
A
potato
5
Q
de accountant
A
accountant
6
Q
alleen
A
only
7
Q
allerlei
A
all kinds of
8
Q
alvast
A
in the meantime
9
Q
de apotheek
A
pharmacy
10
Q
het appartement
A
apartment
11
Q
het avondeten
A
dinner
12
Q
het bad
A
bath
13
Q
de band
A
tyre
14
Q
de bank
A
sofa
15
Q
bedankt
A
thanks
16
Q
het bedrijf
A
company 🏣🏢🖇️🗄️
17
Q
begrijpen
A
to understand
18
Q
beide
A
both
19
Q
belachelijk
A
ridiculous 🤯
20
Q
beschrijven
A
to describe
21
Q
bezoeken
A
to visit
22
Q
de biefstuk
A
steak
23
Q
de bioscoop
A
cinema
24
Q
het boek
A
book
25
de boon (het boontje)
bean
26
boodschappen doen
to go shopping
27
de bril
glasses
28
de buren
neighbours
29
het buitenland
abroad
30
de buik
stomach
31
de camera
camera
32
de chocola
Chocolate
33
de collega
colleague
34
contact opnemen
to contact
35
daarna
after that
36
het deel
part, episode
37
denken
think
38
het ding
thing
39
draaien
to be showing
40
de douche
shower
41
duidelijk
clear
42
duren
to take / to last
43
eerder
earlier
44
elk
each
45
de energie
energy
46
de feestdag
public holiday
47
de fooi
tip 💁🏻
48
de garage
garage
49
het gebied
area 🫓
50
het geld
money
51
geluk hebben
to be lucky
52
gelukkig
fortunately, happy
53
(ge)makkelijk
easy
54
het gewicht
weight
55
het gezicht
face
56
goh
oh
57
de gezondheid
health
58
goede reis
have a good trip
59
graag
please
60
de groeten
greetings