Week 2 HC Flashcards

(53 cards)

1
Q

onderdelen psychiatrisch onderzoek

A
  • algemene indruk
  • bewustzijn: contact
  • waarnemen: hallucinaties en hypervigilant
  • denken: vorm en inhoud
  • stemming
  • affect
  • psychomotoriek
  • gedrag en motivatiet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

trias psychica

A
  • cognitieve functies: gedachten: informatie waarnemen, opnemen, vasthouden, begrijpen, ordenen etc
  • affectieve functies: gevoelens: stemming, emoties, vegetatieve verschijnselen
  • conatieve functies: gedrag: motoriek, motivatie, impulsen en gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

psychiatrische diagnose omvat

A
  • classificatie volgens DSM- 5
  • betekenis symptomen voor pt
  • fase van ontwikkeling, ernst, complicaties en uitvreiding van het ziektenbeeld
  • predisponerende, luxerende en onderhoudende somatische, psyschische en sociale etiopathogenetische factoren
  • functonele beperkingen
  • factoren die van invloed zijn op het beloop en de behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aspecten van het bewustzijnsniveau

A
  • attentie- niveau
  • inhoud van het bewustzijn
  • reflectie op eigen zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

attentie niveau

A

kenmerk: vlotte en adequate reacties op prikkels van buiten
voorwaarden: intacte zintuigen, hersenstam
storing: kan verlaagd of verhoogd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

inhoud van het bewustzijn

A

kenmerk: ervaren van het ‘zelf’ en de omgeving
voorwaarde: intacte zintuigen en grote hersenen
storing: onjuiste afgrenzing van het eigen ik tov omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

reflectie op het eigen zijn

A

kenmerk: de mogelijkheid om te reflecteren over het eigen zijn: cogito ergo sum
voorwaarde: vermogen tot abstraheren en redeneren
storing: vaak onopgemerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

neurologische onderzoek bij een bewusteloze pt

A
  • EMV score
  • onderzoek hersenzenuwen
  • meningeale prikkeling
  • extremiteiten: reflexen en lateralisatie
  • funcsoscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vormen van coma

A
  • niet responsief waaksyndroom: ogen open maar niet responsief en slaap/waak ritme
  • akinetic mutism: stijf maar alerte indruk (geen coma)
  • locked in syndrome: alleen verticale oogbewegingenm(geen coma)
  • minimally conscious state: simpele commandos kunnen nog uitgevoerd worden
  • slow syndrome: slapering (geen coma)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2 soorten laesies die tot bewustzijnsverlies leiden

A
  • structurele hersenafwijking door herseninfarct/ bloeding, hersenabces, tumor, trauma of hydrocephalus
  • diffusie neuranale disfunctie: door metabole of toxische oorzaak of epilepsie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de associatie cortex

A

verbinding tussen primaire sensorische en primaire motorische systemen
ze doen complex gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is complex gedrag:

A
  • perceptie
  • aandacht
  • planning
  • geheugen
  • controle
  • bewustzijn
  • inteliggentie
  • vrije wil
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

temporaalkwab

A

objectherkenning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

frontaalkwab

A

onderdrukken van spontaan gedrag, planning en beslissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

parietaalkwab

A

aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

aandacht soorten

A

Exogeen: automatisch en endogeen: vrijwillig
Covert (verborgen) en overt (open)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

diagnose delirium

A
  • stoornis in bewustzijn of aandacht
  • ontwikkeld in korte tijd en fluctueert in loop dag
  • verandering in cognitieve functies
  • niet beter verklaard door andere neurocognitieve stoornis of coma
  • aanwijzing voor somatische oorzaak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

predisponerend factoren voor een dilerium

A
  • ernstige ziekte/ cormorbiditeit
  • cognitieve stoornissen zoals ernstige demntie
  • > 80
  • multisensore tekorten, als visus- en gehoorstoornissen
  • stoornissen in de activiteiten van het dagelijk leven en comorbiditeit
  • gebruik van alcohol en opiaten
  • ondervoeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

precipiterende factoren voor een delirum

A
  • grorte operatie
  • infectie
  • respiratoire insufficientie
  • metabole stoornis
  • meerde psychoactieve medicijnen
  • fractuur bij opname
  • immunosuppressiva
  • koorts
  • dehydratie
  • elektrolystoornissen in natrium en kalium
  • polyfarmacie
  • intensive care verblijf
  • slaapdeprivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gradaties bewustzijnsstoornis

A
  • subjecteive ervaring van minder helder zijn
  • minder helder in cntact, minder aandacht met de omgeving
  • somnolent
  • soporeus
  • comateus
  • dood
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

typisch tijdens een bewustzijnsstoornis

A
  • verminderd vermogen om aandacht te richten, vast te houden en te verplaatsen
  • verhoogde afleidbaarhied
  • verminderde waakzaamheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

acute oorzaken dilerium

A
  • wernickes encefalopatie
  • hypoperfusie
  • hypoxie
  • hypoglycemie
  • hypertensieve encefalopathie
  • intracraniele bloeding of infectie
  • meningitis of encefalitis
  • poisons: intoxicaties of medicatie
  • seizures
23
Q

psycho=-hygienische maatregelen

A
  • cognitieve ondersteuning
  • dehydratie voorkomen
  • slaap verbeteren
  • mobilisatie
  • visus en gehoor
  • voeding verbeteren
24
Q

soorten geheugen

A
  • werk geheugen
  • lange termijn geheugen
  • korte termijn geheugen
  • declaratief geheugen
  • niet declaratief geheugen
25
decleratief geheugen
- episodisch - feiten
26
niet declaratief geheugen
- motorgeheugen - priming/ associatie - conditionereing
27
motorgeheugen locatie
- motorschors - basale ganglia - cerebellum
28
priming locatie
neocortex
29
conditionering locatie
cerebellum
30
declaratief locatie
temporale kwab en dan vooral de hippocampus
31
werkeheugen locatie
prefrontaalkwab
32
korte termijn geheugen locatie
hippocampus
33
lange termijn geheugen locatie
cortex
34
hoe werkt dingen leren
Hippocampus zorgt dat de informatie die je in verschillende gebieden binnen krijgt samengevoegd wordt tot 1 herinnering en dan stuurt de hippocampus het weer terug: als je er dan weer overna denkt dan gaan dezelfde hersen delen weer aan via hippocampus. Als je dit vaak genoeg doet komen er onderlinge verbindingen en dus niet meer via hippocampus. Door dan iets te ruiken kan je bv meteen weer aan een bepaald woord denken
35
stappen van geheugen
- Aquisitie: binnenkomst - Encoding (verwerking) - Consolidatie (vastlegging)
36
kanalen die zorgen voor geheugen
Ampa receptor laat vooral natrium door NMDA receptor laat vooral calcium door --> maar deze NMDA gaat niet heel snel open als er genoeg neurorecptors zijn dan CaMK2 dan calciumkanaal en dan sla je zo iets op.
37
typen dementie
- alzheimer - vasculaire dementie - gemengde dementie - fronto- temporale dementie (vooral < 65) - lewy body dementie: voorafgaand of gelijk optredend met parkinsonisme - parkinson dementie: dementie na parkinsonisme - depressie geinduceerde dementie - alcohol dementie - overige dementie
38
onderzoek bij verdenking op dementie
- neuropsychologisch onderzoek - labonderzoek - beeldvormend onderzoek (CT/MRi/PET) - liquor op indicatie bij infectieuze oorzaak of ondersteuning specifieke diagnose
39
doelen van neuropsychologisch onderzoek
- vaststellen aanwezigheid ernst van cognitieve stroonissen - bijdrage aan nosologische diagnose - bijdrage aan dd
40
te beoordelen cognitieve functies per locatie
- frontaal: aandacht/ concentratie, uitvoerende functies, abstraherend vermogen en sociale cognitie - overgang frontaal- parietaal: taalfuncties - temporaal: korte en lange termijngeheugen - parietaal: visueel- ruimtelijke en constructieve duncties - subcorticaal: mentaal verwerkingssnelheid - overig: praxis, gnosis
41
corticale dementie
- frontaal - temporaal - subtypes als alzheimer en frontotmeporale dementie
42
subcorticale dementie
- werktempo aandacht etc - kunnen zelfstandige gebeurtenissen niet herinneren maar wel na hints - suptypes als vasculaire dementie, hydrocephalus en parkinsons dementie
43
diagnose alzheimer stellen
eerst dementie syndroom vaststellen dan kenmerken: - sluipend begin, geleidelijk progressief - progressief uitval van heugen, taal, visueel ruimtelijke functies, praxis en uitvoerende fucnties - geen systemische of andere hersneaandoeningen
44
behandeling alzheimer
- therapue gericht op neurotransmitters - evaluatie zorgbelasting van partners en ketenzorg - dagbehandeling of opname verpleeghuis
45
frontottemporale dementie
2 suptypen: - gedragsvariant - taalvariant criterea: - langzaam sluipend progressief - vroeg verval van sociaal gedragL decorum verlies, tactloos - vroeg veranderd gedrag: apathie, zwerven, ontremd - spraakstoornissen: niet vloeiende spraak of gestoord begrip - vroeg ontstaan van emotionele verblakking - vreog verlies van ziekte inzicht: gaan naar dokter omdat parnter dat wil
46
vasculaire dementie
waarschijnlijk bij: - dementie - focale uitvalscerschijnselen + vasculaire afwijking op ct/mri - tijdrelatie tussen kenmerken
47
kenmerken lewy body dementie
- progressieve cogniteive achteruitgang, met na,e aandacht - fluctuaties is cognititie, aandacht en alertheid - recidiverende visuele hallucinaties - spontaan parkinsonisme - lewi bodies in schors en substantia nigra
48
om spieren aan te sturen moet het brein 3 dingen doen
- de beweging volgen - de spier aansturen - feedback over aansturing ontvangen
49
corticale integratie
externe prikkels kunnen w=orden omgezet tot handelingen
50
specifieke vormen van agnosie
- simultaanagnosie: vormen niet los van elkaar - prospagnosie: niet herkennen van gezichten
50
agnosie
stoornis in herkenning van informatie die via zintuigen binnen komt
51
apraxie
onvermogen tot doelmatig handelen
52
vormen apraxie
- kinetische apraxieL onvermogen om bepaalde bewegingen te vormen - ideomotore apraxie: niet nadoen van beweging - idiatoire apraxie: handeling niet uitvoeren maar kan wel doen alsof - kleding apraxie: niet kleding aan kunnen doen