Week 3 Flashcards

1
Q

Welke typen GP(glycoproteïne)-receptoren zijn er?

A

Ia, Ib, II, III

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aan welke receptor op de trombocyt bindt vWF?

A

GP-receptor Ia/Ib

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke stoffen komen vrij uit de trombocyt na binding met vWF?

A
  • ADP
  • Thromboxaan A2 (TxA2)
  • Serotonine (5-HT)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onder welke vorm van antitrombotica valt aspirine?

A

Trombocytenaggregatieremmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk enzym dat een grote rol speelt in de primaire hemostase wordt door aspirine geremd?

A

COX: Cyclo-oxygenase, verantwoordelijk voor thromboxaanproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet thromboxaan?

A

Zorgt voor adhesie van trombocyten aan elkaar en vasoconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kan aspirine resistentie optreden?

A
  • 2 soorten COX: COX1 en COX2
  • Aspirine remt vnl. COX1
  • Upregulatie thromboxaanproductie door COX2 vanwege remming COX1
    (- Maar kan COX2 voldoende aanmaken?)
  • Nog steeds thromboxaanproductie ondanks aspirine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom ontstaan er vaak maag-/darmklachten na behandeling met NSAID’s?

A

COX1 werkt naast de hemostase ook in op de maag, darmen en nieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn NSAID’s?

A

Niet-Steroïdale Anti-Inflammatoire Middelen
- Lage dosis: onderdrukking trombocytenaggregatie
- Hogere dosis: pijnstilling en onderdrukking inflammatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is en doet dipyradimol?

A

Trombocytenaggregatieremmer/fosfodiësteraseremmer, remt adhesie trombocyten (beschadigd) aan oppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is en doet Clopidorgrel?

A
  • Trombocytenaggregatieremmer
  • Prodrug: activatie door CYP2C19 in lever
  • ADP-receptor blokker
  • Activatie afhankelijk van genvariant: wel of geen omzetting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de vervangers van clopidogrel in het geval van een ongunstige genvariant?

A
  • Prasugel: CYP2C19 onafhankelijk
  • Ticagrelor/Cangrelor: beide geen prodrug, dus hoeven niet geactiveerd te worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn coumarines/coumarinederivaten?

A

Vitamine K antagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Van welke stollingsfactoren remmen coumarines de synthese?

A

VII, IX, X, II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn anticoagulantia?

A

Antistollingsmiddelen (dus geen trombocytenaggregatieremmers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe is heparine samengesteld?

A

Heparine is een gezuiverd heterogeen mengsel uit polysachariden en glycosaminoglycuronsulfaat uit dierlijk weefsel
(Bij verdere zuivering –> LMWH)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe werkt heparine in op ATIII en trombine?

A
  • Binding ATIII: pentasacharide structuur –> inhiberen van o.a. Fxa
  • Binding trombine: 18 monosachariden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doen fondaparinux en indraparinux?

A

Beiden zijn synthetische pentasachariden, kunnen dus aan ATIII binden om stollingsfactoren te inhiberen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welk medicijn kan FXa blokken zonder gebruik te maken van ATIII?

A

Rivaroxaban, directe FXa remmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke stollingsfactor is hoofdverantwoordelijk voor de omzetting van fibrinogeen naar fibrine(stolsel)?

A

Factor IIa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke stof zorgt voor de afbraak van fibrinogeen en fibrine(stolsel)?

A

Plasmine, voorloper van fibrinogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn trombolytica en welke trombolytica zijn belangrijk?

A
  • Streptokinase: uit streptokokken, bevat enzym dat fibrinogeen en stolsel kan afbreken
  • Alteplase/Reteplase/Tenecteplase: bootsen tPA na/stimuleren tPA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is tPA?

A

Tissue Plasminogen Activator: zorgt voor activatie plasmine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom worden oplosbare stents niet meer gebruikt?

A

Hoge kans op stenttrombose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is angiografie?
In beeld brengen van vaten door röntgenstraling + contrastvloeistof
26
Hoe kun je angiografie selectief maken?
Door inbrengen van katheter kan contrastvloeistof in specifieke vaten worden gespoten
27
Noem 6 complicaties die na revascularisatie kunnen optreden
- Vasculaire complicaties (vnl. nabloedingen) - MI - CVA - Mortaliteit - Allergische reacties - Nierinsufficiëntie
28
Wat gebeurt er met een nabloeding als deze niet tijdig wordt behandeld?
Grote kans op compartimentsyndroom: vrijgekomen bloed zorgt voor hoge extravasculaire druk in spieren (en ander weefsel)
29
Wat is CABG?
Coronary Artery Bypass Grafting: chirurgische ingreep voor bypass van de arteriën; open borstbeen operatie
30
Wat is het voordeel van CABG tegenover PCI?
Na CABG hoeft de patiënt niet meer terug te komen voor antistollingstherapie
31
Wat is het nadeel van CABG tegenover PCI?
CABG vereist veel langere revalidatie vanwege het open borstbeen
32
Wat is DAPT?
Dual AntiPlatelet Therapy: antistollingsmiddel (ADP-receptorantagonist/P2Y12-remmer), zonder dit middel mag stent niet geplaatst worden
33
Waarom is de SA-knoop de pacemaker van hart?
De SA-knoop depolariseert het snelst, dus impulsen komen telkens het eerst vanaf SA-knoop
34
Welk gespecialiseerd geleidingsweefsel vind je in de boezems?
Alleen de SA-knoop (en AV-knoop)
35
Hoe snel wordt een impuls over het hart verspreid?
Binnen 80 ms
36
Welke (eenvoudige) handeling is vaak het meest behulpzaam tijdens de anamnese bij de diagnostiek van een ritmestoornis?
Palpitatie door de patiënt zelf: uittikken, begin en einde
37
Noem enkele symptomen van een ritmestoornis
- Syncope/duizeligheid - Dyspnoe - Moeheid - POB
38
Waarom is het ECG van een ritmestoornispatiënt vaak niet afwijkend?
Ritmestoornissen zijn kort en aanvalsgewijs, dus kans dat tijdens opname ECG een aanval gebeurt is klein
39
Welke handelingen worden gebruikt om een afwijkend ECG te verkrijgen bij ritmestoornispatiënten?
- 24 uurs ambulante ritme monitoring (alleen nuttig bij dagelijkse aanvallen) - Event recording
40
Wat is Event Recording?
Zelfstandig opnemen van hartritme door patiënt, wat direct in verbinding staat met het ziekenhuis
41
Welke vormen van Event Recording worden er bij ritmestoornissen gebruikt?
- Event-recorder: patiënt moet zelf actief ritme opnemen bij aanval - ILR: Implantable Loop Recorder, geïmplanteerde recorder die direct in verbinding staat met ziekenhuis
42
Wat is een TILT-test?
Kanteltafel test: de bloeddrukregulatie en het hartritme worden in de gaten gehouden bij houdingsverandering
43
Wat is syncope?
Flauwvallen
44
Hoe heet heet te lage hartfrequentie in medische terminologie? En een t hoge hartfrequentie?
Te laag: Bradycardie Te hoog: Tachycardie
45
Vanaf welke hartfrequentie is er sprake van bradycardie?
< 60 bpm
46
Wat zijn de voornamelijkste oorzaken van bradycardie?
- Bijwerking medicatie - Sinus vuurt te langzaam - AV-blok - Escape ritmes
47
Wat zijn de symptomen van sinusbradycardie?
Buiten syncope en moeheid asymptomatisch
48
Welke vormen van AV-bloks zijn er?
- 1e graad: geleiding verminderd dus vertraagde impuls, geen behandeling nodig - 2e graad I: verlenging PR-tijd, herstel PR-tijd na dropped beat, geen interventie - 2e graad II: onverwachte uitvalling enkele hartslag, verstoring distale geleiding, mogelijk pacemaker - 3e graad: complete hartblok, urgent pacemaker nodig - Hoge graad: geen QRS na P, 'dood'
49
Welke 2 vormen van Escape Ritmes bestaan er?
- Junctioneel ritme: AV-knoop moet de pacemakerfunctie van de SA-knoop overnemen - Ventriculair ritme: AV en SA beide geen pacemakerfunctie meer, alleen dekpolarisatie van ventrikel zelf zorgt voor impuls (20-40 bpm, breed QRS)
50
Wat is het meest voorkomende ritmestoornis?
Boezemfibrilleren
51
Hoe kun je aan de vorm van het ECG zien waar zich het probleem bevindt bij sinus-tachycardie?
- Smal complex: supraventriculair - Breed complex: ventriculair
52
Wat is de HF in rust onafhankelijk van het lichaam (hypovolemie, inspanning, omgevend weefsel etc.)?
90-110, hartslag wordt dus onderdrukt door het lichaam
53
Hoe herken je atriale tachycardie (atriumfibrilleren) op een ECG?
- Vormverandering T-top - Smal QRS - 100-180 bpm - Begint heel plotseling
54
Hoe herken je atriale flutter op een ECG?
Zaagtandpatroon (P-top)
55
Hoe verschilt de mortaliteit van atriumfibrilleren t.o.v. andere chaotische ritmestoornissen?
Atriumfibrilleren is het enige chaotische ritmestoornis dat niet lijdt tot directe mortaliteit
56
Wat kan atriumfibrilleren veroorzaken?
Alles wat invloed kan hebben op de atriale myocardcellen (hypertensie, hypertrofie, mutaties, etc.)
57
Wat is cardioversie?
Het kunstmatig terugbrengen van een abnormaal hartritme naar een normaal hartritme (elektrisch of medicamenteus)
58
Welke behandelingen kunnen volgen na atriumfibrilleren?
- Cardioversie - Ventriculaire rate control - Rate- of rythm control
59
Welke vorm van cardioversie is het effectiefst?
Elektrisch: hogere slagingskans en snelste methode
60
Hoe en met welk doel wordt Rate Control uitgevoerd?
- Operatief: His bundel ablatie + pacemaker - Medicamenteus: bètablokkers voor remming AV-knoop - Bedoeld om de fibrillaties uit de atria niet over te laten slaan op de ventrikels
61
Hoe en met welk doel wordt Rythm Control uitgevoerd?
- Elektrocardioversie + isolatie pulmonaal venen (ablatie) - Signalen vanaf pulmonaal venen hebben geen invloed meer op atria
62
Op basis van welke factoren wordt de overweging tussen Rate- en Rythm Control gemaakt?
- Op basis van klachten en beïnvloeding leven - Verwaarloosbaar verschil in levensverwachting
63
Wat is de 'Left Atrial Appendage'?
Een inkeping in het linker atrium wat risico op stolling levert i.v.m. stilstaand bloed
64
Wat zijn de meest vanzelfsprekende behandelingen bij een te trage hartslag vs. een te snelle hartslag?
- Te traag: pacemaker - Te snel: ablatie (- voor beide natuurlijk ook medicijnen)
65
Welke calciumantagonisten worden gebruikt als anti-aritmica?
- Diltiazem - Verapamil
66
Wat is digoxine?
Anti-aritmicum (klasse V): verlaagt HF en verhoogt contractiekracht
67
Welke 3 soorten pacemakers zijn er?
- Single Chamber System: draad naar 1 kamer - Dual Chamber System: draad naar kamer en boezem, monitoring van impulsen in atria en geleiding naar ventrikels - Triple Chamber System: 3 kamers met draad (meestal rechter en linker atrium, linker ventrikel)
68
Waarom moeten aangeboren hartafwijkingen vaak al binnen het eerste levensjaar operatief behandeld worden?
Veel afwijkingen zijn progressief, dus te lang wachten kan leiden tot onherstelbare schade
69
Wat zijn de mogelijke oorzaken van een aangeboren hartafwijking?
- Erfelijke of spontane mutatie - Infectie, medicijnen of drugs tijdens zwangerschap - Straling
70
Welke 7 aangeboren hartafwijkingen komen het meest voor?
- Ventrikelseptumdefect - Atriumseptumdefect - Open Ductus Botalli - Congenitale klepstenose - Coarctatie van aorta - Tetralogie van Fallot - Transpositie grote vaten
71
Wat is er mis bij een ventrikelseptumdefect?
- Afwijkend ventriculair tussenschot - Links-rechts shunt - Pulmonale hypertensie door compensatie van linkerkamer door slagvolumeverlies aan rechterkamer
72
Welke vormen van atriumseptumdefect bestaan er?
- ASD I: op grens met kamer - ASD II: in midden van atrium - SVD: sinus venosus defect, bij vena cava - SCD: sinus coronarius defect: bij coronairen
73
Wat is een open ductus botalli?
- Verbinding tussen arcus aortae en pulmonaal vene - Leidt tot pulmonale hypertensie en linker ventrikelfalen
74
Welke vormen van congenitale klepstenose zijn er?
- Pulmonalisstenose - Aortastenose
75
Wat is coarctatie van de aorta?
Lokale vernauwing in distale aortaboog, zorgt voor hypertensie in bovenste lichaamshelft en hypoperfusie in onderste lichaamshelft (collateralen ontstaan)
76
Wat is de tetralogie van Fallot?
5 onderdelen: - Ventrikelseptumdefect - Pulmonalisstenose - Overrijdende aorta - Hypertrofie rechterventrikel - Cyanose
77
Wat is een overrijdende aorta?
Aorta valt precies op ventrikelseptum en is dus verbonden met beide ventrikels
78
Waar is de ontwikkeling van het hart fout gegaan bij transpositie van de grote vaten?
Aorta en pulmonale arterie zijn omgewisseld waardoor er 2 gescheiden circulaties ontstaan: - Zuurstofarm bloed door lichaam - Zuurstofrijk bloed door longen
79
Wat zijn de meest voorkomende behandelingen bij aangeboren hartafwijkingen?
- Operatief sluiten van ongepaste openingen (defecten, ductus botalli, etc.) - Ballondilatatie - Stenting - Klepvervanging/klepplastiek
80
Hoe lees je structureel een ECG af?
Volgorde: - Ritme (regelmaat) - Frequentie - Geleidingstijden - Hart-as - P-top morfologie - QRS-morfologie - ST-morfologie
81
Hoe bepaal je de HF op een ECG?
1 hokje = 0.04 s Groot hokje = 5 hokjes = 0.2 s 300 hokjes = 1 min HF = 300/aantal grote hokjes tussen R'en uit QRS-complex
82
Welke geleidingstijden zijn er van belang bij het aflezen van een ECG?
- PQ-tijd: begin P tot begin QRS - QRS-tijd: begin tot eind QRS - QTc-tijd: begin QRS tot einde T-top
83
Wat duid een te korte/-lange PQ-tijd aan?
- Te kort (<0.12 s): WPW (extra verbinding aanwezig) - Te lang (>0.2 s): AV-blok
84
Wat duid een te lange QRS-tijd aan?
Ventriculair bundeltakblok (>0.12 s)
85
Welke geleidingstijd geeft de snelheid van de repolarisatie aan?
QTc-tijd (M: <450 ms, V: <460 ms)
86
Waarom kan morfine belangrijk zijn bij het behandelen van een MI?
Morfine is pijnstiller, minder pijn zorgt voor minder stress, wat zorgt voor minder zuurstofbehoefte
87
Waarom wordt de linkerventrikel overbelast bij een ventrikelseptumdefect?
Door shunt links-rechts gaat er meer bloed door de longen, dus komt er ook meer bloed vanuit de pulmonale venen terug de linker harthelft in.
88
Welke soorten defillibratie kan een ICD toedienen?
- Shock: 1 hoog energetisch signaal - ATP: serie van impulsen (verhelpt re-entry)
89
Wat is het verschil tussen een ICD en een pacemaker?
- ICD: voor te snelle hartslag (fibrilleren) - Pacemaker: voor te trage hartslag
90
Noem de 6 ritmestoornissen die je moet weten voor tentamen
- Sinus tachycardie - AVRNT - AVRT - Atriumflutter - Atriumfibrilleren - Atriale tachycardie