Week 3 - HC Flashcards
(182 cards)
Welk effect hebben de volgende stoffen op het ileum?
Isoprenaline, fenylefrine, propranolol, fentolamine, fysostigmine, atropine.
Isoprenaline = ß1,ß2 -agonist, leidt tot relaxatie van ileum, want sprake van sympathicus stimulatie.
Fenylefrine = ∂-agonist, leidt tot relaxatie van ileu want sprake van sympathicus stimulatie.
Propranolol = ß1/ß2-antagonist, leit tot remming van isoprenaline dus remming van relaxatie.
Fentolamine = ∂-antagonist; leidt tot remming van femylefrine dus remming van relaxatie.
Fysostigmine = acetylcholinesterase remmer, leidt tot meer contractie door verhoging van concentratie van ach (parasympatische activatie).
Atropine = muscarinereceptorantagonist, leidt tot mediatie van effect van fysostigaine door blokkeren van muscarine receptor waar ach perifeer op aangrijpt.
Wat is propranolol?
ß-antagonist neemt effect van ß2-receptoren; vasodilatatie.
Wat zijn de in en uit stroom kleppen?
Instroom = mitralis en tricuspidalis.
Uitstroom = pulmonalis en aortaklep.
Wat zijn de belangrijkste functies van het bloedcirculatiesysteem?
- Transport van voedingstoffen en afbraakproducten
- Warmtetransport
- Doorgeven krachten/druk
- Snelle chemische signalering - Hormonen en neurotransmitters.
Wat zijn fysische kenmerken van het circulatiesysteem?
- Gesloten systeem
- Goede verdeling over de organen
- Grote drukverschillen
- Pulserende flow vs continu flow
Uit welke twee pompen bestaat het hart van zoogdieren?
- LV + LA voor grote circulatie (hoge druk)
- RV + RA voor kleine circulatie (lage druk)
Wat geldt er bij de Wet van Pascal (bij stilstaande vloeistof)?
- Vloeistof oefent even grote druk uit in alle richtingen.
- Druk in horizontaal vlak is overal gelijk.
- Druk neemt wel toe met de diepte.
Hoe kan bloed stromen?
Vloeistofdruk = kracht per oppervlakte-eenheid op een object in de vloeistof.
Oorzaken van druk = zwaartekracht, versnelling en krachten van buitenaf.
Wat is het verband tussen flow en snelheid en wat zijn het?
Flow (F) = De maat voor de hoeveelheid vloeistof per tijdseenheid in m3/s.
Snelheid (v) = snelheid van deeltje in m/s.
F = v * A (oppervlakte)
Wat is de continuiteitsvergelijking?
De flow in = flow out.
Bloed is incomprensible (volume verandert niet).
v1 A1 = v2 A2 = constant
Wat betekent de continuiteitsvergelijking in het lichaam?
Een vat dat zich splitst in twee vaten, heeft een even grote flow als de twee vaten bij elkaar opgeteld. Het oppervlak van alle capillairen maal de snelheid is gelijk aan de flow in de aorta.
Als de oppervlakte van het vat toeneemt, daalt de snelheid en dus de flow. Andersom ook als de oppervlakte van het vat afneemt, is de snelheid van de flow hoog.
Wat is de wet van Bernoulli (behoud van energie)?
Bestaat uit;
- p = pomp energie; drukopbouw van het hart.
- 1/2rov^2 = kinetische energie; beweging en stormingsenergie.
- rogh = potentiele energie.
= p + 1/2rov^2 + rogh = constant
Deze formule gebruik je lokaal.
Wat is de viscositeit?
Bloed is viskeus (plakkerig).
= weerstand die een fluïdum biedt aan een afschuivende kracht of weerstand tegen glijden.
Aan de zijkant van het bloedvat is weinig snelheid en centraal stroomt het bloed het hardst.
Hoge viscositeit is bloed en stroop en lage viscositeit is water.
Wat is het laminaire flow?
Laminaire flow is recht en volgt de wet van Poiseuille.
- Geen geruis in de stroming.
Wat is het plasma-skimming effect?
De concentratie erytrocyten is lager in de vertakkingen dan in de hoofdbloedbaan. Dit komt doordat erytrocyten in het centrum van het vat zitten.
Wat is turbulente flow en wanneer ontstaat het?
Turbulente flow = bloed wordt door vernauwing geperst, spuit eruit en veroorzaakt een werveling.
- Treedt ook op bij langzaam nauwer worden van vat.
- Het ontstaat ook bij systole (hoge druk, hoge snelheid).
- Inspanning.
Turbulentie kost extra druk.
Wat zijn consequenties van turbulentie?
- Optreden vatgeruis
- Vaatrillingen voelbaar
- Energieverlies -> hart moet harder pompen
- Beschadigingen vaatwand, bloedplaatjes.
- Trombosevorming.
Hoe stroomt bloed bij bloeddrukmeting door middel van een manchet?
Als het manchet wordt opgepompt tot boven de bovendruk stroomt er geen bloed meer, er is dan geen geluid.
Laat je het manchet leeglopen, zal het bloed weer gaan stromen aangekomen bij de bovendruk van de systole.
Het geruis blijf je horen totdat de druk van de manchet lager geworden is dan de onderdruk.
Bloed stroomt dan niet meer turbulent maar laminair.
Wat is het getal van Reynolds?
Re = 2rVgemro / n
Re is rechtevenredig met dichtheid vloeistof (ro), diameter vat (2r) en gemiddelde stroomsnelheid (Vgem).
Re is omgekeerd evenredig met de viscositeit (n).
Wanneer stroomt het bloed laminair en wanneer turbulent en wat betekent hoge viscositeit?
Als Re kleiner is dan 2000 stroomt het bloed laminair en als Re groter is dan 3000 stroomt het bloed turbulent. Het blijft een schatting.
Hoge viscositeit betekent lage laminair flow.
Wat is de Wet van Poiseulle?
Berekent de vaatweerstand.
p1,gem - p2, gem = F * R
Druk verschil op twee locaties = flow * weerstand
Hoe wordt de gemiddelde druk bepaald en waar is deze hoog en laag?
- Cardiac output; F = ∆V * f (slagvolume x frequentie)
- Perifere weerstand R
Hoog voor organen en laag na organen.
Drukverval is het grootst in arteriolen, heeft te maken met wrijvingsverliezen.
Hoe wordt de gemiddelde druk bepaald?
- Cardiac output; F = ∆V * f (slagvolume x frequentie)
- Perifere weerstand R
Wat is compliantie en hoe wordt het berekend?
Rekbaarheid van aorta, hogere compliantie is meer rekbaarheid.
C = ∆V/(Ps-Pd)