week 4 Flashcards

(59 cards)

1
Q

WHO diarree definitie

A

meer dan 3 keer dunne ontlasting per dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

soort diaree en verwerker

A

viraal: acute waterige diarree = besmettelijkst

bacterieel: acute diarree met bloed en koorts

parasitair: langzaam beloop en geven geen bloed bij ontlasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

niet infectieuze oorzaken voor diarree

A

anatomisch (short bowel)
allergie (koemelk)
immunologisch (coeliakie)
inflammatie
intolerantie
endocrien (hyperthyreoïdie)
maligniteit
metabool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarom is borstvoeding anti risico diarree

A

heeft veel IgA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ernst dehydratie inschatten kind (10)

A
  • gedrag kind
  • gewicht
  • bewustzijn
  • vitale parameters
  • temp extremiteiten
  • diurese
  • traanproductie
  • vochtigheid slijmvliezen
  • huidturgor
  • ingevallen ogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aanvullend onderzoek dehydratie als

A

kind Ernsting gedehydreerd

  • chemie (Na, K, glucose, CRP)
  • op indicatie (urine, bloedbeeld, kweken bloed/urine)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 verschillende manieren van uitdroging

A

1 isotone dehydratie
= even veel water als zout verlies

2 hypotone dehydratie
= verlaagd natrium (meer zout)

3 hypertone dehydratie
= verhoogd natrium (meer water dan zout)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een … dehydratie kan bij te snelle rehydratie leiden tot

A

hypertone dehydratie

leiden tot hersenoedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

behandeling dehydratie

A

ORS (glucose, na, weinig K, chloor en water)

intraveneuze rehydratie

bijna nooit: verminderen darmmotiliteit, veranderen darmflora)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

op welke Transporter werkt ORS

A

glucose-afhankelijke natrium/glucose-transporter (SGLT) op darmwand

*deze funtioneert ook als epitheel beschadigd is
*neemt passief water mee
*hypertone dehydratie nog steeds ORS geven want hyper komt door watertekort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

deficit onderhoudsvocht

A

op basis van gewicht

12% meer vocht per graad koorts
*binnen 24 uur geven zolang kind niet kan drinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

intraveneuze rehydratie als

A

meer dan 10% dehydratie

OF
falen orale therapie
sufheid, aanhouden braken etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

antibiotica en diarree

A

in principe niet tenzij is geïndiceerd zoals bij tyfus (maar dan weer niet bij andere salmonella soorten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoeveel verkoudheids episoden per jaar is normaal

A

6 tot 8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

acute rhinitis

A

gewone verkoudheid

  • zuideling is obligate neus-ademhalen en kan dus heel benauwd worden
  • xylometazoline = sympathicomimeticum (vasocontstrictie), effect ongeveer 4 uur
  • risico: intoxicatie

*** check pag 45

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

LEER pag 45 sws tt vraag

A

over bovenste luchtweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

oorpijn

A

otitis media acuta (OMA)
otitis media met effuse (OME)
chronische suppuratieve otitis media (CSOM)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

in het oor kijken

A

normaal trommelvlies glanst en doorschijnend

hamer wijst naar rechts? rechter oor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

OMA

A

infectieus
trommelvlies erytheem en vocht erin
soms otorroe

risico: microfactoriele etiologie (meerdere oorzaken: passief roken, crèche, allergie)

75% van de kinderen onder 3 krijgt het

beloop: gunstig, paracetamol 90% binnen 2/3 dagen over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

loopoor

A

otorroe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

oma verwekkers

A

viraal (70-80%) - RSV en influenza
bacterieel (20-30%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

behandeling oma

A
  • symptomatisch
  • watchful waiting (oma zonder otorroe, eenzijdig, ouder dan 6 mnd)
  • antimicrobiele behandeling (ook bij syndroom v down, na ooroperatie, jonger dan 6 mnd)
  • chirurgische behandeling (buisjes, beloop beter, frequentie onveranderd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

complicaties oma

A

intracraniele afwijkingen:
hersenabces, meningitis

extracraniele afwijkingen: facialis parese, mastoiditis, gradenigo syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

OME

A

mechanisch (niet infectieus)

ophoping van vocht zonder teken van acute infectie -> GEEN PIJN

  • slechthorend
  • gedragsproblemen/ drukkend gevoel

meestvoorkomend tussen 6 mnd en 4 jaar (90% maakt episode mee voordat ze naar school gaan)

25
risicofactoren OME
normaal gesproken wordt slijm afgevoerd door buis van Eustachius - buis v eustachius (bv. syndroom v down kortere buis) - afwijkingen in cilia of mucus - externe factoren (allergie)
26
diagnostiek ome
otoscopie toonaudiogram tympanometrie (vlakke lijn is fout)
27
behandeling ome
factor wegnemen (geen standaard behandeling) soms middenoorbeluchtingsbuisjes (korte termijn voordeel, lange termijn niks)
28
meningococcen bacterie
zit in 1/5e deel van populatie in nasopharynx > kan systemische reactie opwekken waardoor sepsis (en kan naar hersenen meningitis)
29
symptomen meningitis
acuut begin, koorts, hoofdpijn, lichtschuw, geïrriteerd, nekstijf, spierpijn, misselijk, petechien (niet wegdrukbare huidbloedingen) > uitgroeien tot purpura en ecchymosen
30
ziekteverwekkers meningitis
1 S. pneumonia 2neisseria menigitidis (95%) 3. H. influenza type B groep A alfa hemolytische streptoccus E. coli S. aureus !! viraal of bacterieel!!
31
behandeling meningococcen
antibiotica ondersteunende handelingen (vochtsuppletie, inotropica (vasoconstrictie), intubatie, plasmaferese) (geen diagnostische delay!!)
32
vaccinatie meningococcen
groep A, B, C, W135 en Y in vaccinatie programma
33
encefalitis oorzaak
meestal viraal (40-50% infectieus) - aerogene inoculatie (entero virus, mazelen) - direct contact (herpes, bof) - arthropod borne (arbo) - tekenbeet (Nick-borne ecefalitis)
34
pathogenese meningitis
kolonisatie invasie van bacterien in bloedbaan overleven bacterien bloedbaan invasie bacterien CZS
35
diagnostiek meningitis
- bloedonderzoek (CRP, kweek) - Beeldvormend (uitsluiten tumor) - liquor !!!! macroscopisch: troebel microscopisch: eiwit, glucose, mononuclaire cellen of neutrofiele granulocytes (poly)
36
check uitslagen liquor onderzoek
pag 61
37
behandeling bacterieel meningitis
antibiotica dexamethason (corticosteroïden)
38
mortaliteit meningitis en complicaties
15% kort: cerebraal oedeem, ventriculitis lange termijn: leerproblemen, gedragsproblemen, gehoorverlies
39
encefalitis pathogenese
1 direct effect (micro-organisme tegen hersencellen) 2 immunologische effecten 3 gemengd type
40
behandeling encefalitis
- start aciclovir (tegen herpes en varicella) - geen dexamethason - start antibiotica
41
prognose encefalitis
5-15% (20-30% bij Japanse variant)
42
auto-immuun encefalitis
postvirale complicatie of bij herpes of bij oncologie
43
mate van ongewenste bijwerkingen
reactogeniciteit
44
schema pag
63
45
3 soorten vaccins
1 RNA-vaccin (mRNA in vetoplossing) 2 virale vector vaccin (genetisch materiaal in onschadelijke vector) 3 subunit vaccin/ split-vaccin (verschillende stukken geknipt)
46
redenen tegen vaccinatie
pag 65
47
klachten HCC
hepatocellulair carcinoom - opgezette lever - misselijkheid/ braken - verminderde eetlust - afvallen - zwakte en vermoeidheid - jeuk en geelzucht
48
HCC behandelingen
1 partiële leverresectie 2 radiofrequentie thermoablatie 3 transarteriele chemo-embolisatie (TACE) 4 levertransplantatie
49
risicofactoren HCC
virale hepatitis (B of C) en levercirrose
50
acute hepatitis
klaring door immuunsysteem sterfte overgang naar chronisch
51
chronische hepatitis
- geen ernstige ziekte - fibrose - cirrose leverkanker
52
leer schema verschil HBV em HCV
op pag 67
53
HBV
dsDNA, 4 open reading frames virusparatikels, filamenten HBsAg en HBeAg
54
HCV
enkelstrengs met lipiden envelop 1 open reading frame Virton, geen andere eiwitten
55
op het moment dat er nog geen cirrose is bij hepatitis
kan je nog behandelen met - suppressie van virale eiwitten - immuunmodulatie: peglated-interferon-alfa (PEG-INF)
56
HBV en HCV ontwijken inname afweer
HBV: stealth virus (onzichtbaar voor INF) HCV: virus remt effecten van IFN effecten IFN: Ig presentatie, activatie NK-cellen
57
indirecte route hepatitis
beide virussen B en C zijn non-cytopathische virussen dus via indirecte route - virus laat geïnfecteerde cel leven, maar immuunrespons zorgt ervoor dat ie toch dood gaat direct: oncogeen (kan alleen HepB)
58
10% van de HCC's
directe route heptatits B, dus virale genoom heeft oncogene eigenschap Hbx eiwit
59
therapie hepatitis
B; geen genezing (wel preventieve vacinatie) C: 95% geneest door sofosbuvir (geen vaccinatie)