Week 5 Flashcards

1
Q

Wanneer wordt er van lymfadenopathie gesproken?

A

Lymfklierzwelling ?1cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is toxoplasmose?

A

Infectie met de parasitaire protozoa Toxoplasma gondii

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke symptomen zijn karakteristiek bij toxoplasmose?

A

-(Doorgemaakte) koortsperiode
-Moeheid
-Vergrote (cervicale) lymfeklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe diagnosticeer je toxoplasmose?

A

Serologie
IgM als eerste detecteerbaar, verdwijnen na enkele maanden tot 1-2 jaar
IgG neemt bij latente infectie ook af maar blijkt meestal detecteerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt toxoplasmose behandeld?

A

Behandeling immuuncompetent persoon niet nodig
De toxoplasma infectie wordt nooit geklaard, infectie blijft altijd latent aanwezig in weefselcysten
Kan bij immuungecomprommiteerd patient reactiveren, dan wel behandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kun je de diagnose cerebrale toxoplasmose het beste bevestigen?

A

Door middel van het aantonen van de parasiet in een biopt of liquor, met behulp van PCR
Overdracht alleen mogelijk bij actieve infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk diagnostiek is zinvol bij verdenking op congenitaal verkregen toxoplasmose?

A
  1. Serologische diagnostiek aan de moeder
  2. Het aantonen van de parasiet in vruchtwater dmv PCR of microscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is behandeling van een zwangere vrouw met congeintale toxoplasmose zinvol?

A

Kan er op gericht zijn transmissie te voorkomen (door middel van spiramycine), indien het kind nog niet geïnfecteerd is.
In dit geval is het kind al geïnfecteerd aan het begin van de zwangerschap. De schade die een Toxoplasma infectie dan veroorzaakt is groot en heeft voor het kind vaak fatale gevolgen. Behandeling van Toxoplasmose van moeder en kind met pyrimethamine + sulfadiazine is mogelijk, maar reeds gevormde schade bij het kind herstelt niet.
Indien de infectie vroeg wordt aangetoond, wordt daarom soms een therapeutische abortus verricht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke ziektebeeld presenteert zich soms bij kinderen waarbij er aan het einde van de zwangerschap een toxoplasma infectie is?

A

Oculaire toxoplasmose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke van onderstaande voorzorgsmaatregelen moeten zwangere vrouwen nemen om een nieuwe Toxoplasma infectie te voorkomen?

A

Belangrijk is contact vermijden met kattenfeces en vermijden van orale opname van vitale weefselcysten (in rauw vlees)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke virus veroozaakt geen pijnlijke keelontsteking tijdens de acute primaire infectie?

A

CMV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe diagnosticeer je EBV?

A

Serologie EBV
Bij verdenking acute EBV ook heterofiele antistoffen (virus repliceert in B-lymfocyten, symptomen door T-cel respons)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wordt EBV behandeld?

A

-Meestal geen behandeling
-Bij immuundeficientie kan anti-CD20 (rituximab) overwogen worden als EBV DNA load in bloed >10.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de symptomen van faryngitis?

A

Keelpijn, koorts, alg. malaise, soms exudaat, cervicale lymfadenopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is je beleid ten aanzien van kattenkrabziekte bij gezonde jong volwassenen?

A

Geen AB therapie, geen diagnostiek zoals PCR of kweek, geen PA. Hooguit kun je denken aan serologie (met hoge titers) ter bevestiging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke soorten recatieve lymfoproliferatieve ziekten zijn er?

A

-Ziekte van Pfeiffer
-Ziekte van Sjogren
-Post-transplantatie lymfoproliferatieve ziekte (PTLD)
-Lymfoproliferaties bij prim. immuundeficienties (bv CVID)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de kenmerken van de ziekte van Pfeiffer?

A

-EBV gedreven proliferatie en Tc-cel reactie
-Typisch opgezette tonsillen, LK, lever en filt met evt leverfunctiestoornissen en lymfocytose
-Weken tot maanden, gaan over het algemeen vanzelf over
-Typisch bij kinderen/adolescenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de kenmerken van de ziekte van Sjogren?

A

-Ontsteking van speeksel- en traanklieren met polyclonale B-lymfocyten en plasmacellen
-Verloop jaren, progressieve droge mond en verminderde traanproductie, soms gewrichtsklachten, vasculitis
-Auto-immuunziekte, vooral bij vrouwen van middelbare leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke soorten maligne lymfoproilferatieve ziekten zijn er?

A

-B- en T-cel NHL
-CLL
-HL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de kenmerken van HL?

A

-Zwelling van LK door woekering reed-sternberg cellen met uitgebreide reactieve component, later koorts en vermagering
-Maanden/jarenlang
-Adolescenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de kenmerken van CLL?

A

-Woekering van rijpe B-lymfocyten in BM, bloed en LK
-Maanden/jarenlang, anemie, infecties
-Ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Uit welke stadia komen leukemie/ lymfomen?

A

ALL vooral in onrijpe stadia, bij rijpe cellen de chronische leukemieen, lymfomen en MM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe worden lymfoproliferatieve ziekten gediagnosticeerd?

A
  1. Zien weefsel en cellen er normaal of afwijkend uit? (histo/cyto)morfologie / immunofenotypering
  2. Zijn er karakteristieke DNA (/ RNA) afwijkingen?
    moleculaire diagnostiek / cytogenetica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke B-cel markers zijn er?

A

CD10: voorloper-B-cel marker
CD19: pan-B-cel marker
CD20: rijpe B-cel marker
SmIg: membraan-gebonden Ig
CyIg: cytoplasmatisch Ig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke T-cel markers zijn er?

A

CD1: thymocytaire marker
CD2: pan-T-cel marker
CD3: rijpe T-cel marker
CD4: helper T-cel marker
CD8: cytotoxische T-cel marker
TCR: T-celreceptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke myeloide markers zijn er?

A

CD13, CD33: pan-myeloïde markers NK-cel marker
CD14: monocytaire marker
CD15: granulocytaire marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke NK-cel markers zijn er?

A

CD56: NK cel marker
I.c.m. CD3-

28
Q

Welke onrijpe markers zijn er?

A

CD34: voorlopercel/stamcel marker
TdT: terminaal deoxnucleotidyl transferase

29
Q

Hoe worden lymfomen gediagnosticeerd?

A

-Eerst celtype bepalen met immunofenotypering
-Monotypisch IgK/L ratio 0,8-2,5, als afwijkend: lymfoom.
-Markers om beter te kunnen vaststellen welk type leukemie/lymfoom het is. Moet in klinisch plaatje passen

30
Q

Hoe speelt mol. diagnostiek een rol bij lymfoproliferatieve ziekten?

A

 Diagnose stellen: tumor (=kloon van cellen) of immuunrespons ?
Klonaliteitsanalyse (IG / TR herschikkingen; NHL)
 Monitoren : effectiviteit therapie in kaart brengen
MRD analyse (pat. spec. IG / TR, fusietranscripten; NHL, CLL, MM, ALL)

31
Q

Hoe wordt een klonaliteitsanalyse uitgevoerd?

A

 BM, PB, lymfeklier-> IG / TR genen gekoppeld-> PCR product
 verder onderscheid tussen polyklonaliteit and monoklonaliteit: fragment analyse : lengte van PCR producten

32
Q

Wat zijn de indicaties voor IG/TR klonaliteitsanalyse?

A

Onderscheid reactief vs. maligne
- Diagnostische moeilijkheden
- Ig-negatieve B-celproliferaties
- T-cellymfomen (zoals perif. T-NHL-NOS, AITL)
- onderscheid T- vs. NK-cel maligniteit
- Specifieke compartimenten (huid, darm, liquor, glasvocht)
Lymfoproliferaties bij immuungecompromitteerden
- primaire immuundeficienties, post-transplantatie lymfoproliferaties
Vaststellen klonale verwantschap
- op zelfde moment (LK en BM; stadium 4 vs. 2e tumor)
- in de tijd (relapse vs, nieuwe tumor)

33
Q

Hoe kan MRD gemeten worden?

A

Met high throughput sequencing ga je alle B en T herschikkingen die in de celpopulatie aanwezig zijn in een keer amplificeren→ exacte nucleotidevolgorde, volgorde leukemie traceren. 1 op 100.000 cellen te detecteren, als ondetecteerbaar betere prognose

34
Q

Hoe kunnen kinderen HIV krijgen?

A

 Vertical (Mother-to-Child) 90% all transmissions
 MTC transmission of HIV without treatment 20-30%
intra-uterine < 5%
near or during delivery 50-80%
Breast feeding 15%-20%
 Blood transfusion/ iv drug use
 Sexual
 Traditional medicine

35
Q

Waarom verlopen HIV infecties bij kinderen sneller?

A

Bij kinderen verloopt infecties sneller omdat ze hele hoge virale loads hebben doordat ze veel naieve cellen hebben waar het virus graag in deelt

36
Q

Wat is AIDS?

A

Person with HIV and an AIDS-defining condition or aCD4 count < 200 cells/mm3 (regardless whether the person has an AIDS-defining condition). -> NOT FOR KIDS CD4s are age dependent

37
Q

Hoe wordt HIV overgedragen?

A

Bloed-bloed contact

38
Q

Wat is de kans op HIV overdracht bij een zwangere vrouw?

A

HIV geinfecteerde zwangeren kunnen nog steeds behandeld worden, als niet behandeld 20-30% kans dat kind ook HIV heeft

39
Q

Wat is de levensverwachting van mensen met HIV?

A

Net zo goed als zonder met behandeling van 1x per dag pil en tijdige opsporing. Soms zelfs beter door 2x per jaar screening. Vaak laatste paar jaar slechtere levenskwaliteit (mn door HVZ problemen door continu actieve immuunsysteem), vooral bij latere behandeling

40
Q

Wie zijn resistent tegen HIV?

A

HIV door CD4 en CCR5 (co-receptor) cel in. 4-10% van de bevolking heeft een mutatie in CCR5 waardoor het niet functioneert→ resistent tegen HIV

41
Q

Bij welke leeftijd komt HIV het vaakst voor?

A

56% HIV patienten is >50 jaar

42
Q

Beschrijf de pathogenese van HIV

A

HIV meestal seksueel overgedragen→ virus opgepikt door DC→ in LK replicatie→ via bloedbaan verspreiding (na 28-72u, window om post-exposure profylaxe te geven)
HIV hecht aan CD4 en CCR5 (meestal) of CXCR-4 (soms switch in latere stadia) coreceptor

43
Q

Wat zijn mogelijke aangrijpingspunten voor HIV therapie?

A

CD4/ coreceptor, reverse transcriptase, integrase, compleet maken van virusdeeltjes met proteases

44
Q

Wat zijn de 3 fases van HIV als het niet behandeld wordt?

A
  1. Acute HIV: 50% klachten, meestal griepachtig, keelpijn, opgezwollen LK, soms huiduitslag. Veel virusreplicatie, heel besmettelijk, stabiliseert door immuunrespons
  2. Latente fase: veel virusreplicatie maar BM kan CD4+ aanvullen
  3. AIDS: daling CD4, immuunsysteem kan HIV niet bijhouden. AIDS krijg je als je een slechte afweer en opportunistische infectie hebt, vooral bij CD4 aantal onder 200
45
Q

Welke opportunistische infecties komen bij HIV voor?

A

<400: herpes zoster, TB, orale candiasis
<200: p. carinii pneumonie, oesophageale candidiasis, mucocutane herpes
<100: toxoplasmose, cryptococcosis, coccidioidomycosis, mycobacterium, CMV
<50: cryptosporidiosis, PML

46
Q

Hoe worden opportunistische infecties voorkomen bij HIV?

A

CD4 getal
* >200 geen profylaxe
 influenza vaccinatie
 pneumococcen vaccinatie
 hepatitis A en B vaccinatie
* <200 Pneumocystis jirovicii pneumonie (PJP)
 co-trimoxazol 1 dd 480 mg po
 BESTE profylaxe = herstellen afweer middels ART

47
Q

Hoe wordt HIV/AIDS behandeld?

A

ART – ANTIRETROVIRALE THERAPIE
cART – COMBINATIE ANTIRETROVIRALE THERAPIE
HAART – HIGHLY ACTIVE ANTIRETROVIRAL THERAPY
Levenslang vanwege integratie DNA in genoom

48
Q

Hoe komen voorloper T-cellen de thymus in?

A

Voorlopercellen uit BM komen via het bloed de thymus in bij de cortico-medullary junction→ migratiebeweging gestuurd door chemokines (CCR7 chemokine receptor). Komen in contact met thymus epitheelcellen enz.

49
Q

Welke processen zijn betrokken bij voorloper T celdifferentiatie?

A

→ maturatie
→ proliferatie
→ celdood (apoptose)

50
Q

Hoe vindt selectie van T-cellen plaats?

A
  1. T-cellen worden positief geselecteerd op het feit dat ze lichaamseigen HLA goed herkennen (zwakke interactie met corticale epitheelcel). Selectie in cortex
  2. Daarna door negatieve selectie in de medulla cellen eruit geselecteerd die autoreactief zijn (DC presenteert auto-Ag)
51
Q

Wat is positieve selectie van T-cellen?

A
  • selectie op TCR met goede affiniteit voor lichaamseigen HLA
  • cortex, cTECs. TEC = thymus epitheelcel
    Geen of sterke interactie-> apoptose
52
Q

Wat is negatieve selectie (klonale deletie)?

A
  • selectie tegen TCR met te hoge affiniteit voor lichaamseigen peptiden in HLA → apoptose
  • medulla, mTECs, DCs
53
Q

Wat voor selectie hebben B-cellen?

A

B-cellen hebben geen positieve selectie, wel negatieve selectie (autoreactiviteit)

54
Q

Hoe wordt er voor centrale tolerantie gezorgd?

A

Door negatieve selectie:
->Expressie van weefselspecifieke antigenen door AIRE (autoimmune refulator) gen. In mTEC zorgt dit gen voor de productie van lichaamseigen eiwitten die worden aangeboden aan de T-cellen. Als die de eiwitten herkennen worden ze negatief geselecteerd→ leidt tot centrale tolerantie

55
Q

Hoe ontstaat een defect in de centrale tolerantie?

A

AIRE defect → auto-immuun polyglandulair syndroom (APOCED)
Organen aangevallen obv auto-immuniteit

56
Q

Hoe ontstaat perifere tolerantie?

A

In de circulatie perifere tolerantie door Tregs (herkennen Ag en hebben dempende invloed op andere cellen), apoptose of anergie (latent leven)

57
Q

Benoem de kenmerken van Th1

A

-Activatie: IL-12, IFN-g
-Productie: IFN-g, TNF-a, IL-2
-Functies: macrofaagactivatie, regulatie humorale immuniteit. Celgemedieerde immuniteit
-Pathologie: inflammatie

58
Q

Benoem de kenmerken van Th2

A

-Activatie: IL-4
-Productie: IL-4, 5, 13
-Functie: regulatie van de humorale immuniteit-> respons op wormen en allergenen
-Pathologie: allergie

59
Q

Benoem de kenmerken van Th17

A

-Activatie: IL-6, TGF-b
-Productie: IL-17, 22, TNF-a
-Functie: pro-inflammatoir respons op schimmels en RC bacterien
-Pathologie: inflammatie, auto-immuunziekte

60
Q

Benoem de kenmerken van Treg

A

-Activatie: TGF-b
-Productie: IL-10, TGF-B

61
Q

Benoem de kenmerken van Tfh

A

-Activatie: IL-6, 21
-Productie: IL-21, 17
-Functie: differentiatie van B-lymfocyten
-Pathologie: auto-immuunziekte bij afwezigheid

62
Q

In welke stappen differentieert een naieve T-cel tot een effectorcel?

A

naief → nog geen contact gehad met antigeen (Ag)
effector (geheugen) (RA-) → snellere respons bij nieuw Ag contact
effector (RA+) → chronisch gestimuleerd door Ag; → uitputting

63
Q

Wat zijn de kenmerken van TCRγδ+ T-cellen?

A
  • herkenning van antigeen zonder klassiek MHC
  • snelle effector respons
  • tussen innate en adaptief in
64
Q

Wat doen Vδ2+ cellen?

A

Vnl. in bloed: herkenning van fosfo-antigenen van micro-organismen of dode cellen, productie van inflammatoire cytokinen

65
Q

Wat doen Vδ1+ cellen?

A

Vnl. in weefsels: herkenning van stress-geïnduceerde MHC-achtige moleculen