Week 6 Flashcards

PD.5 en PD.6 van week 10 ook meegenomen (101 cards)

1
Q

Immunologische tolerantie

Definitie

A

Gecontroleerd niet reageren van lymfocyten op (auto) antigenen, waartegen potentieel reactie kan plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 mechanismen immunologische tolerantie

A
  • Centrale tolerantie inductie in primaire lymfoide organen: beenmerg en thymus
  • Perifere tolerantie inductie (anergie, suppressie) in secundaire lymfoide organen: milt, lymfeklieren en MALT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Anergie

A

Inactivatie van lymfocyten door: binding van (auto)antigeen in afwezigheid van co-stimulatoire signalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mechanismen om Th-lymfocyt te remmen

4 mechanismen

A
  • Treg vangen IL-2 weg
  • Productie suppressieve cytokinen IL-10 en TGF-beta
  • Wegvangen CD8-/CD86 costimulatie door CTLA-4
  • Productie cytotoxische granzyme

IL-2 is groeifactor van T-cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mogelijke doorbraak van tolerantie

4 mogelijke doorbraken

A
  • Polyclonale activatie
  • Activatie door superantigenen
  • Moleculaire mimicry
  • '’Bystander’’ activatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Guillain-Barré syndroom (GBS)

Korte omschrijving

A
  • Post-infectieuze auto-immuun polyneuropathie
  • Snel progressieve verlamming armen en benen
  • Ontstaat bij 1:2000-5.000 infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pathogenese GBS

A
  • Infectie Campilobacter
  • Auto-antistoffen ontstaan die gericht zijn tegen wand van zenuwcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mogelijke redenen voor doorbraak van tolerantie

2 redenen

A
  • '’Immune privileged sites’’ doorbroken
  • Immuunstimulerende posttranlationele modificatie of haptenisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

IPEX syndroom

A

Immuundysregulatie polyendocrinopathie eneteropathie X-gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pathologie IPEX

A

FOXP3 mutatie
- Defect in Treg
- Orgaanspecifieke en systemische auto-immuunziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Modulerende factoren bij ontwikkeling auto-immuniteit

A
  • Genen
  • Hormonen
  • Omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Defect bij FOXP3 mutatie

A

Defect in Treg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Defect bij AIRE mutatie

A

Verminderde klonale deletie tbv centrale tolerantie inductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Defect CTLA4 mutatie

A

Verlaagde Treg suppressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Defect bij C1q mutatie

A

Gestoorde opruiming apoptotische cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Auto-immuniteit

A

Normale immunologische reactie op lichaamseigen structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Auto-immuunziekte

A
  • Abnormale immunologische reactie op lichaamseigen structuren
  • Daardoor verstoring homeostase
  • Daardoor weefselbeschadiging en functieverlies
  • Daardoor ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Type II overgevoeligheidsreactie

A
  • IgG (auto-antistof) herkent bloedcel
  • Complement/ fagocytose activatie

Kan leiden tot auto-hemolytische anemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Type III overgevoeligheidsreactie

A

Immuuncomplexen veroorzaken auto-immuunziekte.
Auto-antistoffen binden aan vrijgekomen dubbelstrengs DNA.

Bv. bij SLE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Klinisch belang van aantonen auto-antistoffen

A
  • Diagnose/ classificatie auto-immuunziekte
  • Bepalen van prognose
  • Monitoring ziekteactiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Type IV overgevoeligheidsreactie

A
  • Niet gemedieerd door antistoffen maar door T-cellen
  • Mechanisme is vertraagd, waardoor cytotoxische T-cellen direct verantwoordelijk zijn voor weefselschade.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Biologicals

Definitie

A

Therapeutisch product, gemaakt door genetische manipulatie van levende cellen

ZONDER chemische synthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Biologicals zijn meer/minder voorspelbaar dan kleine moleculen

A

minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Voordeel volledig humaan biological

A

Je wekt veel minder antistoffen tegen medicament op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
TNF-alfa | Induceert
- Cytokines en chemokines - Adhesie moleculen - Matrix metalloproteinases - Angiogenese - Acute fase eiwitten
26
TNF-alfa | Verhoogt
- Inflammatorie cel rekrutering naar ontstekingsplaats
27
TNF-alfa | Draagt bij aan ## Footnote Klinisch
- Anemie - Leukocytose - Trombocytose
28
Klinische presentaties van glomerulonefritis
- Microscopische hematurie - Macroscopische hematurie - Nefrotisch syndroom - Nefritisch syndroom - Vasculitis van de nier - ''Rapidly progressive'' glomerulonefritis
29
Immuuncomplexen aan urine kant van de barrière leveren vaak ? problemen op
nefrotische
30
Immuuncomplexen aan de endotheel kant (bloedbaan) leveren vaak ? problemen op
nefritische
31
Anti-GBM nefiritis, hoe kom je aan een longafwijking?
Vrijwel dezelfde eiwitten als in je GBM zitten in je longen, dus de antilichamen kunnen ook daartegen aanvallen
32
Lupus nefritis
- Chronische immuuncomplex ziekte - Antilichamen tegen antinucleaire antigenen - Ziektebeeld sterk afhankelijk van waar deze immuuncomplexen neerslaan (voornamelijk afh. van de lading) - Vrijwel elk type GN mogelijk
33
Conjunctivitis infectie van
Conjunctivae, slijmvlies
34
Blepharitis infectie van
Ooglidranden
35
Keratitis infectie van
cornea
36
Dacryocystitis infectie van
traanzaak
37
Cellulitis orbitae infectie van
oogleden/ orbita
38
Endophthalmitis infectie van
oog-inhoud
39
Conjunctivitis met pus is meestal
bacterieel
40
Ophtalmis neonatorum, denk altijd aan
gonorroe en chlamydia
41
Beloop conjunctivitis bacterieel
- Meestal unilateraal begin, 1-2 dagen later bilateraal - Roodheid conjunctiva, irritatie, pussige uitvloed - Meestal spontane resolutie (evt. desinfectans povidon-jood)
42
Beloop virale conjunctivitis
- Roodheid conjunctiva, waterige secretie, soms bloederig - Pharyngitis, koorts - Pre-auriculaire en submandibulaire lymfadenopathie - Spontane resolutie binnen 1 tot 2 weken
43
Cave besmettelijkheid virale conjunctivitis
- Zwembaden - Oog-poliklinieken
44
Verwekker chronische conjunctivitis
Chlamydia trachomatis
45
Behandeling chronische conjunctivitis
Azythromicine 1 gram po eenmalig | Partner/ ouders behandelen
46
Behandeling chronische blepharo-conjunctivitis
Ooglid hygiëne: hete compressen + mechanisch poetsen lidrand met wattenstaafjes verdunde babyshampoo
46
Risicofactoren keratitis
- Zachte contactlenzen na beschadiging - Niet chirurgisch trauma - Gecontamineerde contactlensvloeistof of kunsttranen
47
Normale bescherming cornea
- Intact epitheel - Verversing tranen en knipperen - Lysozyme, Ig in traanvocht, microbioom
48
Behandeling keratitis
- Kweek/ PCR (virussen) - Direct start met zeer frequent topicaal AB - Bij **herpetische** keratitis start topicaal antivirale druppels
49
Cellulitis orbitae indeling
- Pre-septaal - Post-septaal
50
Onderscheid belangrijk bij cellulitis orbitae
- Post-septaal is visus bedreigd en geeft roodheid conjunctiva, proptosis van het oog, visusdaling, relatief afferent pupildefect, bewegingsbeperking
51
Cave uitbreiding naar ? bij cellulitis orbitae
Sinus cavernosis
52
Behandeling cellulitis orbitae
Chriurgische drainage puspocket
53
Ontstaan dacryocystitis
Bij obstructie traanbuis waardoor stase traanafvoer
54
Beloop acute dacryocystitis
- Meestal **S.aureus** soms streptococcen - Pijnlijk - Complicatie: abces, cellulitis
55
Beloop chronische dacryocystitis
Kweken en behandelen op geleide uitslag: multibacteriële oorzaak
56
Beloop endophthalmitis
- Snel progressieve intraoculaire infectie met potentieel blindheid tot gevolg - Meestal exogeen: na oogoperatie/ injectie: acuut of late onset, na perforerend trauma - Endogeen: via hematogene verspreiding
57
Risicofactoren acute postoperatieve endophthalmitis
- Duur en soort operatie - DM - Immunosuppressie
58
Beloop late-onset postoperatieve endophthalmitis
- Maanden na oogoperatie - Low-grade infectie elke recidiveert na staken - Microorganismen - Prognose beter dan acuut, verwijdering van kunstlens vaak nodig omdat bacterie daaraan hecht
59
Endogene (=hematogene) endophthalmitis bron
- Intravasale catheters - I.V drugsgebruik - Osteomyelitis - Darmca | Hoge kans op blindheid!!!
60
Voordelen dat het oog een **immuun privileged site** is
- Gemakkelijke corneatransplantatie: kleine kans op afstoting - Bij aanwezigheid van een infectie gaat zicht niet verloren
61
Nadeel dat het oog een **immuun privileged site** is
Infectie kan zich makkelijk uitbreiden zonder dat er een immuunreactie wordt opgebouwd | Waardoor oogfunctie alsnog hard achteruit kan gaan
62
Uveïtis
Intraoculaire ontsteking
63
Waar bestaat de **uvea** uit?
- Regenboogvlies - Corpus ciliare - Choroidea
64
Meestal oorzaken voor **uveïtis**
- Infecties - Systeemziekten
65
Anatomische classficatie **uveïtis**
- Anterieur - Intermediair - Posterieur - Panuveïtis (2 of meer gedeelten zijn aangedaan)
66
Wat valt onder **pathologische uveïtis**?
- Granulomateuze (sarcoïdose) - Non granulomateuze (HLA-B27+) - Infectieus/ niet-infectieus: van belang bij behandeling
67
Oogdruppels bij **uveïtis** wel geschikt bij
**anterieure uveïtis**
67
Klachten bij **anterieure uveïtis**
- Pijn - Fotofobie - Verminderde visus
68
Klachten bij **posterieure en intermediaire uveïtis**
- Pijnloos - Vaker verlies van visus (vertroebeling glasvocht) - Verminderde scherpte
69
Verwekkers uveïtis | Bacterieel
- Treponema - Borrelia
70
Verwekkers uveïtis | Viraal
- HSV - VZV
71
Verwekkers uveïtis | Fungi
- Candida - Aspergillus
71
Verwekker uveïtis | Parasitair
Toxoplasma
72
AO **uveïtis**
- Bloedonderzoek - Fluorescentie angiogram/ OCT - Thoraxfoto/ (PET-)CT-scan - Analyse voorste oogkamerwater/ glasvocht
73
Wat is een optical coherence tomography?
Maakt plaatjes van de lagen van het netvlies. Op deze manier kan het oog laag voor laag onderzocht worden.
74
Wat onderzoekt een **fluorescentie angiogram**? | Bij AO **uveïtis**
Onderzoek naar doorbloeding van het netvlies met behulp van contrastvloeistof. Hierbij kunnen littekens op het netvlies ook gezien worden
75
Waarom wordt er een thoraxfoto gemaakt bij AO **uveïtis**?
Een thorafoto wordt gemaakt om een mogelijke oorzaak uit te sluiten dan wel te bevestigen. | Bv. Tuberculose of sarcoïdose
76
Mogelijke behandelingen uveïtis
- Oogdruppels - Injectie bij het oog - Oraal prednison of immuunmodulerende medicatie
77
Stappenplan behandeling uveïtis
1. Prednison 2. Ciclosporine en methotrexaat / Azathioprine en mycophenolaat 3. Adalimumab en infliximab 4. Cyclofosfamide
78
2 vormen van scleritis
- Episcleritis - Scleritis
79
Episcleritis
Ontsteking van het oppervlak van het oogrok | Zowel diffuus als nodulair ## Footnote Dof gevoel
80
Scleritis
Ontsteking in de diepte van de oogrok | Zowel diffuus als nodulair ## Footnote Doffe borende pijn
81
Bij welke scleritis is er kans op verlaagd visus?
Scleritis
82
Behandeling scleritis
- Oogdruppels - NSAID's - Prednison - Immuunmodulerende medicatie
83
Primaire screeningstest bij onderzoek auto-antistoffen bij auto-immuunziekten | Wat doe je bij positieve uitslag?
Immunofluorescentie techniek | **ELISA**
84
Antigeensubstraat **IF**
Weefsel of cellen
85
Antigeensubstraat **ELISA**
Gezuiverde eiwitten, peptiden/mengsel
86
Voordelen **IF**
- Gevoelig - Eenvoudig - Goed reproduceerbaar - Goedkoop - Semi-kwantificeerbaar
87
Voordelen **ELISA**
- Zeer gevoelig - Vrij eenvoudig - Goed reproduceerbaar - Kwantitatief **en** kwalitatief - Automatiseerbaar
88
Nadelen **IF**
Geen nauwkeurige informatie over structuur van de herkenbare antigenen
89
Nadelen **ELISA**
Zeer zuiver antigeen substraat nodig, kans op verlies antigeen/ epitoop door zuivering
90
Wat zijn **reumafactoren**?
IgM- of IgA-antistoffen gericht tegen het **Fc-gedeelte van IgG**
91
Waarom kunnen **reumafactoren** niet met **IF** op objectglaasjes worden bepaald?
- **Reumafactoren** zijn oplosbare eiwitten - De antistoffen zijn niet specifiek genoeg (sluiten andere diagnoses niet uit) - **HEp-cellen** in **IF** bevatten geen **IgG** waardoor geen reactie optreedt met **reumafactoren** en het **Fc-gedeelte** van **IgG**
92
Wat kan worden aangetoond met de **ELISA-techniek**?
- Cytokinen - Serum **IgE** - Auto-antistoffen
93
Tijdens **ELISA** wordt bij iedere incubatiestap
gewassen met een zeepoplossing om: **niet- en zwakgebonden antistoffen** weg te spoelen
94
**Positieve controle** ELISA
Kijken of de test wel/ niet werkt
95
**Negatieve controle** ELISA
Gebruikt om de drempelwaarde te bepalen
96
Wat is de **kwalitatieve agglutinatiereactie**?
De bloedgroepbepaling
97
Bij **uitzakking** is de titer
negatief
98
Bij **agglutinatie** is de titer
positief