Week 8 Flashcards

(41 cards)

1
Q

Symptomen bij nierinsufficiëntie?

A

Oedeem, dyspnoe, vermoeidheid en misselijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar wordt naar gekeken om nierfunctiestoornis te herkennen?

A

Naar serum creatine gehalte, hiermee aan de GFR worden bepaald. De klachten beginnen vaak rond de 30 ml/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarvoor dib stickje?

A

Verschillende stoffen kunnen geconstateerd worden in urine doordat de chemicaliën van kleur veranderen na in kenmerkend gekomen zijn met de stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verschil volumeregulatie en osmoregulatie?

A

Volumeregulatie: reguleert de totale hoeveelheid natrium en invloed op de bloeddruk
Osmoregulatie: reguleert natrium concentratie en invloed op de osmolatiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat bevindt zich in de cortex?

A

Nierlichaampjes, glomeruli (filtratie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

War bevindt zich in de medulla?

A

Grote verzamelbuizen (piramides of lobben met een papil), hier vindt reabsorptie plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doen de macula mensa cellen?

A

Metende hoeveelheid natriumchloride in de geproduceerde urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarmee worden capillairlissen bekleed?

A

Endotheel (zit fenestrae in) met daaronder het glomulaire basaalmembraan bestaande uit collageen IV, lamine en proteoglycanen (zorgen voor negatieve lading)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar zijn podocyten te vinden? En mesengiale cellen?

A

Aan de buitenzijde van het basaalmembraan, het voorkomt dat grotere eiwitten in de urine terecht komen/ centrale cellen die stevigheid geven aan de glomerulus en de hydrostatische druk kunnen regelen door contractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Functie proximale tubulus?

A

Reaborbtie van H2O en ionen (60%) en glucose, mineralen, aminozuren, vitaminen en eiwitten onder de 70 kDa. Ook secretie van organische ionen en metabolisme van vitamine D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Lis van Henle?

A

Dalende deel met name H2O reabsorptie en in het stijgende deel met name NaCl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Functie distale tubulus?

A

Reabsorptie NaCl (regulatie waterbalans) en secretie van H+ en NH4+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Functie verzamelbuis?

A

Reabsorptie H2O en NaCl, secretie van zuren en absorptie van HCO3-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Functie juxtaglomulaire apparaat

A

Maken het RAAS-systeem actief door renine af te geven, hierdoor rol in de regulatie glomulaire filtratie druk, regulatie van de Renale doorstroming en de bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de hydrostatische druk?

A

De druk in capillairen veroorzaakt door bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurd bij een lage bloeddruk?

A

Lage bloeddruk -> leger GFR -> zeer lage concentratie NaCl -> macula mensa cellen geven prostaglandinen af -> afgifte renine -> vasoconstrictie van afferente arteriole -> GFR neemt toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Echografie?

A

Piramides en cortex van de nier zichtbaar, ook nierstenen te zien

18
Q

CT?

A

Nooit bij patiënt met nierinsufficiëntie gebruik maken van intraveneus contrastmiddel -> contrast neurotoxisch. Bij verdenking niersteen CT het beste (zonder contrast). Het nierbekken is bij goede afvloeiing van de urine niet zichtbaar

19
Q

MCG?

A

Een katheter wordt in de urethra gebracht tot aan de blaas, hier wordt een ballon opgeblazen en wordt een vloeistof de blaas ingespoten -> als urine terig loopt naar de nier is dit te zien

20
Q

Waaruit bestaat de mictiecyclus?

A

De vulfase (opslagfase) en ledigingsfase (mictiefase)

21
Q

M. detrusor?

A

Spier in de wand van de blaas en wordt geïnnerveerd door het parasympatische zenuwstelsel

22
Q

Urethrae sphincer?

A

Dwarsgestreepte spier en wordt somatisch geïnnerveerd via de nervus pudendus

23
Q

Sacrale mictiecentrum?

A

Vanuit het sacrale mictiecentrum gaan zenuwen via de cauda equina naar de blaas en bekkenbodem en weer terug. Verantwoordelijk voor de versterking en fijne afstelling -> exciterende signalen gaan via de plexus pelvicus naar de blaas en inhalerende signalen gaan via de n. pudendus naar de urethrae sphincer

24
Q

Pontine mictiecentrum?

A

Opstijgende banen via het ruggenmerg naar het pontine mictiecentrum en de hersenstam. Zorgt voor de coördinatie tussen m. detrusor en de urethrale sphincter

25
Innervatie cortex?
Speelt een rol in de timing van de mictie, maakt het ook mogelijk om het plassen bewust op te houden
26
Suprapontine laesie?
Een patiënt krijgt problemen met de timing van de mictie als er bijv. een beroerte is opgetreden boven het pontine mictiecentrum (banen van de cortex naar potine mictiecentrum onwerkzaam geworden) -> ongeremde overactieve blaas
27
Supranucleaire laesie?
Laesie tussen sacrale/pontine mictiecentrum en de cortex -> detrusor-sphincter-dyssynergie. De m.detrusor zal dikker en sterker worden, vaak is er een verbrede proximale urethra te zien
28
Infranucleaire laesie?
Als gevolg van chirurgie laesie tussen sacrale mictiecentrum/blaas, bekkenbodem en spinster -> infranuclair (perifeer) letsel, zwakke blaas en slappe sphincter
29
Wat is er met uroflowmetrie te zien?
Geeft informatie over de flow van de urinelozing, de hoeveelheid urine die achterblijft in de blaas en afwijkingen in de contractie en relaxatie van de spieren
30
Waarvan is sprake bij een stugge blaas?
Van een verhoogde blaasdruk, dit kan zorgen voor nierstuwing -> supranucleaire
31
Waarvan is prake bij een slappe blaas?
Blaas kan urine niet goed lozen, kan leiden tot urineretentie, incontinentie (als sfincter slap is), urineweginfecties en nierstuwing
32
Noradrenaline blaas?
Belangrijk voor de sensibele informatie vanuit de blaas
33
Acetylcholine?
Belangrijkste neurotransmitter wat de motorische blaas Innervatie betreft
34
Wat is reabsorptie?
Sectieve terugname uit het filtraat van nuttige stoffen
35
Wat is secretie?
Het selectief afgeven van organische verbindingen, afvalstoffen en geneesmiddelen aan de urine
36
Wat is de functie van het peritubulaire capillaire netwerk?
De proximale tubulaire cellen van bloed voorzien, levert de energie en zuurstof die nodig is voor de reabsorptie
37
Wat gebeurd er met de flow naarmate SNGFR kleiner is?
Flow is langzamer
38
Welke transporteiwitten spelen een rol bij transcellulair transport?
NaK-pomp, Naglucose symporter en glucose carrier
39
Wat houdt het verschijnsel splay in?
Het effect van de variabiliteit tussen de verschillende nefronen. Sommige nefronen zullen al eerder glucose doorlaten, de neuron met de laagste GFR bepaalt deze drempel
40
Oorzaken verhoogde uitscheiding metaboliet?
Door diabetes (overloop van de metaboliet), een verhoogde SNGFR (te weinig reabsorptie), genetische afwijking (teveel van een stof wordt uitgescheiden) een Fanconi syndroom (vaak defect aan de natrium/kaliumpomp of van mitochondriën)
41
Op welke manieren kan secretie?
- Voor anionen: om galzouten en penicilline uit te scheiden | - Voor kationen: uitscheiden van adrenaline, Ach, serotonine en morfine