week 9 Flashcards

(60 cards)

1
Q

syngene transplantatie

A

transplantatie binnen en een eiige tweeling
er kan nog enige afstoting plaatsvinden door epigenetische verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

minor-antigenen (non-MHC-antigenen)

A
  • de belangrijksten worden voor gecodeerd op het Y chromosoom (hier bouwt de thymus geen tolerantie voor op)
    transplantatie van man naar vrouw daarom mogelijk afstoting
  • AB0 bloedgroep valt ook onder de minor antigenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe ontstaat de grote variatie in MHC

A

polymorfismen, polygenie, codominantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

organen op volgorde van immunogeniciteit
waar hangt immunogeniciteit van af

A
  1. beenmerg
  2. huid
  3. pancreas
  4. hart
  5. nier
  6. lever
    MHC expressie niveau
    aantal APCs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

typen afstotingsrecties

A

hyperacute afstoting binnen 24 uur door gepreformeerde antistoffen
acute afstoting binnen 3-6 maanden door de geinduceerde cellulaire en humorale afweer
chronische afstoting na maanden tot jaren door zowel allo-immuunreacties als niet-immunologische oorzaken
Uiteindelijk is vaatschade het probleem:
- proliferatie van myofibroblasten
- hypertrofie van tunica intima en neo-intima

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

innate afweer bij transplantatie

A

speelt vooral een rol tijdens chronische afstoting. Factoren die het beinvloeden zijn
- duur van hersendood
- operatieprocedure
- reperfusieschade/duur van ischemie
- ziekte/trauma waar donor aan is overleden
deze factoren hebben invloed op de allogeniteit van donor orgaan en op leukocyten en complement activatie van ontvanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

humorale kruisproef

A

sera van donor en ontvanger worden samengevoegd met complementfactoren
als er geen reactie plaatsvindt kan een hyperacute afstotingsreactie worden uitgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cellulaire kruisproef

A

Mixed Lymphocyte Reaction
cellen van donor en ontvanger worden gemegd. als er herkenning is van donor MHC is er expansie van ontvanger cellen
–> Bij een negatieve kruisproef is acute afsotingsreactie vrijwel uitgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom kan er na negatieve humorale en cellulaire kruisproef alsnog afstoting optreden

A

door de geinduceerde T-cel en antistofrespons
daarom moet er worden gestreefd naar een zo goed mogelijke HLA-1 en 2 match

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

serologische HLA typering

A

wordt gebruikt voor HLA-1 typering
- serum van patienten met antistoffen tegen specifieke HLA moleculen
- complement
- aan cellen van potentiele donor
- by cellysis is de donor positief voor dat specfieke HLA molecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

moleculaire HLA typering

A

wordt gebruikt om HLA-1 en HLA-2 te typeren
stukjes gensegmenten op korte arm van chromosoom 6 worden vermeeerderd met PCR en gesequenced om te kijken welke allelen aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke HLA mismatch is NOOIT acceptabel

A

HLA-A, HLA-B, HLA-C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar op wordt een patient gecontrolleerd voor transplantatie

A
  1. bloedgroepbepaling, antistoffen tegen HLA, HLA typering
  2. infecties: CMV, Hiv, HepB, HepC, HSV
  3. gebitscontrole: kan bron van infecties zijn
  4. conditie
  5. therapietrouw inschatten
  6. leefstijl: roken en alcohol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke nier meestal voorkeur en waarom

A

linker nier heeft over het algemeen een langere vene waardoor deze de voorkeur heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke infecties treden op binnen een maand na transplantatie

A
  1. donor derived infections door meegetransplanteerde micro organismen
    (elke donor is getest op Hep A, B, C, Hiv, CMV, EBV syfilis, toxoplasma) alleen HIV is directe contra-indicatie
  2. nosocomiale infecties door verblijf in ziekenhuis
    - transplantatie specifiek
    - algemene nosocomiale infecties
  3. recepient derived door eigen flora (die bvb resistent zijn geworden door veel AB gebruik)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke infecties treden in de tijd 1-12 maanden na infectie op

A
  1. reactivatie van latente infecties
    viraal, parasitair of bacterieel (intracellulair! want de T-cel respons wordt onderdrukt door immunosuppressiva)
  2. opportunistische infecties (bvb pneumocystis carinii pneumonia)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke infecties treden na 12 maanden na transplantatie op

A
  1. community acquired zoals pneumonie en UWI
  2. intracellulaire infectie (heractivatie of primum) viraal, parasitair of bacterieel
  3. maligniteiten (EBV en HPV kunnen maligniteiten veroorzaken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn intracellulaire bacterien voorbeelden

A

legionella, TBC, nocardia, listeria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Netto status van immuundeficientie hangt af van

A
  1. gebruik van immunosuppressiva
  2. eerdere therapieen zoals chemo of antibiotica
  3. leukopenie, lymfopenie
  4. onderliggende immuundeficientie
  5. (latente) virusinfecties
  6. Metabole storingen (ondervoeding, diabetes mellitus)
  7. Integriteit van de mucocutane barriere (wordt verstoord door drains, katheters)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De infecties die een patient ondergaat na transplantatie zijn afhankelijk van

A
  • tijdstip na transplantatie
  • netto status van immuundeficientie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

HSV virus afhangend van immuun status

A

normaal: koortslip, herpes genitales
immuungecompromitteerd: gedessimeerde uitgebreide infectie over hele lichaam/groot gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

VZV virus afhangend van immuun status

A

normaal: primum is varicella chickpox, reactivatie is varicella met blaasjes in een dermatoom
immuungecompromitteerd: in meerdere deratomen en uitgebreid of gedessimineerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

behandeling en preventie HSV en VZV

A

behandeling is aciclovir
preventie (bij HSV geen vaccin, bij VZV twee)
- levendverzwakt: mag niet gegegeven worden aan immuungecompromitteerden
- recombinant om herpes zoster te voorkomen bij ouderen, hiv en transplantatiepatienten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

transplantatiepatienten ontstekingsverschijnselen bij afstoting

A

typische ontstekingsverschijnselen komen niet altijd voor (warm, rood, gezwollen, pijn, functieverlies)
meestal alleen functieverlies
omdat ze immunosuppressiva innemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
differentiaal diagnose van plots verminderde GFR bij transplantatie patient
prerenaal: hypotensie, nierarteriestenose, trombose, vaatletsel renaal: afstoting, recidief van oorspronkelijke ziekte, acute tubulusnecrose, tacrolimus toxiciteit postrenaal: obstructie van ureter/urethra tijdens de diagnostiek is het de diagnostiek van uitsluiting
26
banff classificatie
er is pathologische classificatie op bassi van afwijkingen in het biopt (van een transplantaat orgaan verdacht op afstoting)
27
wat wordt er pathologisch gezien bij TCMR afstoting van nier
- vasculitis - tubilitis - interstitieel infiltraat
28
BANFF classificatie van TCMR nierafstoting
type 1A: matig ernstige tubulitis type 1B: ernstige tubulitis type 2A: elke vorm van vasculitis type 2B: ernstige vasculitis type 3: transmurale vasculitis/necrose
29
wat wordt er pathologisch en serologisch gezien bij antistofgemeideerde nierafstoting
- complementdepositie 4d - glomerulitis - peritubulaire capillaritis - vasculitis/artritis serologisch is er anti-HLA bewijs
30
BANFF classificatie van ABMR van de nier
actieve ABMR: glomerulitis (acute tubulus necrose) of vasculitis (endotheelschade) chronisch actieve ABMR: glomerulaire afwijkingen
31
behandeling van rejectie
eerste lijn: prednison 3 dagen 500-1000 mg tweede lijn: anti T cel therapie ATG of alemtuzumab bij ABMR is het onduidelijk; bij aantoonbare antistoffen plasmawisseling en intraveneus immunoglobuline toediening
32
ATG vs alemtuzumab
ATG polyklonaal door konijn, alemtuzumab monoklonaal gehumaniseerd door ratten ATG veel bijwerkingen, alemtuzumab weinig (alleen lokaal) ATG gericht tegen thymocyten, alemtuzumab tegen CD52 op B,T,NK cellen monocyten, macrofagen, DCs ATG behandeling duurt 10-14 dagen IV en houdt 1 jaar aan, alemtuzumab is 1 of 2 keer 30 mg en houdt 3 jaar aan
33
is afstoting schadelijk op de lange termijn
nee, als er goed en op tijd wordt behandelde en de nierfunctie herstelt tot het basisniveau voor de afstoting
34
voor en nadeel van autologe stamceltransplantatie
voordeel: er is geen risico op graft-versus-host disease nadeel: er is ook geen nieuw geinduceerd therapeutisch anti-tumor effect van het transplantaat
35
aan welke 3 voorwaarden moet worden voldaan zodat er een graft-versus-host reactie ontstaat
1. graft moet immuuncompetente T cellen bevatten 2. host en donor zijn HLA-incompatibel 3. host ist immuundeficient (als dit niet zo is zal de graft eerder worden aangevallen dan de graft de host kan aanvallen)
36
Hoe kan GVHD voorkomen worden bij bloedtransfusies
bloedproducten kunnen bestraald worden
37
wat is de kans op 100% hla match met zus/broer
25%
38
welk geslacht altijd de voorkeur bij SCT donor
mannelijke H-Y antigeen het belangrijkste non-MHC antigen dat kan zorgen voor afstoting. Vrouwen hebben Y niet en kunnen antistoffen maken hiertegen die dan als ze gedoneerd worden de host zullen aanvallen.
39
acute GVHD 3 stadia en oorzaak welke organen zijn meestal aangedaan
door de conditionering met weefselschade van de host pre-transplantatie komen er veel cytokinen vrij 1. er is host APC activatie door de cytokinen 2. APCs activeren donor T-cellen in lymfoide weefsels 3. er is een cellulaire respons met inflammatie en weefselschade de huid, lever, darmen
40
behandeling van acute GVHD en SRGVHD
graad 1: lokale steroiden graad 2-4: systemische steroiden SRGVHD is - na 3 dagen behandeling progressie van symptomen of - geen verbetering van symptomen na 1-2 weken behandeling
41
chronische GHVD behandeling en gevolgen
veel meer dan alleen de T-cellen spelen en rol, de pathogenese is veel complexer in eerste lijn wordt behandeld met prednison, daarna ook met andere immunosuppressiva en speciale orgaanspecifieke support (multidisciplainre aanpak) chronische GVHD is minder ernstig maar heeft grote impact op kwaliteit van leven
42
voorkomen van GVHD acuut en chronisch
acuut: HLA match zo goed mogelijk chronisch: depletie van donor T-cellen voor transplantatie (dan ook minder therapeutisch effect) en immunosuppressiva aan host na transplantatie acuut en chronisch: posttransplantatiecyclofosfamide
43
post transplantatie cyclofosfamide effect
1. selectieve depletie van allo reactieve T cellen die de GVHD veroorzaken 2. behoudt functie van T-cellen die niet alloreactief zijn en de immuunfunctie herstellen 3. behoudt de graft-versus-tumor respons 4. brengt geen schade aan stamcellen doordat deze het enzym aldehyde dehyrogenase hebben
44
hypofyse-bijnier as
- de bijnier produceert cortisol oiv ACTH uit de hypofyse. - De hypofyse wordt gestimuleerd oiv CRH (uit hypothalamus), AVP en catecholamines
45
Waarom moet er een stressschema gebruikt worden bij het afbouwen van corticosteroiden
Na meer dan 2 weken gebruik van 5 mg steroiden wordt de eigen cortisol productie zo onderdrukt dat deze niet meer uit zichzelf op gang komt
46
wat zijn de effecten van corticosteroiden
- glucose/vet huishouding - immuunsuppressie en remming van inflammatie - stressrespons - vasculaire effecten - botresorptie
47
Corticosteroiden hebben genomische en niet genomische effect
genomische effect zorgen ze in de kern van cel voor aan/uit zetten van genen niet-genomische effecten vinden plaats bij hoge concentraties dmv binding aan receptoren op celmembraan of in het cytoplasma
48
wat is de sterkte van ontstekingsremming vergeleken met cortisol van prednison, prednisolone, dexamethason, solumedrol
prednisolone (4), prednison (5), dexamethason (25), solumedrol (alleen in hele ernstige gevallen)
49
Verschillen tussen dexamethason en prednison
dexamethason kan door de placenta diffunderen dexamethason zorgt voor minder natriumretentie (dus beter bij hoge bloeddruk)
50
Bijwerkingen van corticosteroiden
- Cushing habitus - Osteoporose - Infecties - Diabetes Mellitus
51
Antimetaboliet: azathioprine werkingsmechanisme Indicatie Zwangerschap
purinesyntheseremmer werkingsmechanisme: remt de synthese van guanosine en adenosine Indicatie: vooral bij autoimmuunziekten Zwangerschap: veilig
52
Antimetaboliet: mycofenolzuur MPA werkingsmechanisme indicatie
werkingsmechanisme: remt IMPDH wat lymfocyten nodig hebben voor productie van guanosine, andere cellen kunnen de salvage pathway gebruiken indicatie: afstoting, autoimuniteit (uveitis en SLE)
53
Antimetaboliet: alkylerende middelen werkingsmechanisme indicatie
werkingsmechanisme: formatie van cross links in DNA indicatie: alleen bij levensbedreigende gevallen zoals GPA, SLE met cerebrale of renale betrokkenheid
54
Anti-metaboliet: methotrexaat werkingsmechanisme
werkingsmechanisme: structureel analoog voor foliumzuur en remt synthese van immunoglobulinen
55
Hydroxychloroquine indicatie en bijwerking
indicatie vooral bij SLE bijwerking: minder orgaanschade maar bulls eye door ophoping retinale epitheelcellen controle bij oogarts is verplicht
56
thalidomide (softenon) indicatie en bijwerking
indicatie: vroeger als slaapmiddel en anti-epilepticum, tegenwoordig bi lepra, heftige inflammatie, SLE en MM bijwerkigen: heftige groeidysfunctie bij foetus tijdens zwangerschap
57
Colchicine werking en indicatie
komt uit herfststijlloos (plant) en remt granulocyten bij jicht en inflammatie
58
NSAIDs werkingsmechanisme en bijwerkingen
werking: remmen COX-2 (en COX-1) bijwerking: niertoxiciteit, maagzweren, (als COX-1 wordt geremd ook bloedplaatjes geremd)
59
bijwerkingen van anti-TNF-alfa
verhoogd risico op tuberculose (TNF-alfa is nodig voor granuloomvorming en kan heractivatie van TBC geven), vorming van auto-antistoffen, maar niet op kanker
60
Aangeboren humorale afweer bestaat uit Waarop meer risico bij deficientie van 1 van de factoren
Aangeboren humorale afweer: lysozym, complement, lactoferrine, cytokines bij complementdeficientie is er groter risico door bacterien met kapsel (streptokokken, s. aureus, h. influenzae) en door n. meningitidis (geen kapsel maar MAC complex is essentieel.