week 9 Flashcards
(60 cards)
syngene transplantatie
transplantatie binnen en een eiige tweeling
er kan nog enige afstoting plaatsvinden door epigenetische verschillen
minor-antigenen (non-MHC-antigenen)
- de belangrijksten worden voor gecodeerd op het Y chromosoom (hier bouwt de thymus geen tolerantie voor op)
transplantatie van man naar vrouw daarom mogelijk afstoting - AB0 bloedgroep valt ook onder de minor antigenen
hoe ontstaat de grote variatie in MHC
polymorfismen, polygenie, codominantie
organen op volgorde van immunogeniciteit
waar hangt immunogeniciteit van af
- beenmerg
- huid
- pancreas
- hart
- nier
- lever
MHC expressie niveau
aantal APCs
typen afstotingsrecties
hyperacute afstoting binnen 24 uur door gepreformeerde antistoffen
acute afstoting binnen 3-6 maanden door de geinduceerde cellulaire en humorale afweer
chronische afstoting na maanden tot jaren door zowel allo-immuunreacties als niet-immunologische oorzaken
Uiteindelijk is vaatschade het probleem:
- proliferatie van myofibroblasten
- hypertrofie van tunica intima en neo-intima
innate afweer bij transplantatie
speelt vooral een rol tijdens chronische afstoting. Factoren die het beinvloeden zijn
- duur van hersendood
- operatieprocedure
- reperfusieschade/duur van ischemie
- ziekte/trauma waar donor aan is overleden
deze factoren hebben invloed op de allogeniteit van donor orgaan en op leukocyten en complement activatie van ontvanger
humorale kruisproef
sera van donor en ontvanger worden samengevoegd met complementfactoren
als er geen reactie plaatsvindt kan een hyperacute afstotingsreactie worden uitgesloten
Cellulaire kruisproef
Mixed Lymphocyte Reaction
cellen van donor en ontvanger worden gemegd. als er herkenning is van donor MHC is er expansie van ontvanger cellen
–> Bij een negatieve kruisproef is acute afsotingsreactie vrijwel uitgesloten
Waarom kan er na negatieve humorale en cellulaire kruisproef alsnog afstoting optreden
door de geinduceerde T-cel en antistofrespons
daarom moet er worden gestreefd naar een zo goed mogelijke HLA-1 en 2 match
serologische HLA typering
wordt gebruikt voor HLA-1 typering
- serum van patienten met antistoffen tegen specifieke HLA moleculen
- complement
- aan cellen van potentiele donor
- by cellysis is de donor positief voor dat specfieke HLA molecuul
moleculaire HLA typering
wordt gebruikt om HLA-1 en HLA-2 te typeren
stukjes gensegmenten op korte arm van chromosoom 6 worden vermeeerderd met PCR en gesequenced om te kijken welke allelen aanwezig zijn
welke HLA mismatch is NOOIT acceptabel
HLA-A, HLA-B, HLA-C
waar op wordt een patient gecontrolleerd voor transplantatie
- bloedgroepbepaling, antistoffen tegen HLA, HLA typering
- infecties: CMV, Hiv, HepB, HepC, HSV
- gebitscontrole: kan bron van infecties zijn
- conditie
- therapietrouw inschatten
- leefstijl: roken en alcohol
welke nier meestal voorkeur en waarom
linker nier heeft over het algemeen een langere vene waardoor deze de voorkeur heeft
Welke infecties treden op binnen een maand na transplantatie
- donor derived infections door meegetransplanteerde micro organismen
(elke donor is getest op Hep A, B, C, Hiv, CMV, EBV syfilis, toxoplasma) alleen HIV is directe contra-indicatie - nosocomiale infecties door verblijf in ziekenhuis
- transplantatie specifiek
- algemene nosocomiale infecties - recepient derived door eigen flora (die bvb resistent zijn geworden door veel AB gebruik)
welke infecties treden in de tijd 1-12 maanden na infectie op
- reactivatie van latente infecties
viraal, parasitair of bacterieel (intracellulair! want de T-cel respons wordt onderdrukt door immunosuppressiva) - opportunistische infecties (bvb pneumocystis carinii pneumonia)
welke infecties treden na 12 maanden na transplantatie op
- community acquired zoals pneumonie en UWI
- intracellulaire infectie (heractivatie of primum) viraal, parasitair of bacterieel
- maligniteiten (EBV en HPV kunnen maligniteiten veroorzaken)
wat zijn intracellulaire bacterien voorbeelden
legionella, TBC, nocardia, listeria
Netto status van immuundeficientie hangt af van
- gebruik van immunosuppressiva
- eerdere therapieen zoals chemo of antibiotica
- leukopenie, lymfopenie
- onderliggende immuundeficientie
- (latente) virusinfecties
- Metabole storingen (ondervoeding, diabetes mellitus)
- Integriteit van de mucocutane barriere (wordt verstoord door drains, katheters)
De infecties die een patient ondergaat na transplantatie zijn afhankelijk van
- tijdstip na transplantatie
- netto status van immuundeficientie
HSV virus afhangend van immuun status
normaal: koortslip, herpes genitales
immuungecompromitteerd: gedessimeerde uitgebreide infectie over hele lichaam/groot gebied
VZV virus afhangend van immuun status
normaal: primum is varicella chickpox, reactivatie is varicella met blaasjes in een dermatoom
immuungecompromitteerd: in meerdere deratomen en uitgebreid of gedessimineerd
behandeling en preventie HSV en VZV
behandeling is aciclovir
preventie (bij HSV geen vaccin, bij VZV twee)
- levendverzwakt: mag niet gegegeven worden aan immuungecompromitteerden
- recombinant om herpes zoster te voorkomen bij ouderen, hiv en transplantatiepatienten
transplantatiepatienten ontstekingsverschijnselen bij afstoting
typische ontstekingsverschijnselen komen niet altijd voor (warm, rood, gezwollen, pijn, functieverlies)
meestal alleen functieverlies
omdat ze immunosuppressiva innemen