woordenschat thema 1 Flashcards
(50 cards)
1
Q
het vertrek
A
die ABfahrt
2
Q
de aankomst
A
die ANkunft
3
Q
de oproep
A
der Aufruf
4
Q
de oprit
A
die Auffahrt
5
Q
de uitrit
A
die Ausfahrt
6
Q
de autosnelweg
A
die Autobahn
7
Q
de autosnelweg
A
die Autobahn
8
Q
het perron
A
der Bahnsteig
9
Q
de lopende band
A
das Band
10
Q
de medepassagier
A
der Beifahrer
11
Q
de medepassagierster
A
die Beifahrerin
12
Q
de beoordeling
A
die Bewertung
13
Q
het instappen (vliegtuig)
A
das Boarding
14
Q
de instapkaart
A
die Bordkarte
15
Q
de rem
A
die Bremse
16
Q
de duur
A
die Dauer
17
Q
de aankondiging (station)
A
die Durchsage
18
Q
de reductie
A
die Ermäβigung
19
Q
het tentoongestelde voorwerp
A
das Exponant
20
Q
de chauffeur
A
der Fahrer
21
Q
de vrouwelijke chauffeur
A
die Fahrerin
22
Q
de vlucht
A
der Flug
23
Q
de gidsbeurt
A
die Führung
24
Q
de garderobe
A
die Garderobe
25
de poort (luchthaven)
das Gate
26
de bagage
das Gepäck
27
het spoor
das Gleis
28
de gids
der Guide
29
de gordel
der Gurt
30
de handbagage
das Handgepäck
31
het stuurwiel
das Lenkrad
32
de vrachtwagen
der Lkw
33
het merk
die Marke
34
de nummerplaat
das Nummernschild
35
het openbaar vervoer
die öffentlichen Verkehrsmitter
36
de pas
der Pass
37
de korting
der Rabatt
38
het wegrestaurant
die Raststätte
39
de reisgids
der Reiseführer
40
de veiligheidsgordel
der Sicherheitsgurt
41
de veiligheidscontrole
die Sicherheitskontrolle
42
de speciale tentoonstelling
die Sonderausstellung
43
de stadsrondrit
die Stadtrundfahrt
44
het stopteken
das Stoppschild
45
het benzinestation
die Tankstelle
46
het ontmoetingspunt
der Treffpunkt
47
de verzekering
die Versicherung
48
de belofte
die Versprechung
49
de voorrang
die Vorfahrt
50
