WORDS Flashcards
1
Q
gaze / contemplate/ set eyes on
A
aanschouwen
2
Q
wrong
A
verkeerd
3
Q
exaggerate
A
overdrijf
4
Q
honest
A
eerlijk
5
Q
terrible
A
verschrikkelijk
6
Q
to convince
A
overtuigen
7
Q
completely
A
helemaal
8
Q
to describe
A
omschrijven
9
Q
meanwhile
A
inmiddels
10
Q
to point
A
wijzen
11
Q
confused
A
beduusd
12
Q
at least
A
tenminste
13
Q
of course
A
uiteraard
14
Q
beach
A
het strand
15
Q
to share
A
delen
16
Q
actually
A
eigenlijk
17
Q
really
A
werkelijk
18
Q
farm
A
boerderij
19
Q
even
A
zelfs
20
Q
different
A
verschillende
21
Q
happen
A
gebeuren
22
Q
mean (do you think it means something)
A
betekenen, denk je dat dromen iets betekenen
23
Q
to remember
A
herinneren
24
Q
to order
A
bestellen
25
luck
mazzel
26
well
nou
27
a view
uitzicht
28
suddenly
plots
29
reasonable
reddelijke
30
probably
waarschijnlijk
31
suddenly
ineen
32
someone or sth iss going after something is someone
achter... aan (de politie ging achter de dief aan)
33
all the way through
door... heen (pieter fietst door het park heen)
34
going with
met.... mee (wil je met mee gaan, iik ga met je mee naar die film)
35
towards
naar... toe (ik moet naar het huis toe)
36
under and through
onder... door (de boot onder de brug door -> the boat is underneath the bridge)
37
an overview
het overzicht
38
rightaway
meteen
39
ordinary
doodgewone
40
annoying/pesky
vervelende
41
appropriate
gepaste
