Words lvl 3 Flashcards
(45 cards)
1
Q
recently
A
onlangs
2
Q
immediately
A
meteen
3
Q
daily/weekly/monthly/yearly
A
dagelijks/weekelijk/maandelijks/jaarlijks7
4
Q
actually
A
eigenlijk
5
Q
to tell smth
A
iets vertellen
6
Q
the homeland
A
het vaderland
7
Q
to increase smth
A
vergroten
8
Q
the interesting fact
A
het weetje
9
Q
the warning
A
de waarschuwing
10
Q
balanced
A
evenwichtig
11
Q
frecuency/frequently
A
regelmaat/regelmatig
12
Q
totally
A
helemaal
13
Q
the performance
A
de prestatie
14
Q
some
A
wat
15
Q
to rise (for example, the number of visitors rises)
A
stijgen
16
Q
to think about it
A
OVER iets nadenken
17
Q
To have difficulty with something
A
moeite MET iets hebben
18
Q
the bullshit
A
de onzin
19
Q
from time to time
A
af en toe
20
Q
simple / complex(2m)
A
eenvoudig / ingewikkeld, complex
21
Q
the shortage
A
het tekort
22
Q
to climbs
A
klimmen
23
Q
eventually
A
eventueel
24
Q
dangerous
A
gevaarlijk
25
the consequence
het gevolg
26
to fake a product
namaken
27
to deny
ontkennen
28
the sound (2m)
de klank / het geluid
29
silent / silence
stil / de stilte
30
to shut up
zwijgen
31
pacito (2m) / duro (2m) (sonido)
stil-zacht / luid-hard
32
to whisper
fluisteren
33
to scream (2m)
roepen / schreeuwen
34
the smell
de geur
35
the pregnancy
de zwangerschap
36
to give birth + bijv / to please or convince + bijv
bevallen VAN. Bijv: Na 9 maanden zwangerschap beviel ze van een prachtig zoontje.
/
bevallen. Bijv: De kledij beviel haar dus heeft ze het gekocht.
37
to die (3m)
Doodgaan (informeel) / sterven (normaal) / overlijden (formeel)
38
To avoid smth / to happen
voorKOmen / VOORkomen
39
to pass or go away, for example, an allergy
overgaan
40
to look around + bijv
rondkijken. Bijv: Ze waren op zoek naar een nieuwe woning dus keken ze rond in the buurt.
41
To stare at something/someone
aankijken
42
to check
bekijken
43
to drop by / visit
langskomen
44
pass by + bijv
voorbijgaan. Bijv: De ten miles van Antwerpen gingen voorbij het stadhuis.
45
literally/figuratively
letterlijk/figuurlijk
