zinnen met struikelwoorden Flashcards
(12 cards)
1
Q
in het kort gaat het zo
A
in short it goes like this
2
Q
telt zo wel mee
A
counts as such
3
Q
je merkt het
A
you can tell
4
Q
hebben een hekel aan …
A
to hate …
5
Q
wees niet bang
A
don’t be afraid
6
Q
zoek een oplossing
A
find a solution
7
Q
verplicht zijn
A
to be obliged
Als je naar het buitenland gaat, ben je verplicht een ID te hebben.
8
Q
verplichten
A
to oblige (someone)
Je bent vrij om te kiezen, ik verplicht je tot niets.
9
Q
doorbrengen
A
to spend (time)
Waar breng jij je vakantie het liefst door?
10
Q
uitkijken naar… (1)
A
to look forward to
Ik kijk uit naar de zomervakantie. Ik heb er heel veel zin in.
11
Q
uitkijken naar (2)
A
to look out for
Wil je uitkijken naar mijn rugzak? Hij is groot en roze. Zie je hem ergens?
12
Q
A