10. A table / Au restaurant Flashcards
(79 cards)
1
Q
lamsvlees
A
de l’agneau
2
Q
rundsvlees
A
du boeuf
3
Q
vis
A
du poisson
4
Q
varkensvlees
A
du porc
5
Q
soep
A
du potage
6
Q
kip
A
du poulet
7
Q
rijst
A
du riz
8
Q
zalm
A
du saumon
9
Q
kalfsvlees
A
du veau
10
Q
de boter
A
le beurre
11
Q
chocolade
A
le chocolat
12
Q
de kaas
A
le fromage
13
Q
de melk
A
le lait
14
Q
de peper
A
le poivre
15
Q
het zout
A
le sel
16
Q
de suiker
A
le sucre
17
Q
een cola
A
un coca
18
Q
een citroen
A
un citron
19
Q
een croissant
A
un croissant
20
Q
een ei
A
un oeuf
21
Q
een stuk fruit
A
un fruit
22
Q
een gebak
A
un gâteau
23
Q
een groente
A
un légume
24
Q
een brood
A
un pain
25
een restaurant
un restaurant
26
vlees
de la viande
27
pasta
des pâtes
28
de charcuterie
la charcuterie
29
de confituur
la confiture
30
het eten (zelfstandig naamwoord)
la nourriture
31
een stokbrood
une baguette
32
een banaan
une banane
33
een fles
une bouteille
34
een brasserie
une brasserie
35
een wortel
une carotte
36
een aardbei
une fraise
37
een appelsien
une orange
38
een pizza
un pizza
39
een peer
une poire
40
een appel
une pomme
41
een salade
une salade
42
een boterham
une tartine
43
een tomaat
une tomate
44
een mes
un couteau
45
een glas
un verre
46
een bord
une assiette
47
een lepel
une cuillère
48
een vork
une fourchette
49
een tas, een kop
une tasse
50
een voorgerecht
un hors-d'oeuvre
51
een dessert
un dessert
52
een (hoofd)gerecht
un plat
53
een vegetarisch gerecht
un plat végétarien
54
een voorgerecht
une entrée
55
een koffie
un café
56
een cola
un coca
57
een thee
un thé
58
een glas water
un verre d'eau
59
een glas wijn
un verre de vin
60
plat water
de l'eau plate
61
bruiswater
de l'eau pétillante
62
een limonade
une limonade
63
ontbijten / het ontbijt
prendre le petit-déjeuner / le petit déjeuner
64
lunchen / de lunch
déjeuner / le déjeuner
65
avondeten / het avondeten
dîner / le dîner
66
de rekening a.u.b.
l'addition / la note s.v.p.
67
de kaart a.u.b.
la carte s.v.p.
68
een tafel voor 4 a.u.b.
une table pour 4 personnes s.v.p.
69
we hebben gereserveerd op naam van...
nous avons réservé au nom de...
70
met (zout)
avec (du sel)
71
zonder (ajuin)
sans (oignons)
72
Ik heb honger.
J'ai faim.
73
Ik heb dorst.
J'ai soif.
74
smakelijk !
Bon appétit !
75
Heeft het u gesmaakt ?
ça vous a plu ?
76
Was alles naar wens ?
Tout s'est bien passé ?
77
Wat wenst u verder nog ?
Et avec ça ?
78
Waar zijn de wc's aub ?
Où sont les toilettes s.v.p.?
79
Het was heel lekker.
C'était très bon.