25. Les adverbes Flashcards
(36 cards)
1
Q
te voet
A
à pied
2
Q
op die manier
A
ainsi
3
Q
genoeg, voldoende
A
assez
4
Q
ook
A
aussi / également
5
Q
veel (winkels)
A
beaucoup de (magasins)
6
Q
veel (winkels)
A
de nombreux (magasins)
7
Q
goed
A
bien
8
Q
trouwens
A
d’ailleurs
9
Q
in de buurt
A
dans les environs
10
Q
al
A
déjà
11
Q
nog, nog altijd, opnieuw
A
encore
12
Q
inderdaad
A
en effet
13
Q
eigenlijk
A
en fait
14
Q
eindelijk
A
enfin
15
Q
ongeveer
A
environ
16
Q
gelukkig
A
heureusement
17
Q
hier
A
ici
18
Q
daar
A
là
19
Q
maar
A
mais
20
Q
helaas
A
malheureusement
21
Q
beter
A
mieux
22
Q
minder
A
moins
23
Q
toevallig
A
par hasard
24
Q
overal
A
partout
25
weinig
peu
26
misschien
peut-être
27
meer
plus
28
nochtans
pourtant
29
bijna
presque
30
waarschijnlijk
probablement
31
heel, erg
très
32
alles
tout
33
vlakbij
tout près
34
te veel
trop
35
snel
vite
36
echt, echt waar
vraiment
