Week 1 HC.7 Contractie en relaxatie van de hartspier Flashcards

1
Q

Hoeveel skeletspieren?

A

700-850

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Spiermassa vrouwen en spiermassa mannen

A

Vrouwen: 25-35%
Mannen: 35-45%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hartspier

A
  • Continue in actie
  • Vezels in meerdere richtingen
  • Efficiënte pompfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dwarsgestreepte spier

A
  • Spiervezels bestaan uit meerdere myofilamenten
  • Myofibrillen bestaan uit sarcomeren
  • Sarcomeer bestaat uit actine- en myosinefilamenten
  • Z-lijn begrenst elke sarcomeer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit wat bestaat de Z-lijn?

A

Alfa-actinine met allemaal andere eiwitten

- Actinefilamenten zitten vast aan alfa-actine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar zitten de actinefilamenten?

A

Lichte deel I-band

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar is de overlap van actine en myosine?

A

Donkere deel H-band

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar zorgt de M-lijn voor?

A

Zorgt ervoor dat myosinefilamenten op hun plek blijven, zodat ze continu kunnen contraheren en relaxeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe zijn hartspiercellen verbonden?

A
  • Hartspiercellen zijn vertakt en verbonden door intercalair schijven
  • Pootjes zitten vast aan elkaar mb.v. desmosomen
  • Gap-junctions
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarvoor dient de vertakking van hartspiercellen?

A

Zorgt voor meer sterkte –> vorm wordt beter behouden en is dus veel sterker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar ligt de kern in een hartspiercel?

A

Centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe zit myosine vast aan alfa-actine?

A

Met titine.

Titine zorgt ervoor dat myosinefilament vastzit aan Z-lijn en voelt de treksterkte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is myomesine

A

Myomesine zijn hulpeiwitten om het dikke gedeelte van myosine
- M-band

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waaruit bestaat het troponinecomplex?

A

Troponine T, C en I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is nebuline?

A

Nebuline omgeeft het actinefilament

- Zorgt voor juiste lengte van het filamentl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tropomyosine draden

A

Actine is omgeven door tropomyosine draden

- Per myosinedraad 1 troponinecomplex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarmee is sarcomeer verbonden?

A

Met elementen aan binnenkant en buitenkant van de cel via transmembraaneiwitten
- integrines of dystroglycan-coomplex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe zijn myofibrillen verbonden met de Z-band

A

met de celcortex via desmines en pectines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe is de celcortex verbonden?

A

Met transmembraaneiwitten zoals dystrophine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Cardiomyopathie

A

ziekte van hartcytoskelet of van de sarcomeer

- Drukverloop in hart loopt niet goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hypertrofe cardiomyopathie

A
  • Hartwand is verdikt
  • Volume verkleint
  • Mutaties in sarcomeer, vooral in myosinekopje, of myosine binding hulpeiwit C
22
Q

Gedilateerde cardiomyopathie

A
  • Hartwand is verdund
  • Volume is vergroot
  • Mutaties van het hartskelet,
23
Q

Non compaction cardiomyopathie

A

Hartspier zit niet netjes tegen elkaar aan

24
Q

Wat zit op actine?

A

Een myosinebindingsplaats die normaal bedekt is door troponinecomplex

25
Q

Wat gebeurt er als calcium bindt aan troponine C

A

Tropomyosine verplaatst naar de actinegroeve

- Myosinebindende plek komt vrij en myosinekopje bindt

26
Q

Contractie met cross-bridge cycling

A
  • Myosinekop zit vast aan actine
  • ATP zorgt voor loslating van myosinekop –> dissociatie A/M-complex
  • ATP dissocieert in ADP en P –> conformatie
  • ATP hydrolyse –> M conformatie
  • Cross bridge vormt een nieuwe bindingsplek voor calcium
  • Als P loslaat –> conformatie in myosinekop –> powerstroke
  • ADP laat los
27
Q

Wanner is cross-bridge cycling mogelijk?

A

Zolang ATP en calcium aanwezig zijn

28
Q

Hoe ontstaat de powerstroke?

A

Als P loslaat –> conformatie in myosinekop –> powerstroke

29
Q

Stappen contractie door Ca2+-influx

A
  1. Na influx via Na-kanalen –> depolarisatie
  2. Ca influx door LCC
    - Calciumkanalen bij T-tubuli gaan openstaan bij depolarisatie van het membraan
    - Ca bindt aan ryanodinereceptor, waardoor calcium wordt vrijgemaakt uit sarcoplasmatisch reticulum
  3. Ca influx door NCX
    - Ook in T-tubuli die aanstaat bij depolarisatie
    - Ook in sarcolemma
  4. Ca bindt aan Troponine C
  5. Cross bridge vorming
  6. Powerstroke
  7. ATP binding
  8. ATP hydrolyse etc.
30
Q

Waar zorgen Ca bindend sequestrine en calreticuline voor

A

Verhogen de buffercapaciteit van het sarcoplasmatisch reticulum

31
Q

5 stappen relaxatie door Ca-efflux

A
  1. Ca-efflux naar SR via SERCA
  2. Ca-efflux door NCX
    - Voornamelijk op sarcolemma
  3. Ca-efflux door Ca-pomp in plasmamembraan
  4. Bij lage [Ca] komt Ca vrij van troponine C
  5. Verbreking van cross bridge
32
Q

Waar pompt Ca-pomp Ca?

A

In sarcoplasmatisch reticulum

33
Q

Aan wat bindt calcium in SR?

A

Calreticuline en calsequestrine

34
Q

Wat doen PLN en PLB

P-binding aan troponine-I

A

Verhogen de calcium opname door sarcoplasmatisch reticulum

TnI bevordert Ca dissociatie van TnC

35
Q

Elektromechanische koppeling

A

Proces waarbij elektrische activatie van de membraan een toename in calcium induceert en daarmee een toename in de contractie

36
Q

Via wat wordt de elektrische activiteit gepropageerd?

A

Via de T-tubuli

- Uitlopers van de celmembraan

37
Q

Triade

A

T-tubuli omgeven door sarcoplasmatisch reticulum

- Triade zorgt voor oppervlaktevergroting

38
Q

Waar liggen T-tubuli?

A

Liggen op de junctie tussen A- en I-band

- Waar actine- en myosinefilamenten elkaar ontmoeten

39
Q

3 stappen elektromechanische koppeling in skeletspier

A
  1. Depolarisatie –> opening L-type Ca-kanaal –> actiepotentiaal gepropageerd via T-tubuli
  2. Mechanische koppe;ing L-type Ca-kanaal en ryanodinereceptor –> opening ryanodinereceptor
  3. Calciumrelease vanuit sarcoplasmatisch reticulum via ryanodinereceptor –> contractie
40
Q

Wat kan een ryanodinereceptor activeren?

A
  • Mechanische koppeling van L-type Ca-kanaal en ryanodinereceptor
  • Ca-influx via L-type Ca-kanaal
41
Q

Waar liggen de T-tubuli in de hartspier?

A

Vooral langs de Z-lijn

42
Q

Is er in de hartspier direct contact tussen calciumkanalen en ryanodine receptoren?

A

Nee, daardoor komt er veel meer calcium in de cel.

Duurt ook veel langer voordat calcium wordt vrijgemaakt uit het sarcoplasmatisch reticulum

43
Q

4 stappen elektromechanische koppeling in de hartspier

A
  1. Influx van Na –> depolarisatie in sarcolemma die zich propageert in T-tubuli
  2. Activatie van L-type Ca-kanaal dat vlakbij SR liggen en dat activeert weer ryanodine receptor
  3. NCX zorgt voor een groot deel van de calcium
    - Calcium van buiten de cel is van groot belang voor de contractie
  4. Calcium via celmembraan ook eruit en ook opslag in SR en calcium naar mitochondriën
44
Q

SERCA

A

Sarcoplasmatisch reticulum Ca-pomp

- ATP

45
Q

Verschillen skeletspier en hartspier

5 verschillen

A
Skelet: RyR1
Hart: RyR2
Skelet: directe LCC-RYR koppeling
Hart: geen fysieke koppeling
Skelet: weinig Ca transport door LCC
Hart: veel Ca transport door LCC
Skelet: bulk Ca komt uit SR
Hart: deel komt van extracellulair
Skelet: geen rol NCX
Hart: versterkende rol NCX
46
Q

Bèta-adrenerge regulatie van de hartspierfunctie

A
  1. (Nor)adrenaline bindt aan bèta-adrenerge receptor –> cascade die leidt tot de afgifte van cAMP
  2. cAMP kan via fosforylering de functie van calciumkanaal en RYR beïnvloeden –> verlaging van de drempel van spanningsafhankelijke calciumkanalen
  3. tegelijkertijd zorgt calcium voor via PKA de fosforylering van PLB –> SERCA kan beter werken –> calcium wordt sneller opgenomen in SR
    - Ook wordt de gevoeligheid van troponine C verminderd

–> snellere contractie én snellere relaxatie

47
Q

Noradrenaline beïnvloedt in de hartspier

A

Zowel de contractie als relaxatie

48
Q

Functie PDE remmers

A

Remt cAMP afbraak

49
Q

Digitalis

A

Positief inotroop geneesmiddel

  • Zorgt voor remming van Na/K-pomp en stimulatie NCX –> meer Ca-influx en minder Ca-efflux
  • Werkt alleen in de hartspier
50
Q

Positief inotrope geneesmiddelen

A
  • Digitalis
  • Dobutamine
  • Bèta-adrenerge agonist: verhoogt cAMP
  • PDE remmers: remmen afbraak cAMP