11. Sociale interactie Flashcards

(35 cards)

1
Q

Maslow

A

Pyramide van Maslow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Pyramide van Maslow, de 5 niveaus

A
  1. Fysiologisch
  2. Veiligheid
  3. Liefde en toebehoren
  4. Esteem
  5. Zelf-actualisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fysiologisch niveau van Maslow

A

Ademen
Voedsel
Water
Slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Veiligheid niveau van Maslow

A

Lichaamsveiligheid
Beroep
Moraliteit
Gezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Liefde en belonging niveau van Maslow

A

Vriendschap, familie, sexuele intimiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Esteem niveau van Maslow

A

Self-esteem
Zelfvertrouwen
Respect voor en van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zelfactualisatieniveau van Maslow

A

Spontaniteit
Probleemoplossend vermogen
Accepteren van feiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken van een groep

A
  • Collectief mensen die henzelf als deel van dezelfde sociale categorie zien
  • Delen emotionele betrokkenheid bij de gedeelde definitie
  • Sociale consenses over de evaluatie van de groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Self-categoratization theory

A

Hoe mensen zichzelf identificeren heeft invloed op intergroep interacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sociale identificatie

A

Verandering van ik en zij in wij
Heeft invloed op het self esteem, maakt ingroup bias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fysieke sociale factoren die belangrijk zijn voor well being

A

Beschermen van nalatenschap
Zorgen voor zieken en gewonden
Gezamelijke bescherming tegen aanvallen
Verdeling van werk
Collectief jagen
Collectieve kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Emotionele sociale factoren die belangrijk zijn voor welbeing

A

Zelfvertrouwen
Liefde en toebehoren
Woede
Discriminatie
Deprivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Delen voor SES

A

Sociale status
Economische status
Werk status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

2 perspectieven van sociale context

A
  • Between groups
  • Within groups
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2 niveau’s van Nikolaas Tinbergen

A

Species level
Individueel level

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Species level

A

ultimate explainaitions

Adaptatie (de functie die ene gedrag dient)

Fylogenie (Het evolutionaire proces dat resulteerde in deze functionaliteit

17
Q

Ultimate experiences

A

Species level

Ontogenie (de ontwikkeling van het individu)

Naastgelegen mechanismes

18
Q

Phylogeny

A

Het evolutionair proces resulteert in adaptatie

19
Q

Individual level

A

Proximale explanations

  • De ontwikkeling van het individu
  • The proximate mechanism
20
Q

ontogenie

A

De ontwikkeling van het individu

21
Q

Kritiek op sociobiologie

A
  • Complex gedrag is niet instinctief
  • Complex gedrag is cultureel gedetermeerd
  • Genen hebben een geliiteerde rol in gedrag. Veel dingen worden beter uitgelegd aan de hand van de sociale omgeving
  • Theorien zijn moeilijk te testen
  • Politieke en ethische overwegingen
22
Q

Caciopo

A

Onderzoek naar eenzaamheid
Verschil tussen eenzaam en alleen

23
Q

Voordelen van sociale categorisatie

A

Simplificeert de wereld
Verhoogt de voorspelbaarheid
Generaliseerd kennis over groepen en nieuwe mensen
Verhoogt het toebehoren

24
Q

Nadelen van sociale categorisatie

A

Promoot stereotypen en vooroordelen

25
Kritiek op de studie van Jane Elliot
- Ethiek - Haar perspectief is white centered en zit vast in de 1950's - Korte termijn discriminatie is anders dan lange termijn
26
Zelfcategorisatietheorie
Hoe mensen zich identificeren zelf invloed hebben op intergroepsinteracties
27
Minimale groep paradigma
2 fasen - Het randomiseren van deelnemers in 2 groepen gebaseerd op triviale criteria - Deelnemers verdelen geld over alle andere deelnemers die alleen worden geidentificeerd door nummer en groep. Ze geven meer aan ingroup mensen dan outgroup mensen
28
mPFC
Mediale prefrontale cortex, zorgt voor betere herkenning van emoties in eigen ras en groep
29
Fronto parietal netwerk
Executieve controle
30
Orbitofrontale cortex
Typisch gerelateerd aan beloningsreacties, meer geactiveerd tijdens cooperatie dan tijdens competitie
31
Ventrale striatum
Betrokken in typisch belonings-gedrag linken, geactiveerd bij beide cooperatie en antisociaal gedrag en wraak Verhoogde activiteit naar hogere SES doelen
32
Anterior insula
Betrokken bij gevallen van counter empathische reactie naar groepsleden
33
Sapolsky
Onderzoek bij apen. Affiliatief gedrag onder onderschikte kan de effecten van stress verminderen Stressvol dominantie gedrag kan fysieke of psychosociale vormen aannemen
34
Lichaamsstructuren die betrokken zijn bij de stressreactie
Het brein Het hart Eierstokken en testis Imuunsysteem Bijnieren
35