110 / 111 Flashcards
(102 cards)
1
Q
Müll, der
A
De afval
2
Q
Nachbar, der
A
De buurman
3
Q
Nachfolgen
A
Opvolgen
4
Q
Nachhilfe, die
A
De bijles
5
Q
Nachlassen
A
Minderen
6
Q
Nachwuchs, der
A
De volgende generatie
7
Q
Nahe, die
A
De buurt
8
Q
Nahrung
A
Het voedsel
9
Q
Neidisch
A
Jaloers
10
Q
Nerven
A
Irriteren
11
Q
Neulich
A
Kort geleden
12
Q
Notwendig
A
Noodzakelijk
13
Q
Nutzen
A
Gebruiken
14
Q
Offensichtlich
A
Blijkbaar
15
Q
Offentlich
A
In het openbaar
16
Q
Opfer, das
A
Het slachtoffer
17
Q
Ort, der
A
De plaats
18
Q
Passieren
A
Gebeuren
19
Q
Pfeifen
A
Fluiten
20
Q
Pflegen
A
Verzorgen
21
Q
Prägen
A
Vormen
22
Q
Praxis, die
A
De praktijk
23
Q
Preiswert
A
Goedkoop
24
Q
Proband, der
A
De proefpersoon
25
Probe, auf die .. stellen
Op de proef stellen
26
Prüfen
Controleren
27
Quadratmeter, der
De vierkante meter
28
Rahmen, der
Het kader
29
Rasch
Snel
30
Rasieren, sich
Zich scheren
31
Rechtzeutig
Op tijd
32
Redensart, die
De uitdrukking
33
Regale auffullen
Vakken vullen
34
Reichen
Voldoende zijn
35
Reiz, der
De prikkel
36
Röhre, die
De buis
37
Rohstoff, der
De grondstof
38
Sarg, der
De doodskist
39
Sauber
Schoon
40
Sauer
Kwaad
41
Schaffen
Lukken
42
Schätzen
Waarderen
43
Schauspieler, der
De acteur
44
Scheibe, die
De schijf
45
Schicht, die
De ploeg
46
Schicksal, das
Het lot
47
Schildern
Beschrijven
48
Schinken, der
De ham
49
Schlange, die
De rij
50
Schlau
Slim
51
Schlimm
Erg
52
Schlucken
Slikken
53
Schmerzen
Pijn doen
54
Schmerzfrei
Zonder pijn
55
Schritt, der
De stap
56
Schützen
Beschermen
57
Schwanken
Schommelen
58
Schwänzen
Spijbelen
59
Schwärmen für
Gek zijn op
60
Schwer
Moeilijk; zwaar
61
Schwierig
Moeilijk
62
Seil,das
Het touw
63
Selbstverstandlich
Vanzelfsprekend
64
Selten
Zeldzaam
65
Senkung
De daling
66
Sicher
Veilig
67
Sicherstellen
Waarborgen
68
Sieg, der
De overwinning
69
Silbe, die
De lettergreep
70
Silvester
De oudejaarsdag
71
Sofort
Meteen
72
Sonstig
Overig
73
Spalten
Splijten
74
Ständig
Voortdurend
75
Stattfinden
Plaatsvinden
76
Stau, der
De file
77
Stellvertreter, der
De plaatsvervanger
78
Steuer, die
De belasting
79
Stichwort, das
Het trefwoord
80
Stimmen
Kloppen
81
Stolz
Trots
82
Strecke, die
De afstand
83
Streiten, sich
Ruzie maken
84
Stürzen
Vallen
85
Stufe, die
Het niveau
86
Stur
Koppig
87
Süchtig nach
Verslaafd aan
88
Tafel, die
Het bord
89
Tagen
Vergaderen
90
Täglich
Dagelijks
91
Taste, die
De toets
92
Tätigkeit, die
De bezigheid
93
Tauschen
Ruilen
94
Täuschen
Misleiden
95
Teilweise
Gedeeltelijk
96
Teller,der
Het bord
97
Teppich, der
Het tapijt
98
Termin, der
De afspraak
99
Theke, die
De bar
100
Topf, der
De pan
101
Tor, das
De poort
102
Tratsch, der
Het geroddel
