112/ 113 Flashcards
(96 cards)
1
Q
Trauen, sich
A
Durven
2
Q
Treffen
A
Ontmoeten
3
Q
Trennen
A
Scheiden
4
Q
Treten
A
Trappen
5
Q
Trinkgeld, das
A
De fooi
6
Q
Trümmer, die
A
Het puin
7
Q
Tüte, die
A
Het zakje
8
Q
Üben
A
Oefenen
9
Q
Überflussig
A
Overbodig
10
Q
Überleggen, sich
A
Nadenken
11
Q
Umwelt, die
A
Het milieu
12
Q
Unterhalten, sich
A
Praten
13
Q
Unterhaltsam
A
Vermakelijk
14
Q
Unterkunft, die
A
Het verblijf
15
Q
Unterlagen, die
A
De documenten
16
Q
Unterrichten
A
Onderwijzen
17
Q
Unterzeichnen
A
Ondertekenen
18
Q
Veranstaltung, die
A
Het evenement
19
Q
Verbrechen, das
A
De misdaad
20
Q
Verbringen
A
Doorbrengen
21
Q
Verdauen
A
Verteren
22
Q
Vereinbarung, die
A
De overeenkomst
23
Q
Verfassung,die
A
De grondwet
24
Q
Verfügen über
A
Beschikken over
25
Verführen
Verleiden
26
Vergangenheit, die
Het verleden
27
Verhaften
Arresteren
28
Verhalten, das
Het gedrag
29
VerheiBungsvoll
Veelbelovend
30
Verletzung, die
De blessure
31
Verlust, der
Het verlies
32
Vernachlässigen
Verwaarlozen
33
Vernünftig
Verstandig
34
Veröffentlichung, die
De publicatie
35
Verpassen
Missen
36
Verrückt
Gek
37
Versammlung, die
De vergadering
38
Verschmutzen
Vervuilen
39
Verschwenden
Verspillen
40
Verschwinden
Verdwijnen
41
Verständnis, das
Het begrip
42
Verstehen, sich
Het met elkaar kunnen vinden
43
Versuchen
Proberen
44
Vertrag, der
Het contract
45
Vertreter, der
De vertegenwoordiger
46
Verwalten
Beheren
47
Verwenden
Gebruiken
48
Verzeihen
Vergeven
49
Verzichten auf
Afzien van
50
Verzögerung, die
De vertraging
51
Vielfältig
Veelzijdig
52
Vielleicht
Misschien
53
Viertel, das
Het kwart
54
Völlig
Helemaal
55
Voraussagen
Voorspellen
56
Vorhaben, das
Het plan
57
Vorhersehen
Voorzien
58
Vorschlagen
Voorstellen
59
Wachsen
Groeien
60
Wahl, die
De keuze
61
Wählen
Kiezen
62
Währung, die
De valuta
63
Wandeln
Veranderen
64
Warnung, dien
De waarschuwing
65
Wende, die
De ommekeer
66
Werben
Reclame maken
67
Werkzeug, das
Het gereedschap
68
Wert, der
De waarde
69
Wettbewerb, der
De wedstrijd
70
Wichtig
Belangrijk
71
Widmen
Wijden aan
72
Wiederverwerten
Recyclen
73
Winzig
Klein
74
Wirtschaft, die
De economie
75
Zahl, die
Het getal
76
Zahlen
Betalen
77
Zeitarbeit, die
Het tijdelijk werk
78
ZerreiBen
Verscheuren
79
Zerstören
Verwoesten
80
Zeugnis, das
Het rapport
81
Ziehen
Trekken
82
Zielen
Richten
83
Ziemlich
Behoorlijk
84
Zögern
Aarzelen
85
Züchten
Fokken
86
Zugleich
Tegelijkertijd
87
Zuhören
Luisteren naar
88
Zukunft, die
De toekomst
89
Zurzeit
Op dit ogenblik
90
Zusammensetzung, die
De samenstelling
91
Zusichern
Toezeggen
92
Zuständig
Bevoegd
93
Zustimmen
Goedkeuren
94
Zutaten, die
De ingrediënten
95
Zuverlässig
Betrouwbaar
96
Zwischenfall, der
Het incident
