13.2 Flashcards

(6 cards)

1
Q

In tabel 49: de basen die boven/onder 1 staan zijn sterk/zwak, de basen die boven/onder 1 staan zijn sterk/zwak.

A

boven OH- zijn zwak, onder OH- zijn sterk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is pH + pOH?

A

14,00

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het kenmerkende deeltje van een zuuroplossing en van een base-oplossing?

A

Zuur: H3O+
Base: OH-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe bereken je de pH van een zwakke base-oplossing?

A
  1. Stel vergelijking en Kb op
  2. Stel er ontstaat x mol OH- en maak een BOE=tabel
  3. Vul Kb in
  4. Verwaarloos en bereken x
  5. Bereken de pOH en pH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent Kb en stel het op voor: A + H2O -><- B + C

A

Kb = baseconstante
Kb = [B][C]/[A]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe bereken je de waterconstante (Kw) en wat is het bij 298 K?

A

Kw = Kz x Kb
Kw = 1,0 x 10^-14 bij 298 K

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly