week 2 Flashcards

opgroeien in het hedendaagse gezin

1
Q

hoeveel benaderingen kent onderzoek naar de geschiedenis van het gezin?

A

drie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke drie benaderingen?

A
  • demografische benaderingen
  • affectieve benadering
  • historische maatschappijwetenschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar houdt de demografische benadering zich mee bezig?

A

met het verzamelen en interpreteren van kwantitatieve, demografische gegevens en probeert hiermee een beeld te vormen van de leef- en opvoedingsomstandigheden van ouders en kinderen.

De demografische benadering in de pedagogiek richt zich op het bestuderen en begrijpen van bevolkingskenmerken, zoals leeftijd, geslacht, etniciteit en sociale achtergrond, om inzicht te krijgen in de behoeften en kenmerken van groepen kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat houdt de affectieve benadering in?

A

De affectieve benadering in de pedagogiek richt zich op het begrijpen en ondersteunen van de emotionele en sociale ontwikkeling van kinderen. Dit betekent dat het zich concentreert op het stimuleren van positieve emoties, empathie, zelfbeheersing en sociale vaardigheden bij kinderen, naast hun academische groei. Het doel is om kinderen te helpen zich emotioneel gezond te ontwikkelen en effectief met anderen om te gaan.

Het gaat niet alleen om wat kinderen weten, maar ook om hoe ze zich voelen en hoe ze met anderen omgaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat houdt de historische maatschappijwetenschappen in?

A

De historische maatschappijwetenschappen in de pedagogiek verwijzen naar het bestuderen van hoe onderwijs en opvoeding in de loop van de geschiedenis zijn geëvolueerd en beïnvloed zijn door maatschappelijke veranderingen. Het richt zich op het begrijpen van hoe culturele, politieke en sociale factoren het onderwijs hebben gevormd en hoe onderwijspraktijken in verschillende tijdsperioden en samenlevingen zijn veranderd.

Kortom, het is de studie van hoe onderwijs en opvoeding zich in de loop van de tijd hebben ontwikkeld en aangepast aan de context van de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wie wordt als een van de eerste belangrijke denkers over opvoeding gezien?

A

Griekse filosoof Plato

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de drie meest invloedrijke pedagogische stromingen?

A
  • humanisme
  • verlichting
  • romantiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tijdperk humanisme

A

1400-1650

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat houdt het humanisme in?

A

Het humanisme in de pedagogiek legt de nadruk op het ontwikkelen van het individu door middel van onderwijs, met aandacht voor persoonlijke groei, zelfexpressie en zelfontplooiing. Het draait om het helpen van leerlingen om autonome, kritische denkers en betrokken burgers te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat betekent autonoom?

A

Autonoom betekent dat je in staat bent om zelfstandige beslissingen te nemen en onafhankelijk te handelen, zonder al te veel externe invloed of controle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat betekent exponent als het over mensen gaat?

A

In de context van mensen verwijst een “exponent” naar iemand die een idee, een filosofie, een beweging, een stroming of een concept vertegenwoordigt of belichaamt. Deze persoon staat symbool voor en bevordert de principes en waarden die inherent zijn aan dat idee of die stroming. Een exponent kan ook als een voorbeeld of een leidend figuur worden beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wie kan worden gezien als exponent van de humanistische pedagogiek?

A

Desiderius Erasmus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar moest aandacht voor zijn in de opvoeding volgens erasmus

A

beleefdheid, bescheidenheid, ingetogenheid en nette manieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe leren kinderen vooral volgens erasmus

A

door imitatie, daarom was een goede opvoedomgeving van belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

tijdperk verlichting

A

1650-1800

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe kan de verlichting worden beschreven met betrekking tot pedagogiek in die tijd?

A

Tijdens de Verlichting lag de nadruk op rationeel denken, individuele vrijheid en seculier onderwijs in plaats van religieuze dogma’s. Dit leidde tot een onderwijsbenadering die gericht was op het ontwikkelen van het menselijk verstand en het cultiveren van individuele talenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat betekent rationeel denken

A

Rationeel denken betekent logisch nadenken en beslissingen nemen op basis van feiten en redelijke overwegingen, in plaats van emoties of impulsieve reacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar geloofden humanisten in?

A

dat God de veroorzaker is van alles, maar sinds de schepping hij op geen enkele wijze zou ingrijpen (deisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wie kan worden beschouwd als de exponent van de verlichting?

A

John Locke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is de belangrijkste pedagogische werk van Locke?

A

some thoughts concerning education

21
Q

wat is het belangrijkste pedagogische uitgangspunt van Locke?

A

dat het kind ter wereld komt als een tabula rasa, een onbeschreven blad.

22
Q

wat hebben Locke en Erasmus gemeen?

A

het onbeschreven blad van Locke komt overeen met Erasmus´ beeld van een kind als ´vormeloze klomp´

23
Q

empirisch verkregen kennis

A

Empirisch verkregen kennis is kennis die is gebaseerd op feitelijke waarnemingen, metingen en ervaringen in de echte wereld,

24
Q

wat is het doel van opvoeding volgens Locke

A

verwerven(behalen) van vrijheid en zelfbestuur

25
Q

tijdperk romantiek

A

1800-1850

26
Q

hoe kan de romantiek worden beschouwd

A

als een tegenbeweging, een reactie op de verlichting

27
Q

kenmerk romantiek

A

meer nadruk op gevoel en intuitie ipv rede en ratio

28
Q

onderwijsdoel humanisme

A

Het doel was om individuen aan te moedigen om persoonlijk te groeien en hun creativiteit uit te drukken, in plaats van te focussen op streng logisch denken.

29
Q

onderwijsdoel verlichting

A

Het doel was om burgers te vormen die kritisch konden denken en bijdroegen aan de vooruitgang van de samenleving.

30
Q

onderwijsdoel romantiek

A

Het doel was om de persoonlijke groei en creatieve expressie van het individu te bevorderen, in tegenstelling tot strikt rationeel denken.

31
Q

wie wordt gezien als voorloper of vroege exponent van de romantiek?

A

Rousseau

32
Q

hoe is het mensbeeld van rousseau

A

mens is van nature goed, dus niet met zonde geboren

33
Q

doel van de opvoeding volgens rousseau

A

Het doel was om kinderen goed te laten groeien en hen te laten zijn zoals ze van nature zijn, zonder te veel invloed van buitenaf.

34
Q

verschil locke en rousseau in gedachtegoed over opvoeding (3)

A

Locke wilde dat opvoeding leidde tot goede manieren, terwijl Rousseau juist benadrukte dat ouders minder moesten ingrijpen en de natuurlijke groei van het kind moesten volgen.

Locke dacht dat kinderen gevormd konden worden door opvoeding, terwijl Rousseau dacht dat opvoeding niet veel kon veranderen aan de natuurlijke aard van een kind.

Voor Locke was rede een zeer belangrijk hulpmiddel in opvoeding terwijl Rousseau dacht dat we kinderen moeten leren hoe ze zelf kunnen nadenken.

35
Q

hoe veranderde het mens- of kindbeeld in de jaren?

A

van een kind dat van nature geneigd was tot het kwade (humanisme), naar een kind dat als onbeschreven blad was (verlichting) naar een kind dat in het rousseauiaanse denken van nature geneigd is tot het goede.

36
Q

wat zijn de mogelijke gevolgen voor adoptiekinderen?

A
  • 3 tot 4 x meer kans om later ernstige psychische gezondheidsproblemen te krijgen
  • 5 x meer kans op drugsverlsaving
  • 2 tot 3 x meer kans op het begaan van misdaden of alhocolmisbruik
37
Q

wat zijn de kenmerken van wetenschap?

A
  • streven naar kennis
  • empirisch
  • systematische benadering
38
Q

wat is de definitie van theorie?

A

samenhangend geheel van uitspraken over de werkelijkheid

39
Q

wat is pseudowetenschap?

A

Pseudowetenschap is nepwetenschap die klinkt als wetenschap maar eigenlijk niet gebaseerd is op echt bewijs of degelijke methoden. Het is vaak misleidend en onbetrouwbaar.

40
Q

paradigma betekenis

A

een door een groep wetenschappers gedeelde opvatting over wat wetenschap is, waar een wetenschappelijke theorie aan moet voldoen en op welke manier wetenschap bedreven dient te worden

41
Q

wat zijn ontologische uitspraken?

A
  • zijnsleer
  • studie van de dingen die bestaan
    uitspraken over de dingen die volgens hen in de werkelijkheid aanwezig zijn
42
Q

epistemologie

A
  • kennisleer
  • Epistemologie is het deel van de filosofie dat zich bezighoudt met vragen over kennis, zoals “Hoe weten we wat we weten?” en “Hoe kunnen we dingen leren?” Het draait om het begrijpen van kennis, geloof, rechtvaardiging en waarheid.
43
Q

verschil epistemologie en ontologie

A

ontologie houdt zich bezig met de vraag welke dingen er zijn in de werkelijkheid terwijl epistemologie zich bezig houdt met de vraag hoe we kennis over de werkelijkheid kunnen opdoen

44
Q

welke drie wetenschappelijke paradigma´s zijn er?

A
  • empirisch-analystische benadering
  • interpretatieve benadering
  • kritisch-emancipatoire benadering
45
Q

empirisch-analystische benadering

A

Dit is als wanneer je met je ogen kijkt en dingen probeert te begrijpen door ze te zien, te voelen of te meten. Het gaat om het vinden van feiten en informatie door middel van observatie en analyse, zoals wanneer je telt hoeveel appels er in een mand zitten.
- dominant

46
Q

interpretatieve Benadering

A

Dit is als wanneer je probeert te begrijpen wat mensen denken en voelen. Het gaat niet alleen om de feiten, maar ook om wat die feiten betekenen voor mensen. Stel je voor dat je een vriend hebt en je wilt begrijpen waarom hij verdrietig is. Je zou met hem praten en proberen te begrijpen wat er in zijn hoofd en hart omgaat.

47
Q

kritisch-emancipatoire benadering

A

Dit is als wanneer je kijkt naar hoe de wereld werkt en probeert te verbeteren wat niet eerlijk of rechtvaardig is. Stel je voor dat je ziet dat sommige kinderen geen toegang hebben tot goed onderwijs. Je zou willen begrijpen waarom dat gebeurt en proberen manieren te vinden om het eerlijker te maken, zodat alle kinderen dezelfde kansen hebben.

48
Q
  • empirisch-analystische benadering
  • interpretatieve benadering
  • kritisch-emancipatoire benadering
    verschillen tussen deze drie
A

Dus, samengevat, de empirisch-analystische benadering gaat over feiten en metingen, de interpretatieve benadering gaat over gevoelens en betekenis, en de kritisch-emancipatoire benadering gaat over het verbeteren van dingen die niet eerlijk zijn.

49
Q
A