tentamen 1 Flashcards

1
Q

is erasmus meer nature of nurture

A

nurture

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de taak van de moeder en vader volgens erasmus

A

moeder: verzorging
vader: karaktervorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de taak van opvoeder volgens erasmus

A

motiveren tot leren en een goede voorbeeld geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

in welke tijdperk heerste deisme?

A

verlichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wanneer ontstond er meer respect voor eigen aard van het kind

A

in de verlichting door locke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

is locke meer aan de nature of nurture kant?

A

beiden, hij geloofde wel dat dingen als karakter aangeboren zijn, maar de rest gaat via kennis en ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar was meer nadruk op tijdens romantiek?

A

gevoel en intuitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verschil natural law en man-made law

A

natural: ethisch/moreel het goede om te doen
man-made: onze eigen gemaakte regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

was rousseau voor natural of man made law

A

natural

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat houdt negatieve opvoeding in?

A

houd het kind de eerste 13 jaar van zijn leven zo veel mogelijk uit de buurt van anderen en van de school

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is volgens rousseau de taak van opvoeder

A

beschermen van het kind tegen de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

doel van opvoeding volgens rousseau

A

dat het kind optimaal laten ontwikkelen en dicht bij de onbedorven mens van de schepping kan blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

nature of nurture bij rousseau

A

nature

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kinderschrik in welke tijdperk

A

romantiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wie zei ´ de hele opvoeding is een kwestie van liefde geduld en wijsheid en de laatste twee groeien waar de eerste heerst´

A

jan ligthart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat voort soort onderwijs was montessori

A

vrij onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat voor soort onderwijs was dewey

A

praktijkonderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de bevrijding van het kind zodat het zijn activiteiten vrij kan ontwikkelen hoort bij ..

A

montessori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

denken is het instrument van het handelen. kinderen leren door te doen. hoort bij ..

A

dewey

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

kenmerken dewey school

A
  • arbeidsschool, ze leerden praktische dingen zoals timmeren koken etc
  • oplossen van problemen waarmee mensen worden geconfronteerd
  • learning and doing
  • humanitair school
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kenmerken montessori school

A
  • veel ruimte
  • grotere klaslokalen
  • vrijheid om te bewegen
  • kinderlijke zelfontwikkeling
  • zintuiglijke oefeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

kenmerken daltonschool

A
  • takensysteem
  • verantwoordelijkheid
  • zelfstandigheid
  • samenwerking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

kenmerken rudolf steiner school

A
  • eenheid tussen natuur, god en mens
  • ## geen leerboeken, leerlingen stelden zelf leermarteriaal samen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

kenmerken jenaplanschool

A
  • elk kind is uniek, maar maakt del uit van de sociale samenleving
  • kinderen werken in wisselende groepen (onder, midden en bovenbouw)
  • ritmisch werkplan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is het verschil tussen parigentuur en primogenituur?

A

parigentuur: erfrecht wordt verdeeld
primogenituur: oudste krijgt alles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

5 oorzaken voor klein omvang huishoudens

A
  1. hoge huwelijksleeftijd
  2. neo-lokale vestiging
  3. economische zelfstandigheid
  4. zeer geringe inwoning van familie en personeel
  5. hoge sterfte op jonge leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

3 oorzaken toename vondelingen

A
  1. kerken minder gezag
  2. massale migratie nr de stad
  3. uitstel huwelijken door geldgebrek/economische crisis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat werd er gedaan met ongewenste kinderen

A

gedood
blootstelling aan kou of geen eten geven
te vondeling leggen

29
Q

waarom was de sterfte hoger in de stad 3

A
  1. vies drinkwater
  2. hoger infectiegevaar
  3. uitbesteding aan min
30
Q

er waren altijd al kleine gezinnen tot de ..

A

demografische transitie

31
Q

wat is de demografische transitie en wanneer?

A

overgang van hoge naar lage sterfte en geboortecijfers
19e eeuw

32
Q

4 fasen demografische transitie

A
  1. hoge geboorte, hoge sterftecijfer
  2. hoge geboorte dalend sterftecijfer
  3. dalend geboorte lage sterftecijfer
  4. lage geboorte lage sterfte
33
Q

oorzaken dalende sterftecijfer 5

A
  1. modernisering en de economische groei door de industrialisatie
  2. betere voeding
  3. verbeterde leefomsantigheden
  4. toenemende private en publieke hygiene
  5. bedwingen van tyfus- pokkenepidemiën
34
Q

5 oorzaken van verbeterde leefomstandighede

A
  1. publieke hygiene door schoon drinkwater
  2. woningwet 1901 = inspectie op hygiene door gemeenten
  3. de min verdwijnt in het westen rond 1900
  4. rond 1900 eerste consultatiebureau
  5. opvoedingsadviezen voor moeders van zuigelingen
35
Q

eind 19e eeuw toename omvang huishoudend door ..

A
  1. zuigelingen- en kindersterdte daalt
  2. van platteland nr stad
  3. jonger trouwen
36
Q

verschil preventive checks en positive checks

A

preventive: geboortebeperking, hogere huwelijksleeftijd, celibaat

positive: hongersnood, epidemien, oorlog

37
Q

kenmerken/ideologie van zwarte legende

A
  1. geen liefdevolle relaties tussen ouders en kinderen
  2. geen hecht gezinsleven
  3. geen sprake van kindertijd
  4. geen rouw om dood
  5. ouders konden zich niet veroorloven van hun kinderen te houden, want hoge sterfte op jonge leeftijd
  6. inhuren min
  7. gebruikte normstellende bronnen
  8. evolutionistische benadering
38
Q

kenmerken/ideologie witte legende

A
  1. revisionistische benadering
  2. liefdevolle relaties tussen ouders en kinderen
  3. positieve gezinsbanden
  4. duidelijk onderscheid tussen kinderen en volwassenen
  5. zelf partner kiezen
  6. tonen van verdriet bij overlijden is onchristelijk: het is de wil van God
  7. de min werd gebruikt door verschillende redenen waaronder economische omstandigheden, noodzaak
  8. egodocumenten
39
Q

wanneer?
vrouwenkiesrecht
seksuele en financiele vrijheid
zelfontplooiing, keuzemogelijkheid, tegen discriminatie op basis van sekse

A

eind 19e eeuw
jaren 60
vanaf 1990

40
Q

autoritatief

A

veel warmte veel controle

41
Q

autoritair

A

veel controle weinig warmte

42
Q

verwaarlozend

A

weinig warmte weinig controle

43
Q

permissief

A

veel warmte weinig controle

44
Q

verschil bevelshuishouding en onderhandelingshuishouding

A

in een bevelshuishouding is er sprake van gehoorzaamheid en aanpassing en individuele ontwikkeling van kind staat niet centraal, maar bij een onderhandelingshuishouding word er overlegd is er gelijkwaardigheid in communucatie en worden er compromissen gesloten bij conflicten

45
Q

gentle parenting

A

nooit nee zeggen tegen je kind

46
Q

curlingouderschap

A

zo veel mogelijk obstakels weghalen voor het kind

47
Q

helicopterparenting

A

een ouder die het kind steeds in de gaten houd

48
Q

applausopvoeding

A

alles wat het kind doet is fantastisch

49
Q

ferme pedagogiek

A

liefde geven maar ook soms nee zeggen en streng zijn en grenzen stellen

50
Q

onvoldoende grenzen stellen is ..

A

verwaarlozing

51
Q

welke vakken werden er gegeven op school tot 1801

A

lezen, schrijven en soms rekenen

52
Q

tot wanneer hoofdelijk onderwijs

A

tot 1806

53
Q

verandering na wet van 1806

A
  • klassikaal onderwijs
  • kwalificatie van leerkrachten
  • de kwaliteit van het onderwijs werd door de onderwijsinspectie nu bewaakt
  • drie niveaus
  • beste leerlingen als hulp
54
Q

kinderwetje van houten wanneer en wat was het

A
  • 1874
    verbiedt arbeid onder 12 jaar
55
Q

leerplichtwet

A
  • 1901
    6 jaar onderwijs verplicht vanaf 6 jaar
56
Q

functies onderwijs

A

kwalificatie
selectie
socialisatie
subjectivicatie

57
Q

functionele theorie (Durkheim)

A
  • onderwijs van belang voor maatschappelijke continuiteit
  • overdragen van idealen in de maatschappij
  • maatschappij > individu
  • meritocratie
  • positief
  • conservatief
58
Q

conlicttheorie marx en weber

A

marx: onderwijs houdt maatschappelijke en economische ongeleijkheid in stand

weber: onderwijs houdt bestaande structuren van macht en status in stand

59
Q

conflicttheorie

A

individu > maatschappij

progressief

haves en have nots (klassenstrijd)

je functie wordt bepaald door waar je vandaan komt

kritischer

60
Q

modernisme

A

samenlevingen kunnen door wetenschap en technologie voortdurend ontwikkelen

maatschappij > individu (netals durkheim)

macro-theorie

positief

61
Q

postmodernisme

A

kennis is een sociaal construct dat verband houdt met machtsstucturen en dominantie

individu > maatschappij (netals marx en weber)

critica eduaction theory

kritischer

62
Q

armenwet

A

1854
overheid had de taak om armen te ondersteunen, voorheen deed de kerk dat

63
Q

wet op middelbaar onderwijs

A

1863

hoe het middelbaar ondwrwijs moet worden vormgegeven

64
Q

kinderwetje van houten

A

1874

Het Kinderwetje van Van Houten uit 1874 beperkte de werktijd voor kinderen tot 12 jaar tot maximaal 6 uur per dag.

65
Q

arbeidswet

A

1889

gevaarlijk en overmatigd werk van jeugdigen em vrouwen wordt beperkt

66
Q

veiligheidswet

A

1895

werktijden beperkt van 15 tot 12 uur perdag

67
Q

leerplichtwet

A

1901

geen schoolplicht

68
Q
A