week 6 Flashcards

1
Q

wat is het verschil tussen didactiek en pedagogiek?

A

didactiek gaat over het leren, hoe er wordt lesgegeven en pedagogiek gaat over opvoeden en vormen, veilig pedagogisch klimaat hebben in de klas bijvoorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de 6 verschillende typen van betrokkenheid van ouders bij school?

A
  1. ouderschap
  2. communicatie
  3. vrijwilligerswerk
  4. leren thuis
  5. besluitvorming
  6. samenwerking met de gemeenschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat houdt school-based involvement in?

A

gedrag en activiteiten van ouders in en om de school met hun kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat houdt home-based involvement in?

A

gedragingen van ouders die thuis een positieve leeromgeving voor de kinderen stimuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat houdt home-school conferencing in?

A

de communicatie tussen ouders en schoolpersoneel over de onderwijservaringen van het kid en de vooruitging die het boekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat houdt actief opvoeden in?

A

dat ouders proactief betrokken zijn bij de ontwikkeling van hun kinderen, waarbij ze aandacht besteden aan hun behoeften, duidelijke verwachtingen stellen en actief deelnemen aan activiteiten die de groei van het kind bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat houdt educatief partnerschap in?

A

de samenwerking tussen ouders en scholen om het leren en de prestaties van kinderen te bevorderen door middel van communicatie, samenwerking en het creëren van een naadloze verbinding tussen de opvoedingsomgeving thuis en de leeromgeving op school.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het verschil tussen homogeniteit en heterogeniteit?

A

homogeniteit: ontwikkelingsopgaven en opvoedingsopgaven

heterogeniteit: ieder kind heeft unieke eigenschappen (temperament) en iedere ouder voedt op eigen manier op (mate van sensitiviteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat gebeurt er tijdens psychologische controle (love withdrawal)

A

manipulatie door in te spelen op gevoelens van schaamte, schuld en door de relatie in te zetten als machtsmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke vier opvoedstijlen heb je?

A
  1. autoritatief
  2. autoritair
  3. permissief
  4. verwaarlozend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gevolgen autoritatief

A

beste uitkomsten voor kinderen, op school, sociale vaardigheden onafhankelijk en assertief, gevoel van eigenwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gevolgen autoritair en permissief

A

vaker passief of juist vijandig, meer afhankelijk (het idee dat je niks zelf kunt), minder sociaal vaardig en zelfverzekerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gevolgen verwaarlozend

A

minst gunstige uitkomsten, psychische en fysieke verwaarlozing vallen onder kindermishandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar hebben de nieuwe opvoedstijlen meer nadruk op?

A

sensitiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat houdt sensitiviteit in?

A

Sensitiviteit in opvoeding verwijst naar de mate waarin ouders in staat zijn om de signalen, behoeften en emoties van hun kinderen op te merken, te begrijpen en er gepast op te reageren. Het houdt in dat ouders responsief zijn en in staat zijn om op een empathische en zorgzame manier te reageren op wat hun kinderen nodig hebben, wat bijdraagt aan een veilige en ondersteunende opvoedingsomgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is overparenting?

A

veel warmte, steun, liefde en zorg: tot heel lang iemands lunch maken of tot ouders maken afspraak voor de kinderen bij de dokter bijvoorbeeld

17
Q

is overparenting schadelijk?

A

kan prettig zijn op korte termijn, maar kan wel tot problemen leiden op de lange termijn: vaker depressie, angstige gevoelens, minder tevreden met hun leven, moeite met beslissingen nemen en presteren slechter in opleiding

18
Q

wat is de ferme pedagogiek?

A

een herwaardering van die autoritatieve opvoedstijl, zowel warmte als regels

19
Q

wat is good enough parenting?

A
  • goed is goed genoeg
  • het is voor ouders geruststellender, je hoeft niet de hele tijd liefde en zorg te geven
  • we zijn geneigd om te zeggen hoe meer (liefde, steun, zorg) hoe beter, maar dat is niet zo
20
Q

wat is het verschil tussen structurele- en proceskenmerken? noem voorbeelden

A

structurele kenmerken:

  1. vaststaand programma
  2. pedagogisch beleid
  3. arbeidsomstandigheden
  4. stabiliteit (stabiel aantal medewerkers)

proceskenmerken (interactieprocessen):

  1. emotionele steun en warmte (hechting) hechting is de basis van alles
  2. ontwikkelingsstimulering
  3. praten & uitleggen → sociale, cognitieve en taalontwikkeling
  4. interactie begeleiden tussen kinderen - socialiseren
  5. structureren en grenzen stellen → veiligheid (als er geen grenzen zijn kan het te chaotisch worden en hebben de kinderen te veel vrijheid en dat kan onveilig voelen)
  6. respect voor autonomie → er moeten wel grenzen zijn, maar ook respect voor autonomie → binnen die grenzen is er een bepaald vrijheid → gevoel van eigen waarde en zelfvertrouwen bij kinderen als gevolg
21
Q

welke drie vormen kinderopvang bestaan er?

A
  1. kindercentra
  2. thuisomgeving
  3. informele oppas door vrienden en familie
22
Q

wat houdt kindercentra in?

A

kinderdagverblijven en peuterspeelzalen

23
Q

wat houdt thuisomgeving in?

A

gastouderopvang: opvang in de thuisomgeving, kleinere groepen, maximaal 5 kinderen aanwezig (voor kinderen van 0 tot 1 jaar maximaal 4), veel variatie, dus niet altijd een gestructureerd dagprogramma → minst gebruikte vorm van opvang

24
Q

wat houden informele vormen in?

A

oppas door familie en vrienden

25
Q

hoeveel kinderen mogen er maximaal per groep bij een kinderdagverblijf?

A

16

26
Q

hoeveel kinderen van 0 tot 1 jaar mogen er maximaal in een groep?

A

12

27
Q

wat is leidster-kindratio?

A

het aantal kinderen per pedagogisch medewerker

28
Q

wat is het verschil tussen een horizontale en een verticale groep?

A
  • horizontale groep: kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd →bygroep of peutergroep
  • verticale groep: kinderen van 0 tot 4 jaar zitten samen
29
Q

wat zei Epstein vooral over ouderbetrokkenheid?

A

Zij benadrukte het belang van het opbouwen van partnerschappen tussen families, scholen en de buurt.

Dit partnerschap stond centraal in haar visie, waarbij ouderbetrokkenheid niet slechts eenrichtingsverkeer was (van ouders naar school), maar eerder een wederzijdse betrokkenheid van zowel ouders als onderwijsinstellingen.

30
Q

Wat vonden Oostdam en Hooge van ouderbetrokkenheid?

A

Ze richtten zich op het idee dat ouderbetrokkenheid niet beperkt moest blijven tot traditionele ouderavonden, maar dat er verschillende manieren waren waarop ouders hun betrokkenheid bij de school van hun kinderen konden tonen, zowel thuis als op school.

31
Q

wat vonden Fantuzzo et al van ouderbetrokkenheid?

A

Ze identificeerden drie belangrijke tekortkomingen in eerdere onderzoeken over ouderbetrokkenheid:

  1. definitiekwesties:In de bestaande literatuur word ouderbetrokkenheid niet goed gedefinieerd
  2. ontwikkelingsgerelateerde aspecten: De bestaande definities van ouderbetrokkenheid staan los van vraagstukken (zoals wat goede
    ouderbetrokkenheid inhoudt in verschillende ontwikkelingsfasen van kinderen)
  3. unidirectionele benadering: De bestaande definities van ouderbetrokkenheid gaan slechts één kant op. van ouders naar school. Deze definities missen de wederkerige relatie tussen thuis en school
32
Q

wat is het verschil tussen ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie?

A

ouderbetrokkenheid is een actieve manier van betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kind en ouderparticipatie is het meedoen aan schoolactiviteiten

33
Q

ouderparticipatie houdt in dat je als ouder meedoet aan schoolactiviteiten. deze schoolactiviteiten kunnen in tweeën worden gesplitst. welke twee?

A
  1. Institutionele activiteiten (ouder-docent gesprekken)
  2. Niet-institutionele activiteiten (de school schoonmaken of helpen in de bibliotheek)
34
Q

er zijn 3 typen die relaties tussen ouders en docenten onderscheiden. welke drie? (oostdam en hooge)

A
  1. sociaal partnerschap
  2. formeel partnerschap
  3. educatief partnerschap
35
Q
A