Bouweconomie H2 Economische begrippen Flashcards

1
Q

Wat geeft een economisch systeem weer?

A

werking van economie als systeem en de relaties tussen gezinnen en bedrijven in het land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Hoe werkt het economisch systeem?

A

ene kant: wat hebben de huishoudens gezamenlijk verdiend door productiefactoren aan bedrijven/organisaties te beschikken
andere kant: wat produceren en verkopen de bedrijven/organisaties aan consumenten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar vindt de handel van de productiefactoren en consumentengoederen plaats?

A

op markten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat verstaan we onder ‘markt’?

A

waar gevraagde en aangeboden hoeveelheden van een bepaald product/dienst verhandeld wordt, waarna een prijs ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar staat het begrip ‘markt’ centraal?

A

in de theorie van prijsvorming in markteconomieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat verstaan we onder ‘productie’?

A

het voorbrengen van goederen/diensten onder beheer en verantwoordelijkheid van een institutionele eenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe wordt de economische waarde bepaald?

A

hoe groot de stijging in het nut van de consument is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat verstaan we onder productiefactoren?

A

middelen die we nodig hebben voor het productieproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke productiefactoren onderscheiden we?

A

land, kapitaal en arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn kapitaalgoederen?

A

door mensen geproduceerde goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat verstaan we onder toegevoegde waarde?

A

verschil tussen marktwaarde en productie en de daarvoor verbruikte (grond)stoffen en kapitaalgoederen

dus
omzet - aankoopbedrag van verbruikte grondstoffen en opgetreden waardevermindering van de kapitaalgoederen door
veroudering/slijtage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarmee wordt toegevoegde waarde uitgedrukt?

A

hierin wordt omvang en groei van de economie uitgedrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de bruto toegevoegde waarde?

A

de toegevoegde waarde inclusief de bedragen die opzij worden
gezet voor vervangingsinvesteringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de netto toegevoegde waarde?

A

de toegevoegde waarde exclusief de bedragen die opzij worden
gezet voor vervangingsinvesteringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het Bruto binnenlands/regionaal product?

A

de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde finale
goederen en diensten per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar bestaat de bruto binnenlands/regionaal product uit?

A
  • productie van consumptiegoederen en kapitaalgoederen door particuliere sector
  • … door de overheid
  • … voor het buitenland
16
Q

Wat is het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans?

A

dat is de saldo van de productie van consumptiegoederen en kapitaalgoederen voor het buitenland waarvan de invoerwaarde van de uitvoerwaarde is afgetrokken

17
Q

Hoe wordt het bbp berekend?

A

de in een land gerealiseerde toegevoegde waarden worden
opgeteld

18
Q

Wat is het bruto nationaal inkomen?

A

de bbp + de door de inwoners van
het eigen land in het buitenland verdiende primaire inkomens minus de door buitenlanders in
het betreffende land verdiende primaire inkomens

19
Q

Wat is het netto binnenlands product?

A

het bruto binnenlands product minus de door de particuliere
sector en de overheid gedane afschrijvingen ter financiering van vervangings- investeringen

20
Q

wat is het reëel bruto binnenlands product?

A

het (nominaal) bbp gecorrigeerd voor de inflatie

21
Q

Wat is ppp?

A

purchasing power parity, ofwel
koopkrachtpariteit.

22
Q

Hoe is de bouweconomie relevant voor de bouw?

A

de bouw wordt gepositioneerd tov de economie om de economische groei als resultaat van toenemende kosten voor de bouwsector te zien

23
Q

Wat toont de Bon-curve aan?

A

toont de relatie tussen het aandeel van de bouw en het gemiddelde inkomen (bbp per capita), als indicatie voor de verschillende ontwikkelingsfasen

24
Q

Wat is de essentie van de bon-curve?

A

de lagere output van de bouw in minder ontwikkelde landen

25
Q

Hoe ziet de bon-curve eruit?

A

een platte u-vorm, links onderontwikkelde landen, rechts gevorderd industriele landen, bovenop nieuw geindustriele landen

26
Q

wat is arbeidsproductiviteit?

A

e hoeveelheid productie die per tijdseenheid wordt geproduceerd door één
arbeider

27
Q

wat is een efficiëntievoordeel?

A

Als de productiviteit per arbeider hoog is, dan is er relatief minder arbeid nodig voor de productie van
één product

28
Q

Wat is inflatie?

A

Het verschijnsel dat we voor eenzelfde hoeveelheid geld in de loop der tijd steeds minder kunnen
kopen

29
Q

Waar drukken we inflatie in uit?

A

consumentenprijsindex (CPI) (waardedaling van geld als ruilmiddel)

30
Q

Hoe wordt inflatie veroorzaakt?

A

de vraag naar producten en
diensten groter is dan de productiecapaciteit

31
Q

waaraan zijn exploitatiekosten van vastgoed afhankelijk?

A

bouw- en grondprijs en rente ontwikkeling

Lage rente betekent lage kapitaalkosten en leidt omgekeerd tot hogere investeringsbudgetten

hoge rente remt investeringen af

32
Q

Wat is deflatie?

A

het dalen van het prijspeil en dus een toename van de waarde
van het geld