2. Inleiding Flashcards

1
Q

Gezondheid vs ziekte (onderscheid)

A
  1. Polair 2. Conituüm 3. Alle aspecten menselijk functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Criteria normaliteit

A
  1. Evolutionaire 2. Kwanitatieve 3. Normatieve
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aspecten normaliteit

A
  1. Cultureel

2. Tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Evolutionaire criteria normaliteit (uitleg)

A

Bepaalde gedragingen correleren met bepaalde leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Normatieve criteria normaliteit

A

3 basisbegrippen:

  1. Autonomie
  2. Integratie
  3. Aanpassing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Soorten subjectiviteit

A
  1. Individuele

2. Sociaal-cultureel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Psychiatrische epidemologie (betekenis)

A

Houdt zich bezig met psychische morbiditeit in de hele populatie, ongeacht of mensen wel of niet in behandeling zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Def. Incidentie

A

aantal nieuwe gevallen/ totale populatiegroep in bepaalde periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

def. Pervalentie

A

aantal oude en nieuwe gevallen/ totale populatiegroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Soorten prevalentie

A
  1. Periodeprevalentie (in bepaalde periode)
  2. Puntprevalentie (op bepaald moment)
  3. Lifetime prevalentie ( tijden het hele leven)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ongelijkheid in verdeling van psychiatrische morbiditeit komt door:

A
  1. SES
  2. Stedelijke gebieden
  3. Alleenstaand of niet
  4. Leeftijd
  5. Etniciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stappen in de geschiedenis van de psychiatrie

A
  1. Hippocrates
  2. Exorcisme en heksenvervolgingen
  3. Gekkenhuizen
  4. Hervormingen vanaf 1800
  5. Tweede Wereldoorlog
  6. De antipsychiatrische beweging
  7. Evidence-based medicine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Betekenis Etiologie

A

Leer der oorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

betekenis Fysiopathogenese

A

de wijze waarop verstoorde neurobiologische mechanisme bijdragen tot het ontstaan van psychiatrische ziektebeelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

betekenis Psychopathogenese

A

de wijze waarop verstoorde psychische mechanisme bijdragen tot het ontstaan van psychiatrische ziektebeelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Opdeling Etiopathogenese

A

Etiopathogenese

  1. Fysiopathogenese –> medisch model
  2. Psychopathogense
17
Q

def. Heritabiliteit

A

de mate waarin genetische verschillen variaties in de geobserveerde kenmerken tussen individuen veroorzaken

18
Q

Genetisch onderzoek (soorten (2))

A
  1. Klinische epidemiologische studies
    (Familiestudies, tweelingenstudies, adoptiestudies)
  2. Moleculair genetische studies
    (koppelingsstudies, associatiestudies)
19
Q

Gen-omgevingsinteractie (betekenis)

A

genetische factoren beïnvloeden de gevoeligheid voor omgevingsfactoren en omgekeerd

20
Q

Gen-omgevingscorrelatie (betekenis)

A

Individuen hebben een hoger risico op een ziekte omdat hun genetische kwetsbaarheid hen predisponeert tot het selecteren van risicovolle milieus.

21
Q

Acetylcholine

A

Functie: spiercontracties en herinneringen

Verband met: alzheimer (tekort)

22
Q

Dopamine

A

Functie: spiercontracties, leren, herinneren en geheugen

Verband met: schizofrenie (uit balans)

23
Q

Norepinephrine

A

Functie: leren en herinneren

Verband met: depressie (uit balans)

24
Q

Serotonine

A

Functie: stemming, verzadiging en slaap

Verband met: depressie en eetstoornissen (uit balans)

25
Q

Modellen bij psychopathogenese

A
  1. Psychodynamische modellen
  2. Leermodellen
  3. Humanistische modellen
  4. Cognitieve modellen
26
Q

Drie psychische hoofdfuncties (trais psychica)

A

Denken, voelen en willen

27
Q

Gebieden van stoornissen in het psychisch funcioneren

A
  1. Expressie en psychomotoriek
  2. Bewustzijn
  3. Zelfbeleving
  4. Waarneming
  5. Denken en geheugen
  6. Gevoelen en verlangen
28
Q

Soorten anamnses

A
  1. Algemene en speciale

2. psychiatrische voorgeschiedenis en familie

29
Q

Psychiatrisch onderzoek

A
  1. Status mentalis
  2. Psychiatrische klinimetrie
  3. Psychologisch onderzoek
  4. Aanvullend onderzoek
  5. Beeldvorming