22. Verbale communicatie Flashcards

(522 cards)

1
Q

de vraag, het verzoek, de aanvraag

A

la domanda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vragen

A

domandare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

iemand iets vragen

A

chiedere qc a qu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mogen, kunnen

A

potere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

(be)antwoorden, reageren op

A

rispondere a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het antwoord

A

la risposta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

iemand/iets onderbreken

A

interrompere qu/qc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het gesprek, de conversatie

A

la conversazione

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

met iemand spreken/praten

A

parlare a qu/con qu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

praten, kletsen, roddelen

A

chiacchierare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het geklets, de praatjes, de roddels

A

le chiacchiere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

iemand informeren/op de hoogte stellen

A

informare qu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de informatie

A

l’informazione

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

iemand iets meedelen

A

comunicare qc a qu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de raad(geving), het advies

A

il consiglio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

iemand/iets aankondigen

A

annunciare qu/qc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de boodschap, het bericht

A

il messaggio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verklaren, beweren, bevestigen

A

affermare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

verklaren, kenbaar maken

A

dichiarare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

doorgaan met, voortzetten

A

continuare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

(met iemand) over iets praten/discussiëren

A

discutere di qc (con qu)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

matig, gematigd

A

moderato, moderata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

gaan over/om

A

trattarsi di

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

iemand iets vertellen

A

raccontare qc a qu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
het verhaal
il racconto
26
roepen, schreeuwen
gridare
27
de schreeuw, de kreet
il grido, le grida
28
iemand overtuigen iets te doen
convincere qu a fare qc
29
overtuigd
convinto, convinta
30
(be)commentariëren, (be)kritiseren
commentare
31
het commentaar, de kritiek
il commento
32
de mening, de opinie
l'opinione
33
naar mijn mening
secondo la mia opinione
34
iemand iets (toe)wensen
augurare qc a qu
35
de (beste) wensen
gli auguri
36
de wens
l'augurio
37
iemand met iets feliciteren/gelukwensen
congratularsi con qu per qc
38
de felicitaties, de gelukwensen
le congratulazioni
39
het compliment
il complimento
40
een compliment maken
fare complimenti
41
vrijuit, zonder beleefdheid
senza complimenti
42
Wat jammer!
Che peccato!
43
Arme kerel! / vrouw!
Poveretto, poveretta
44
wanhopig, radeloos
disperato, disperata
45
iemand troosten
consolare qu
46
de troost
la consolazione
47
iemand verzoeken iets te doen
pregare qu di fare qc
48
iemand iets aanraden / aanbevelen
raccomandare qc a qu
49
de raadgeving, de aanbeveling
la raccomandazione
50
de aanbevelingsbrief
la lettera di raccomandazione
51
alstublieft/alsjeblieft
per favore
52
zich duidelijk uitdrukken
spiegarsi
53
iets graag willen/wensen
desiderare qc
54
de wens, het verlangen
il desiderio
55
willen, verlangen, wensen
volere
56
gewild, opzettelijk
voluto, voluta
57
absoluut, beslist
assolutamente
58
iets van iemand verlangen/eisen
pretendere qc da qu
59
de pretentie, de eis
la pretesa
60
pretentieloos
senza pretese
61
moeten, verschuldigd zijn
dovere
62
verschuldigd, nodig, vereist
dovuto, dovuta
63
zoals voorgeschreven
in modo dovuto
64
het bevel, de order, de opdracht
l'ordine
65
garanderen, verzekeren
garantire
66
de garantie
la garanzia
67
uitvoeren
eseguire
68
de uitvoering
l'esecuzione
69
iemand gehoorzamen, naar iemand luisteren
obbedire a qu
70
oppassen voor
guardarsi da
71
handhaven, bewaren
mantenere
72
de handhaving, het onderhoud
il mantenimento
73
iemand verbieden iets te doen
proibire qc a qu
74
verboden
proibito, proibita
75
het verbod
il divieto
76
het rookverbod
il divieto di fumare
77
de toestemming
il permesso
78
toegestaan, geoorloofd
permesso, permessa
79
iemand toestaan iets te doen
permettere qc a qu
80
de toekenning, de verlening
la concessione
81
iemand iets verlenen/geven/toestaan
concedere qc a qu
82
iets goedkeuren, instemmen met iets
approvare qc
83
de instemming, de goedkeuring
l'approvazione
84
toelaten tot iets, iets toegeven
ammettere qc
85
de toelating
l'ammissione
86
aanvallen
attaccare
87
iemand met iets (be)dreigen
minacciare qu di qc
88
de belediging
l'insulto
89
beledigen, uitschelden
insultare
90
beledigen, kwetsen
offendere
91
iemand/iets vergeven
perdonare qu/qc
92
de vergeving, de vergiffenis
il perdono
93
iemand/iets excuseren/verontschuldigen
scusare qu/qc
94
het excuus, de verontschuldiging
la scusa
95
zich excuseren, zich verontschuldigen
scusarsi
96
helaas, jammer genoeg
purtroppo
97
het bedanken
il ringraziamento
98
iemand bedanken voor iets
ringraziare qu di/per qc
99
bedankt
grazie
100
alstublieft
prego
101
dankbaar
grato, grata
102
de bevestiging
la conferma
103
iemand iets bevestigen
confermare qc a qu
104
aannemen, accepteren
accettare
105
het accepteren, de acceptatie
l'accettazione
106
akkoord, afgesproken, oké
d'accordo
107
ja
si
108
iemand iets verzekeren/garanderen
assicurare qc a qu
109
iemand iets beloven
promettere qc a qu
110
de herhaling
la ripetizione
111
iets herhalen
ripetere qc
112
zweren, een eed afleggen
giurare
113
de eed
il giuramento
114
inderdaad, dan ook, namelijk
infatti
115
juist, precies, nauwkeurig
esatto, esatta
116
de juistheid, de nauwkeurigheid
l'esattezza
117
om precies te zijn
per l'esattezza
118
de indruk
l'impressione
119
aan iets/iemand twijfelen
dubitare di qc/qu
120
iemand waarschuwen/iemand berispen
ammonire qu
121
iets/iemand bekritiseren
criticare qc/qu
122
iemand tegenspreken
contraddire qu
123
de tegenstrijdigheid
la contraddizione
124
tegenstrijdig
contraddittorio, contraddittoria
125
misschien
forse
126
nee
no
127
niet
non
128
ooit, wel eens
mai
129
nooit, nimmer
non...mai
130
niets, niks
niente
131
ten minste, op zijn minst, minstens
almeno
132
ten minste, op zijn minst, minstens
almeno
133
iemand tevreden stellen, voldoen aan iets
soddisfare qc/qu
134
zich tevredenstellen met, genoegen nemen met
accontentarsi di
135
tevreden, blij, vrolijk
contento, contenta
136
iemand ontevreden maken
scontentare qu
137
ontevreden, teleurgesteld
scontento, scontenta
138
genoeg, stop, verder niets, alleen
basta
139
dat is alles
basta così
140
nu is het genoeg
adesso basta
141
(af)sluiten, tot stand brengen, afmaken
concludere
142
zich iets voorbehouden
riservarsi qc
143
de beoordeling, het oordeel, de mening
il giudizio
144
redelijk, rationeel, functioneel, praktisch
razionale
145
irrationeel, onlogisch
irrazionale
146
de rechtvaardiging, het excuus
la giustificazione
147
iets/iemand verdedigen, iets rechtvaardigen
giustificare qc/qu
148
de beschouwing, de overweging
la considerazione
149
in overweging nemen
prendere in considerazione
150
iemand/iets beschouwen/zien als
considerare qu/qc
151
van oordeel zijn, vinden, beschouwen
ritenere
152
constateren, vaststellen
constatare
153
de constatering, de vaststelling
la constatazione
154
iets/iemand opmerken
accorgersi di qc/qu
155
de truc, het foefje
l'accorgimento
156
iets raden/voorspellen
indovinare qc
157
het raadsel
l'indovinello
158
iets/iemand betreffen/aangaan
riguardare qc/qu
159
natuurlijk
naturale
160
de echtheid, de ongedwongenheid
la naturalezza
161
opzetten, stellen
impostare
162
de imbeciel, de stommeling
l'imbecille
163
goed (bw)
bene
164
goed (bn)
buono, buona
165
de verbazing, de verwondering, het wonder
la meraviglia
166
wat schitterend!
che meraviglia
167
geweldig, schitterend, prachtig
meraviglioso, meravigliosa
168
zich over iets/iemand verbazen
meravigliarsi di qc/qu
169
schitterend, prachtig
splendido, splendida
170
prachtig, schitterend
magnifico, magnifica
171
buitengewoon, uitzonderlijk
eccezionale
172
genoeg, voldoende, tamelijk, nogal
abbastanza
173
algemeen
generale
174
juist, correct, eerlijk, fatsoenlijk
corretto, corretta
175
de correctheid, de eerlijkheid, het fatsoen
la correttezza
176
positief, gunstig
positivo, positiva
177
graag, met genoegen
volentieri
178
precies, nauwkeurig, duidelijk
preciso, precisa
179
juist, goed, waar, rechtvaardig
giusto, giusta
180
interessant
interessante
181
het ideaal
l'ideale
182
ideaal
ideale
183
helder, duidelijk
chiaro, chiara
184
de helderheid, de duidelijkheid
la chiarezza
185
goed, knap, bekwaam
bravo, brava
186
het enthousiasme
l'entusiasmo
187
enthousiast maken
entusiasmare
188
spannend, opwindend
entusiasmante
189
tevreden, voldaan
soddisfatto, sodisfatta
190
de voldoening, de genoegdoening, het genoegen
la soddisfazione
191
het voordeel
il vantaggio
192
liever doen/willen/hebben, verkiezen, de voorkeur geven
preferire
193
de voorkeur, de voorliefde
la preferenza
194
slecht, gemeen, niet aardig
cattivo, cattiva
195
de boosaardigheid, de slechtheid
la cattiveria
196
laf
vigliacco, vigliacca
197
de lafheid
la vigliaccheria
198
bang worden, schrikken
spaventarsi
199
slecht, verkeerd (bw)
male
200
slechter, erger, slechts, ergst (bw)
peggio
201
slechter, erger, slechtst, ergst
peggiore
202
zeer, slecht
pessimo, pessima
203
getver, wat smerig
che schifo!
204
overbodig, overtollig
superfluo, superflua
205
oneerlijk, niet correct
scorretto, scorretta
206
de oneerlijkheid, de onjuistheid
la scorrettezza
207
negatief
negativo, negativa
208
nadelig
svantaggioso, svantaggiosa
209
tegengesteld, tegen(-), nadelig, ongunstig
contrario, contraria
210
vice versa, omgekeerd
viceversa
211
onmogelijk, ondenkbaar
impossibile
212
de onmogelijkheid
l'impossibilità
213
nutteloos, zinloos, vergeefs
inutile
214
eventueel
eventuale
215
nodig, noodzakelijk
necessario, necessaria
216
de noodzaak
la necessità
217
vreemd, raar
strano, strana
218
ongelooflijk, onvoorstelbaar
incredibile
219
ongelovig
incredulo, incredula
220
de ongelovigheid
l'incredulità
221
tragisch
tragico, tragica
222
absurd, idioot
assurdo, assurda
223
van iets afzien, iets/iemand opgeven
rinunciare a qc/qu
224
het afzien van, het opgeven
la rinuncia
225
erbarmelijk, pijnlijk
penoso, penosa
226
klagen, zijn beklag doen
lamentarsi di
227
het verwijt
il rimprovero
228
het protest
la protesta
229
protesteren
protestare
230
oh
Ah
231
zeker, natuurlijk
certo
232
nou en of
eccome
233
oh nee
ah no
234
au
ahi
235
genoeg, stop, hou op
basta
236
allemachtig, jeetje, potverdorie
cavolo
237
oh wee, wee je gebeente
guai
238
wat een ramp, verdorie, verdomme
maledizione
239
wat een ramp, verdorie, verdomme
managgia
240
he
oh
241
o ja
ah si
242
he, zo, goh, jee
ehi
243
och..., nou...
insomma
244
was dat maar waar, waarom niet
magari!
245
het spreekwoord
il proverbio
246
tussen, op de overgang van
a cavallo di
247
mondje dicht, niets zeggen
acqua in bocca
248
diep in het glaasje kijken
alzare il gomito
249
op drift raken
andare alle deriva
250
in het verkeerde keelgat schieten
andare di traverso
251
mislukken, tegenzitten
andare storto
252
de tijd doden
ammazzare il tempo
253
het water tot de lippen hebben staan
avere l'acqua alla gola
254
het is nodig, men moet
bisogna
255
ronduit, onomwonden
chiaro e tondo
256
dat moest er nog bij komen, stel je voor
ci mancherebbe altro
257
er is nodig
ci vuole
258
er zijn nodig
ci vogliono
259
aanrichten, uithalen, uitvoeren
combinare qc
260
het is beter, het komt uit
conviene
261
de bedrogen echtgenoot, de hufter
il cornuto
262
toe, vooruit
dai
263
in het oog lopen, opvallen
dare nell'occhio
264
belang hechten aan
dare importanza a
265
een goed figuur slaan, een goede indruk maken
fare bella figura
266
een slecht figuur slaan, een slechte indruk maken
fare brutta figura
267
doen alsof
far(e) finta di
268
het is belangrijk, het doet er toe
importa
269
veel succes
in bocca al lupo
270
laten zitten, het opgeven
lasciar perdere
271
in de soep laten lopen, laten floppen
mandare all'aria
272
naar de pomp laten lopen
mandare a quel paese
273
bedriegen
mettere le corna
274
je neus ergens insteken
mettere il naso
275
doet u geen moeite
non si disturbi
276
ernaar uitkijken / verlangen iets te doen
non vedere l'ora di fare qc
277
iemand beetnemen, voor de gek houden
prendere in giro qu
278
gouden bergen beloven
promettere mari e monti
279
met lege handen staan
restare a bocca asciutta
280
nergens voor deugen
senza arte né parte
281
van dienst zijn
servire
282
dat spreekt voor zich, logisch
si capisce
283
duimen draaien, geen vinger uitsteken
stare con le mani in mano
284
zich erdoorheen slaan
tirare avanti
285
aan de beurt zijn
toccare a
286
de uitweg
la via d'uscita
287
de uitweg
la via di scampo
288
interviewen
intervistare
289
het interview
l'intervista
290
het geschil
la vertenza
291
de kwestie, het probleem
la questione
292
de vragenlijst
il questionario
293
iemand overhoren, iemand verhoren
interrogare qu
294
het verhoor
l'interrogatorio
295
de ondervraging, de overhoring
l'interrogazione
296
(ver)zwijgen
tacere
297
stilzwijgend
tacitamente
298
de belachelijkheid, de bespottelijkheid
il ridicolo
299
belachelijk, lachwekkend
ridicolo, -a
300
overleggen met, beraadslagen met
consigliarsi
301
het gesprek, de toespraak, de kwestie
il discorso
302
iemand iets meedelen/vertellen
riferire qc a qu (isc)
303
betrekking hebben op, verwijzen naar
riferirsi a (isc)
304
de verwijzing
il riferimento
305
laten weten, waarschuwen
avvertire
306
iets aanwijzen
indicare qc
307
iemand waarschuwen/laten weten
avvisare qu
308
beargumenteren, betogen
argomentare
309
de argumentatie, de bewijsvoering
l'argomentazione
310
het onderwerp, het thema, het argument
l'argomento
311
iemand iets voorstellen
proporre qc a qu
312
het voorstel
la proposta
313
beweren, volhouden
sostenere
314
iets aan iemand voorleggen
sottoporre qc a qu
315
schreeuwen, gillen
strillare
316
schreeuwen, brullen
urlare
317
de overtuiging
la convinzione
318
overtuigend
convincente
319
uitdrukken, verwoorden
esprimere
320
zich uitdrukken
esprimersi
321
wanhopen, de hoop opgeven
disperare
322
de wanhoop, de vertwijfeling
la disperazione
323
het verdriet, de spijt
il dispiacere
324
de condoleantie, de deelneming
le condoglianze
325
met deelneming
sentite condoglianze
326
de rouw, het sterfgeval
il lutto
327
zich wenden tot, gebruikmaken van
ricorrere a
328
betrekking hebben op, verwijzen naar
riferirsi a (isc)
329
de plicht
il dovere
330
het gezag, de autoriteit
l'autorità
331
autoritair
autoritario, -a
332
vaststellen, bepalen
stabilire (isc)
333
iets overeenkomen/afspreken
accordare qc
334
iets voor iemand vergemakkelijken
facilitare qc a qu
335
het gemak, het voordeel
la facilitazione
336
gehoorzaam, volgzaam
obbediente
337
de gehoorzaamheid, de volgzaamheid
l'obbedienza
338
verbieden, weigeren
vietare
339
iemand verhinderen/beletten iets te doen
impedire a qu di fare qc (isc)
340
iemand toestemming geven/machtigen
autorizzare qu
341
iemand iets toestaan/gunnen
consentire qc a qu
342
de hulp, de bijstand
l'aiuto
343
vestigen op iets, iets herinneren
richiamare qc
344
dreigend
minaccioso, -a
345
de (be)dreiging, het dreigement
la minaccia
346
de agressiviteit
l'aggressività
347
agressief
aggressivo, -a
348
de aanval
l'attacco
349
de belediging
l'offesa
350
beledigend, aanvallend
offensivo, -a
351
de polemiek, de discussie, de twist
la polemica
352
in discussie gaan, polemiseren
polemizzare
353
polemisch, strijdend met woorden
polemico, -a
354
de opheldering, de uitleg, de verduidelijking
il chiarimento
355
ophelderen, uitleggen, verduidelijken
chiarire (isc)
356
de verhouding, de relatie
il rapporto
357
verkeerd begrijpen, misverstaan
fraintendere
358
het misverstand
il malinteso
359
de herkenning, de erkenning
il riconoscimento
360
erkentelijk, dankbaar
riconoscente
361
herkennen, erkennen, toegeven
riconoscere
362
de interpretatie, de opvatting
l'interpretazione
363
interpreteren, uitleggen
interpretare
364
iets/iemand vergelijken met
paragonare qc/qu a
365
de vergelijking, de parallel
il paragone
366
de belofte
la promessa
367
een loze belofte
una promessa da marinaio
368
de vooronderstelling
la premessa
369
de waarheid
la verità
370
citeren, aanhalen, vermelden
citare
371
de verwijzing, het citaat
la citazione
372
onthullen
svelare
373
de onthulling, de openbaring
la rivelazione
374
iemand iets opleggen/opdringen
imporre qc a qu
375
de voorwaarde, de conditie
la condizione
376
op voorwaarde dat, mits
a condizione che
377
de opzegging(sbrief), het ongeluk, de pech
la disdetta
378
wat een pech
che disdetta
379
iets afzeggen/annuleren, iets opzeggen
disdire qc
380
afwijzen, van de hand wijzen
respingere
381
de kritiek, het protest
la contestazione
382
protesteren tegen iemand/iets
contestare qu/qc
383
zich verzetten tegen
opporsi a
384
de twijfel, de onzekerheid
il dubbio
385
zonder twijfel, ongetwijfeld
senza dubbio
386
het misverstand, de vergissing
l'equivoco
387
anders
altrimenti
388
geheel en al, helemaal niet
affatto
389
trouwens, overigens
d'altronde
390
de uitzondering
l'eccezione
391
overdrijven
esagerare
392
onrechtvaardig
ingiusto, -a
393
het onrecht, de onrechtvaardigheid
l'ingiustizia
394
ongelukkig, pech hebbend
sfortunato, -a
395
de pech
la sfortuna
396
de conclusie, het einde, de afloop
la conclusione
397
eind-, slot-, afsluitend
conclusivo, -a
398
samenvatten
riassumere
399
de samenvatting
il riassunto
400
de hypothese, de veronderstelling
l'ipotesi
401
mogelijk
possibile
402
het voorstel
la proposta
403
zich verontschuldigen
giustificarsi
404
het punt
il punto
405
op een bepaald punt
ad un certo punto
406
consensueel
consensuale
407
de consensus, de overeenstemming
il consenso
408
heersend, gangbaar
prevalente
409
de overmacht, de meerderheid
la prevalenza
410
merendeels, voornamelijk
in prevalenza
411
overheersen, de overhand hebben
prevalere
412
lijken (op)
sembrare
413
de mening, het standpunt
il parere
414
beoordelen, inschatten, houden voor
giudicare
415
de chaos
il caos
416
chaotisch
caotico, -a
417
de orde
l'ordine
418
zich opknappen
mettersi in ordine
419
overzichtelijk te werk gaan
procedere con ordine
420
verspreid
in ordine sparso
421
derderangs
di terz'ordine
422
normaal, gewoon, alledaags
ordinario, -a
423
beter (bijwoord)
meglio
424
het best
al meglio
425
beter, best
migliore
426
uitstekend, prima, heerlijk, voortreffelijk
ottimo, -a
427
de bewondering
l'ammirazione
428
verdienen, waard zijn
meritare
429
de verdienste
il merito
430
verdienstelijk, die/dat ... verdient
meritevole
431
de aanpassing, de bewerking
l'adattamento
432
zich aanpassen aan
adattarsi a
433
geschikt, aangewezen
adatto ,-a
434
de nauwkeurigheid, de stiptheid
la precisione
435
de waarde, de verdienste
il pregio
436
waardevol, kostbaar, geacht, geëerd
pregiato, -a
437
fascinerend, betoverend
affascinante
438
uitmunten, uitblinken
eccellere
439
voortreffelijk, uitmuntend
eccellente
440
de voortreffelijkheid, de uitmuntendheid
l'eccellenza
441
bij uitstek
per eccellenza
442
indrukwekkend
impressionante
443
buitengewoon, uitzonderlijk
straordinario, straordinaria
444
iets waarderen, iets wensen
gradire qc (isc)
445
aangenaam, plezierig
gradevole
446
de tevredenheid, de goedkeuring
il gradimento
447
aangenaam, prettig
piacevole
448
nuttig, bruikbaar
utile
449
van pas komen
tornare utile
450
voordelig, gunstig
vantaggioso, -a
451
in overeenstemming met, adequaat
adeguato, -a
452
overeenkomen, het eens worden over
convenire
453
gepast, voordelig, gunstig
conveniente
454
te verkiezen, beter
preferibile
455
bij voorkeur, liever
preferibilmente
456
het ongeduld
l'impazienza
457
ongeduldig
impaziente
458
onverdraaglijk, onuitstaanbaar
insopportabile
459
bang maken, laten schrikken
spaventare
460
verschrikkelijk, ontzettend
spaventoso, -a
461
de schrik, de angst
lo spavento
462
het gemopper, het gebrom
il brontolio
463
mopperen, brommen
brontolare
464
de klacht
la lamentela
465
de klacht, het gejammer
il lamento
466
onaangenaam, vervelend
spiacevole
467
onaangenaam, onprettig
sgradevole
468
sceptisch
scettico, -a
469
het sceptisme
lo scetticismo
470
verachtelijk, verwerpelijk
spregevole
471
iets/iemand verachten/minachten
disprezzare qc/qu
472
de minachting, de verachting
il disprezzo
473
de eigenaardigheid, het vreemde
la stranezza
474
dubbelzinnig, halfslachtig
ambiguo, -a
475
zich iets wijs maken, zich illusies maken
illudersi
476
de illusie
l'illusione
477
de vleierij, het gevlei
la lusinga
478
iemand vleien
lusingare qu
479
de pijn, het verdriet
la pena
480
het medelijden
la pietà
481
medelijdend
pietoso, -a
482
meedogenloos, wreed
spietato, -a
483
iemand iets verwijten
rimproverare qc a qu
484
iets/iemand afwijzen/afweren
respingere qc/qu
485
het afwijzen
la respinta
486
fel, verhit
acceso, -a
487
gedreven, bezield, geanimeerd, levendig
animato, -a
488
heftig!
forte!
489
gaaf, te gek, tof
ganzo, -a
490
gaaf!, onwijs leuk!, geweldig!
figo!
491
wat gaaf!
che figata!
492
jezus(mina)!, krijg nou wat!
ammazza!
493
lieve hemel!, allemachtig!, jeetje!
caspita!
494
wie weet? misschien?
chissà?
495
natuurlijk!
come no!
496
nou?, wel?, en?
beh?
497
tja!, nou!
mah!
498
hé!, hier!
toh!
499
de uitdrukking, de zegswijze
la locuzione
500
het spreekwoord, het gezegde
il detto
501
zijn papieren in orde hebben
aver le carte in regola
502
een gat in zijn hand hebben
avere le mani bucate
503
des duivels zijn
avere un diavolo per capello
504
opvangen, toevallig horen
cogliere al volo
505
de gelegenheid/kans aangrijpen
cogliere la palla al balzo
506
vol raken/treffen
cogliere in pieno
507
op zwart zaad zitten, blut zijn
essere al verde
508
op stelten zetten
fare un quarantotto
509
schoon schip maken, alles opeten
fare piazza pulita
510
afblijven!, handen thuis!
giù le mani!
511
veel geschreeuw en weinig wol
molto fumo e poco arrosto
512
driemaal is scheepsrecht
non c'è due senza tre
513
krokodillentranen vergieten
piangere lacrime di coccodrillo
514
met stomheid geslagen zijn
rimanere a bocca aperta
515
zonder er doekjes om te winden, ronduit
senza mezzi termini
516
zich uit de voeten maken, ertussenuit knijpen
tagliare la corda
517
afkloppen
toccar ferro
518
niet langer storen
togliere il disturbo
519
ter zake komen
venire al sodo
520
de tussenoplossing, de middenweg
la via di mezzo
521
bij de dag leven
vivere alla giornata
522
op water en brood leven
vivere di pane e acqua