23. Structuurwoorden Flashcards

(246 cards)

1
Q

deze, dit

A

questo, questa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

die, dat

A

quello, quella

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dat, dit

A

ciò

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zelf, (de)zelfde, (het)zelfde

A

stesso, stessa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zekere, iemand

A

tale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

die, dat (betrekkelijk vnw), wat, hetgeen (na een hele zin + il)

A

che

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

die, dat (in formeler taalgebruik, kan ook volgen na vz)

A

il, la quale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

die, dat, wie, wat (bet. vnw na een vz, in spreektaal meestal in plaats van il/la quale)

A

cui

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

die, dat

A

codesto, codesta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wie

A

chi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat

A

(che) cosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat voor, welk(e)

A

che

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welk(e)

A

quale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ander, nog een

A

altro, altra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

andermans

A

altrui

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sommige(n)

A

certo, certa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ieder(een), eenieder

A

chiunque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ieder(een), eenieder

A

ciascuno, ciascuna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

iedereen

A

ognuno, ognuna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een paar, enig, enkel

A

qualche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

iets, wat

A

qualcosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

iemand

A

qualcuno, qualcuna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

welk/wie ook maar, zomaar een, ieder willekeurig

A

qualsiasi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

welke dan ook, wie ook maar

A

qualunque (cosa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
zekere, iemand
tale
26
opdat
affinché (+cong.)
27
tension, behalve wanneer
a meno che +cong
28
zodra
appena
29
(al)hoewel, ondanks (het feit) dat
benché +cong
30
dat
che
31
gezien het feit dat, aangezien
considerato che
32
gezien het feit dat, aangezien
dato che
33
nadat
dopo che
34
en
e, ed
35
en toch, maar toch
eppure
36
zolang, tot(dat) (in zinnen met ontkenning)
finché
37
zolang er leven is, is er hoop
finché c'è vita, c'è speranza
38
zodat
in modo che +cong
39
tenzij
salvo che +cong
40
maar
ma
41
terwijl
mentre
42
en ook
nonché
43
of
o
44
of(wel)
oppure
45
op voorwaarde dat, mits
a patto che +cong
46
omdat, want
perché
47
opdat, zodat
perché +cong
48
vooropgesteld dat
premesso che +cong
49
daarom
perciò
50
echter, maar, evenwel, toch
però
51
aangezien, omdat
poiché
52
voordat
prima che +cong
53
mits
purché +cong
54
wanneer, als, toen
quando
55
als, indien
se
56
hoewel, ook al
sebbene +cong
57
zonder dat
senza che +cong
58
zowel...als, en...en
sia...sia, sia...che
59
aangezien, omdat, daar
siccome
60
en toch, niettemin
tuttavia
61
gezien het feit dat, omdat
visto che
62
niet
non
63
non...più
niet meer
64
nooit
non...mai
65
nooit meer
non...mai più
66
niets
non...niente
67
niets meer
non...più niente
68
nooit iets
non...mai niente
69
niets
non...nulla
70
noch...noch, niet...en ook niet
non...né...né
71
ook niet, zelfs niet, niet eens
non...neanche, non...nemmeno, non...neppure
72
niemand
non...nessuno/nessuna
73
helemaal niet, echt niet
non...mica
74
zelfs, maar liefst, gewoonweg, geheel en al
addirittura
75
plotseling, opeens
ad un tratto
76
ook
anche
77
sterker nog, integendeel, of liever
anzi
78
net, pas, nauwelijks, amper
appena
79
wat...betreft, trouwens, à propos
a proposito
80
als geroepen komen
arrivare a proposito
81
juist, precies
appunto
82
eventueel, desnoods, mocht
caso mai
83
dus, dat wil zeggen, namelijk, of liever, (of) beter gezegd
cioè
84
in elk geval, toch
comunque
85
zo
così
86
echt, werkelijk
davvero
87
stiekem
di nascosto
88
opnieuw, weer
di nuovo
89
gewoonlijk, meestal
di solito
90
dus, goed, toch, nou
dunque
91
over/in het algemeen
in genere
92
in elk geval, hoe het ook zij
in ogni caso
93
in elk geval, hoe dank ook
in ogni modo, ad ogni modo
94
vergeefs
invano
95
maar, daarentegen
invece
96
toch, evengoed
lo stesso
97
gelukkig maar
meno male
98
natuurlijk, uiteraard, logischerwijs
per forza
99
zelfs
persino
100
meer
più
101
tamelijk, nogal, liever, eerder
piuttosto
102
uitgerekend, echt, werkelijk
proprio
103
ook, zelfs, toch, maar
pure
104
bijna, haast
quasi
105
daarna, vervolgens, dan
quindi
106
alleen (maar), slechts, nog maar
solo
107
alleen (maar), slechts, nog maar
soltanto
108
vooral, voornamelijk
soprattutto
109
sowieso, toch
tanto
110
echt, heel, eerlijk gezegd
veramente
111
in, op, aan, bij, naar, tot, om
a
112
wegens, vanwege
a causa di
113
dwars door, door...heen
attraverso
114
met, bij
con
115
tegen
contro
116
door, bij, van(daan), uit, naar, via, aan
da
117
van, (afkomstig) uit
di
118
gedurende, tijdens
durante
119
in, op, naar
in
120
achter in, aan het einde van
in fondo a
121
in plaats van
invece di
122
ondanks (het feit dat), (ook) al
malgrado
123
ondanks (het feit dat), (ook) al
nonostante
124
behalve, naast, op...na
oltre a
125
voor, gedurende, naar, door, langs, vanwege, over, uit, via
per
126
(na)bij, in de buurt van, naast
presso
127
behalve, behoudens
salvo
128
behoudens vergissingen
salvo errori
129
volgens, al naargelang, overeenkomstig
secondo
130
zonder
senza
131
tot (aan)
sino a / fino a
132
op, in, boven, over
su
133
tussen, te midden van, onder, over, na
fra / tra
134
in zichzelf praten, voor zich uitspreken
parlare tra sè
135
via, door middel van
tramite
136
behalve
tranne
137
(weg)gaan
andarsene
138
ervan begrijpen/snappen, het kunnen volgen
capirci
139
zich (ergens uit) redden
cavarsela
140
iemand iets op de mouw spelden
darla a bere a qu
141
hard werken, de mouw opstropen
darsi da fare
142
gewichtig doen, het hoog in de bol hebben
darsi delle arie
143
ermee te maken hebben
entrarci
144
iets halen, ergens in slagen
farcela
145
iets uithalen, het bont maken
farne
146
contact opnemen met iemand / iets van zich laten horen
farsi vivo, viva / farsi sentire
147
ophouden met
finirla
148
zijn handen in onschuld wassen
lavarsene le mani
149
iets aanpakken
metterla
150
alles op alles zetten
mettercela tutta
151
zich ergens voor inspannen, ergens moeite voor doen
mettercisi
152
ik heb zo'n idee dat, ik geloof dat
mi sa che
153
er goed van afkomen
passarla liscia
154
goede / slechte tijden meemaken
passarsela bene / male
155
het zich aantrekken
prendersela con
156
het rustig/kalmpjes aan doen
prendersela comoda
157
een beroep doen op, zijn vertrouwen stellen in
raccomandarsi
158
van gedachte veranderen, zich bedenken
ripensarci
159
slim/uitgekookt zijn
saperla lunga
160
ergens (iets) voor voelen
sentirsela di
161
ophouden/uitscheiden met
smetterla di
162
waarde hechten aan, op prijs stellen
tenerci
163
de taal
la lingua
164
het woord
la parola
165
de term, het woord
il termine
166
homoniem
omonimo, omonima
167
synoniem
sinonimo, sinonima
168
betekenen
significare
169
de betekenis
il significato
170
de uitspraak
la pronuncia
171
uitspreken
pronunciare
172
het accent, de klemtoon, de tongval
l'accento
173
de grammatica
la grammatica
174
de zinsbouw, de syntaxis
la sintassi
175
de zin
la frase
176
de hoofdzin
la frase principale
177
de hoofdzin
la frase principale
178
de bijzin
la frase subordinata
179
het onderwerp, het subject
il soggetto
180
het gezegde, het predicaat
il predicato
181
het voorwerp, de bepaling
il complemento
182
de punt
il punto
183
de komma
la virgola
184
de puntkomma
il punto e virgola
185
het koppelteken, het streepje
il trattino
186
het haakje
la parentesi
187
tussen haakjes
fra parentesi
188
haakje openen
parentesi aperta
189
haakje sluiten
parentesi chiusa
190
de aanhalingstekens
le virgolette
191
verbuigen
declinare
192
de verbuiging, de declinatie
la declinazione
193
het zn, substantief
il sostantivo
194
de naamval, de casus
il caso
195
de uitgang, de (ver)buigingsuitgang
la desinenza
196
het lidwoord
l'articolo
197
het bepaald lw
l'articolo determinativo
198
het onbepaald lw
l'articolo indeterminativo
199
het bn, adjectief
l'aggettivo
200
de vergelijkende trap
il comparativo
201
de overtreffende trap
il superlativo
202
het voornaamwoord, het pronomen
il pronome
203
het geslacht
il genere
204
mannelijk
maschile
205
vrouwelijk
femminile
206
onzijdig
neutro
207
het getal
il numero
208
het enkelvoud
il singolare
209
het meervoud
il plurale
210
ongewijzigd
invariato, invariata
211
het werkwoord
il verbo
212
regelmatig
regolare
213
onregelmatig
irregolare
214
coniugare
vervoegen
215
de vervoeging
la coniugazione
216
de tegenwoordige tijd
il presente
217
de onvoltooid verleden tijd
l'imperfetto
218
de toekomende tijd
il futuro
219
de voltooid tegenwoordige tijd
il passato prossimo
220
de voltooid verleden tijd
il passato remoto
221
de voltooid verleden tijd
il trapassato prossimo
222
de voltooid verleden tijd
il trapassato remoto
223
de onbepaalde tijd, de infinitief
l'infinito
224
de aantonende wijs
l'indicativo
225
de voorwaardelijke wijs, de voltooid tegenwoordige toekomende tijd
il condizionale
226
de aanvoegende wijs
il congiuntivo
227
de gebiedende wijs
l'imperativo
228
het voltooid deelwoord, het participium
il participio
229
het tegenwoordig deelwoord
il gerundio
230
de bedrijvende/actieve vorm
l'attivo
231
de lijdende/passieve vorm
il passivo
232
wederkerend, reflexief
riflessivo
233
de directe rede
il discorso diretto
234
de indirecte rede
il discorso indiretto
235
het bijwoord, het adverbium
l'avverbio
236
het voegwoord
la congiunzione
237
het tussenwerpsel
l'interiezione
238
het voorzetsel
la preposizione
239
de lettergreep, de syllabe
la sillaba
240
de medeklinker, de consonant
la consonante
241
de klinker, de vocaal
la vocale
242
spellen
fare lo spelling
243
de letter
la lettera
244
de hoofdletter
la maiuscola
245
de kleine letter
la minuscola
246
de spelling, de orthografie
l'ortografia