23. Structuurwoorden Flashcards
(246 cards)
deze, dit
questo, questa
die, dat
quello, quella
dat, dit
ciò
zelf, (de)zelfde, (het)zelfde
stesso, stessa
zekere, iemand
tale
die, dat (betrekkelijk vnw), wat, hetgeen (na een hele zin + il)
che
die, dat (in formeler taalgebruik, kan ook volgen na vz)
il, la quale
die, dat, wie, wat (bet. vnw na een vz, in spreektaal meestal in plaats van il/la quale)
cui
die, dat
codesto, codesta
wie
chi
wat
(che) cosa
wat voor, welk(e)
che
welk(e)
quale
ander, nog een
altro, altra
andermans
altrui
sommige(n)
certo, certa
ieder(een), eenieder
chiunque
ieder(een), eenieder
ciascuno, ciascuna
iedereen
ognuno, ognuna
een paar, enig, enkel
qualche
iets, wat
qualcosa
iemand
qualcuno, qualcuna
welk/wie ook maar, zomaar een, ieder willekeurig
qualsiasi
welke dan ook, wie ook maar
qualunque (cosa)