3 - Aandoeningen van de dunne darm Flashcards

1
Q

Kies:

Diarree is het vaakst een symtoom van een aandoening van de dikke / dunne darm.

A

Dikke darm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar denken we aan bij acute diarree?

A

Infecties, medicamenteuze diarree of voedingsgerelateerde diarree.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar denken we aan bij chronische diarree?

A

Malabsorptie, IBD, IBS en exocriene pancreasinsufficiëntie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef de 4 fysiopathologische mechanismen van diarree met een woordje uitleg.

A
  • Osmotische diarree: er zitten osmotisch actieve stoffen in het colon die water aantrekken
  • Secretoire diarree: er is verhoogde secretie van water, natrium, kalium, chloor en bicarbonaat
  • Inflammatoire diarree: er is bloed- en vochtverlies en verstoorde resorptie t.g.v. een beschadigde mucosa
  • Gestoorde motiliteit: bij een vertraagde transit krijg je stase en SIBO, bij een versnelde transit krijg je osmotische diarree
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij welke van de 4 soorten diarree zullen de symptomen verdwijnen als je stopt met eten?

A

Osmotische diarree.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef de oorzaken van osmotische diarree.

A
  • Laxativa
  • Lactasedeficiëntie
  • Coaliakie
  • Galzoutenmalabsorptie
  • Ileale resectie
  • Bariatrische chirurgie
  • Exocriene pancreasinsufficiëntie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef de oorzaken van secretoire diarree.

A
  • Cholera en C. diff.
  • Medicatie: laxativa, colchicine, chemo,…
  • Neuro-endocriene tumoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef de oorzaken van inflammatoire diarree.

A
  • Dysenterie
  • IBD (CU, Cröhn)
  • Microscopische colitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef de oorzaken van diarree op basis van gestoorde motiliteit.

A
  • SIBO
  • Radio-enteritis
  • Diabetes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Juist of fout?

Hoog-volume diarree zien we vaker bij aandoeningen van de dunne darm, laag-volume diarree vaker bij aandoeningen van de dikke darm.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vanaf wanneer spreken we van steatorroe?

A

Bij een verlies van minimum 6g vet per 24u.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij welke ziektebeelden kan steatorroe passen?

A

Coaliakie, exocriene pancreasinsufficiëntie en cholestase. Het doet zich ook voor na bariatrische chirurgie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke abdominale klachten doen zich vaak voor bij een aandoening van de dunne darm?

A

Winderigheid en rommelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke bloed- en stoelgangsanalyses moet de basisarts aanvragen bij vermoeden van een dunnedarmaandoening?

A
  • Perifeer bloedbeeld (RBC, WBC, bloedplaatjes)
  • Serumijzer, ijzerstatus, ferritine
  • CRP, bloedbezinkingssnelheid
  • Vitamine B12, calcium, alkalisch fosfatase
  • Anti-transglutaminase-antilichamen
  • Faecaal calprotectine, faecescultuur voor enteropathogenen en Gardia lamblia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef een voorbeeld van een totale malabsorptie.

A

Coaliakie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke personen zijn genetisch voorbeschikt tot het krijgen van coeliakie?

A

Personen met het haplotype HLA-DG2 (> 90%) of HLA-DQ8 (8%).

17
Q

Beschrijf de fysiopathologie van coeliakie.

A

Gluten worden omgezet naar gliadine. Dit eiwit zorgt voor 2 pathways.

Enerzijds zorgt het voor een overexpressie van IL-15. Daardoor wordt de proliferatie van intra-cellulaiere lymfocyten geactiveerd, wat leidt tot cytotoxiciteit.

Anderzijds migreert het naar de lamina propria, waar het door tTG omgezet wordt naar gedeamineerd gliadine. Dat bindt op HLA-DQ2 of -8 van antigenpresenterende cellen. Hierdoor ontstaat een binding met CD4+ T-lymfocyten die cytotoxische cytokines produceren.

18
Q

Wat is histologisch te zien bij coeliakie?

A

Vlakke villi (door villusatrofie), crypthyperplasie en toegenomen intracellulaire lymfocyten.

19
Q

Wat is de meest voorkomende complicatie van een niet gediagnosticeerde coeliakie?

A

Osteoporose.

20
Q

Welke andere aandoeningen zijn geassocieerd aan coeliakie?

A

Dermatitis herpetiformis, T1DM, auto-immune thyroïditis en sjögrensyndroom.

21
Q

Wat is de gouden standaard voor diagnostiek van coeliakie?

A

Een dunnedarmbiopsie.

22
Q

Juist of fout?

De histologische afwijkingen bij coeliakie verdwijnen na enkele maanden gluten vrijevoeding.

A

Juist.

23
Q

Bespreek de serologische diagnostiek van coaliakie.

A

Men bepaalt de anti-trangslutaminase antilichamen en men doet een totale dosage van IgA-antistoffen.

In het geval dat een persoon IgA-deficiënt is, bepaalt men de antilichamen tegen gedeamineerd gliadine. Dit zijn IgG-antistoffen.

Bij twijfel kan men een HLA-DQ8/2-bepaling doen.

24
Q

Wanneer is beeldvorming aangewezen bij coeliakie?

A

Bij therapierefractaire gevallen.

25
Q

Welk technisch onderzoek, naast bloedafname en biopsie, moet bij elke patiënt met coeliakie gebeuren?

A

Een botdensitometrie, om osteoporose tijdig op te sporen en behandelen.

26
Q

Bespreek de pathogenese van lactose-intolerantie.

A

Door een deficiëntie van lactase wordt lactose niet meer omgezet naar glucose en galactose. Daardoor komt het in de dikke darm terecht, waar het door de aanwezige bacteriën wordt gefermenteerd.

27
Q

Hoe wordt lactose-intolerantie gediagnosticeerd?

A

Bij de fermentatie van lactose door de bacteriën in de dikke darm komt er waterstof en/of methaan vrij. Dit wordt geabsorbeerd en komt via de bloedbaan in de longen terecht, waar het uitgeademd wordt. Men kan dus de concentratie aan waterstof en methaan in de uitgeademde lucht meten.

28
Q

Juist of fout?

Mensen met lactose-intolerantie zijn hun lactase-activiteit volledig kwijt.

A

Fout, vaak is er nog wel lactase aanwezig. Daardoor hoeven deze patiënten geen totale lactosevrije voeding consumeren.

29
Q

Wat zijn bevorderende factoren voor SIBO?

A
  • Hypo- of achlorhydrie t.h.v. de maag  minder bactericide omgeving van maag en proximale dunne darm
  • Structurele afwijkingen met stase van dunnedarmvocht: diverticulose, stricturen, chirurgie
  • Verstoorde motiliteit / peristaltiek met stase als gevolg (bv. bij sclerodermie, neuropathie)
30
Q

Met welke symptomen gaat SIBO gepaard?

A

Vooral diarree en steatorroe door een gestoorde vetabsorptie. Er is geen effect op de absorptie van andere voedingsmiddelen. Patiënten kunnen ook rommelingen, winderigheid en een opgezette buik ervaren door verhoogde fermentatie van koolhydraten.

31
Q

Wat is de gouden standaard voor het diagnosticeren van SIBO?

A

Het aantonen van meer dan 10^5 kiemen/mL duodenaal vocht. Dit wordt echter niet gedaan. In plaats daarvan wordt gebruik gemaakt van ademtesten.

32
Q

Juist of fout?

Er zitten meer aeroben dan anaeroben in het spijsverteringskanaal.

A

Fout, meer anaeroben.