4. Structuur Flashcards

(7 cards)

1
Q

Wat is een organisatiestructuur?

A

Beschrijft wie wat doet, wie rapporteert aan wie, en hoe afdelingen samenwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Formele vs. informele organisatie?

A

Formeel = hiërarchie en regels
Informeel = omgangsvormen en cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is kenmerkend voor een lijnorganisatie?

A

Duidelijke hiërarchie, één leidinggevende per medewerker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een typisch kenmerk van een stafdienst? Geef een voorbeeld.

A

Ondersteunend zonder directe leiding (bv. HR)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Spanwijdte vs. spandiepte?

A

Spanwijdte = aantal medewerkers onder 1 leidinggevende
Spandiepte = aantal lagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke verschillende organisatie-indelingen zijn er:

A

Functioneel (taak)
Productgericht (product)
Geografisch (regio)
Marktgericht (doelgroep)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is kenmerkend voor een matrixorganisatie? Geef een concreet voorbeeld.

A

Twee lijnen van leiding: per project en per afdeling

Voorbeeld: Een ingenieur werkt voor de technische afdeling én voor een projectteam → twee bazen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly