4 - unit 3: ca compte Flashcards
(155 cards)
1
Q
insulter
A
beledigen
2
Q
avoir honte
A
zich schamen
3
Q
quelqu’un d’autre
A
iemand anders
4
Q
énerver
A
irriteren
5
Q
ça marche
A
het werkt
6
Q
c’est n’importe qoui
A
het is totale onzin
7
Q
le surnom
A
de bijnaam
8
Q
une connerie (pop.)
A
een stommiteit
9
Q
comme si de rien n’était
A
alsof er niets is gebeurd
10
Q
appuyer
A
drukken
11
Q
être connecté
A
verbonden zijn
12
Q
le fichier
A
het bestand
13
Q
les réseaux sociaux
A
de sociale media
14
Q
en ligne
A
online
15
Q
une appli(cation)
A
een app
16
Q
le chargeur
A
de oplader
17
Q
partager
A
delen
18
Q
utile
A
nuttig
19
Q
le réfugié
A
de vluchteling
20
Q
la pauvreté
A
de armoede
21
Q
s’engager
A
zich inzetten
22
Q
le bénévole
A
de vrijwilliger
23
Q
nombreux
A
talrijk / heel veel
24
Q
soutenir
A
steunen
25
emprunter
lenen
26
sensibiliser
bewust maken
27
le but
het doel
28
échanger
uitwisselen
29
développer
ontwikkelen
30
participer à
deelnemen aan
31
se mobiliser pour
in actie komen voor
32
lutter
strijden
33
la joie
de vreugde
34
la violence
het geweld
35
s'attacher à
zich hechten aan
36
proposer
voorstellen
37
l'équipe (v)
het team
38
l'urgence (m)
het spoedgeval
39
la dégration
de verslechtering
40
résoudre
oplossen
41
l'amélioration (v)
de verbetering
42
faire un don
een gift doen
43
la famine
de hongersnood
44
la vocation
de roeping
45
les droits (m mv) de l'homme
de rechten van de mens
46
la catastrophe
de ramp
47
la nourriture
het voedsel
48
récolter
inzamelen
49
décider
beslissen / besluiten
50
la proposition
het voorstel
51
le manque de
het gebrek aan
52
la maladie
de ziekte
53
vendre
verkopen
54
il y a...
...geleden
55
chercher
zoeken
56
le service
de dienst
57
agir
handelen
58
le défi
de uitdaging
59
souffrir
lijden
60
se teindre les cheveux
zijn/haar haar verven
61
plus de
meer dan
62
venir en aide
te hulp komen
63
tondre la pelouse
het grasveld maaien
64
la pauvreté
de armoede
65
le pays en développement
het ontwikkelingsland
66
le billet de loterie
het lot
67
faire une proposition
een voorstel doen
68
réussir
slagen
69
avoir un projet
een plan hebben
70
l'objectif (m)
het doel
71
la réussite
het succes
72
prendre une déciosion
een beslissing nemen
73
la richesse
de rijkdom
74
le choix
de keus
75
échouer
mislukken
76
prendre des risques
risico's nemen
77
il y a une semaine, j'ai vu un documentaire sur l'Afrique.
een week geleden heb ik een documentaire gezien over Afrika.
78
les gens souffrent à cause du manque de nourriture.
de mensen lijden door het gebrek aan voedsel.
79
le problème, c'est que les enfants ne vont pas à l'école.
het probleem is dat de kinderen niet naar school gaan.
80
dans leur pays, ils ont moins de chance que nous.
in hun land hebben ze minder geluk dan wij.
81
j'ai décidé d'agir tout de suite.
ik heb besloten om meteen te handelen.
82
mon copain propose d'organiser une action de solidarité.
mijn vriend stelt voor een solidariteitsactie te organiseren.
83
tout le monde est d'accord pour s'engager.
iedereen is het erover eens om zich in te zetten.
84
nous essayons de trouver des gens qui nous sponsorisent.
we proberen mensen te vinden die ons sponsoren.
85
on a fait passer le message à tout le monde.
we hebben de boodschap aan iedereen doorgegeven.
86
ils ons trouvé que c'etait la meilleure proposition.
ze vonden dat het beste voorstel.
87
le défaut
het tekort / de zwakke plek
88
auparavant
eerder
89
en compagnie de
in gezelschap van
90
s'exprimer sur
zich uitlaten over
91
en banlieue (v)
in de voorsteden
92
le préjugé
het vooroordeel
93
l'éntretien (m)
het (sollicitatie)gesprek
94
le toit
het dak
95
dès que
zodra
96
sembler
lijken
97
faire preuve de
blijk geven van
98
rompre (rompu)
breken (gebroken)
99
lequel ?
welk(e)? (zelfstandig gebruikt)
100
la blague
de grap
101
faire des courses
boodschappen doen
102
correspondre à
overeenkomen met
103
souffrir
lijden
104
l'immeuble (m)
het flatgebouw
105
se consacrer à
vertrouwen hebben in
106
le langage
het taalgebruik / de taal
107
tu devrais
jij zou moeten
108
jurer
zweren
109
la façon de s'exprimer
de manier van uitdrukken
110
le manque
het gebrek
111
l'agression (v)
de overval
112
la société
de maatschappij
113
harceler
pesten / lastig vallen
114
le logement
de huisvesting
115
le chômage
de werkloosheid
116
s'habituer à
wennen aan
117
l'environment (m)
het milieu
118
le robinet
de kraan
119
consommer
verbruiken
120
l'air (m)
de lucht
121
le casque
de helm
122
prendre l'air
een luchtje scheppen
123
les déchets (m mv)
het afval
124
le renseignement
de inlichting
125
éteindre
uitdoen
126
suivre
volgen
127
plein de choses
veel dingen
128
la condition
de voorwaarde
129
écolo
milieuvriendelijk
130
économiser
besparen
131
se rappeler
zich herinneren
132
la vitesse
de snelheid
133
allumer
aandoen
134
avoir besoin de
nodig hebben
135
compliqué
ingewikkeld
136
autorisé
toegestaan
137
autonome
zelfstandig
138
la poubelle
de vuilnisbak
139
la pollution
de vervuiling
140
durable
duurzaam
141
gaspiller
verspillen
142
jeter
weggooien
143
recycler
hergebruiken
144
trier les déchets
afval scheiden
145
le produit bio / biologique
het biologisce product
146
j'assaye de respecter un peu plus l'environnement.
ik probeer wat meer rekening te houden met het milieu.
147
on doit ouvrir le robinet seulement quand on a fini de se brosser les dents.
je moet de kraan pas opendraaien als je klaar ben met je tanden poetsen.
148
il ne faut pas oublier d'éteindre la lumière.
je moet niet vergeten het licht uit te doen.
149
tu as vraiment besoin d'un scooter ?
heb je echt een scooter nodig?
150
prendre le vélo est plus écolo que predendre l'avion.
fietsen is milieuvriendelijker dan vliegen.
151
ma mère dit qu'il faut économiser l'eau.
mijn moeder zegt dat we water moeten besparen.
152
les habitants de cette ville doivent trier leurs déchets.
de inwoners van deze stad moeten hun afval scheiden.
153
les voitures sont interdites en centr-ville.
auto's zijn verboden in het centrum.
154
on doit respecter la vitesse autorisée.
je moet de toegestane snelheid repecteren.
155
est-ce que tu dois toujours porter un casque ?
moet je altijd een helm dragen?