chapitre 6 - bon ap'! f-n Flashcards
(100 cards)
1
Q
pour
A
voor
2
Q
ensemble
A
samen
3
Q
seulement
A
alleen maar
4
Q
trop
A
te, te veel
5
Q
quelques
A
enkele
6
Q
la carotte
A
de wortel
7
Q
le sel
A
het zout
8
Q
l’oeuf m
A
het ei
9
Q
la cuisine
A
de keuken
10
Q
le plat
A
het gerecht
11
Q
dégoûtant(e)
A
vies
12
Q
marron
A
bruin
13
Q
cet après-midi
A
vanmiddag
14
Q
ce soir
A
vanavond
15
Q
trop tard
A
te laat
16
Q
téléphoner (à)
A
opbellen
17
Q
acheter
A
kopen
18
Q
avoir besoin de
A
nodig hebben
19
Q
détester
A
een hekel hebben aan
20
Q
adorer
A
dol zijn op
21
Q
espérer
A
hopen
22
Q
aider
A
helpen
23
Q
faire les courses
A
boodschappen doen
24
Q
deviner
A
worden
25
plus tard
later
26
te veux
jij wilt
27
qu'est-ce que c'est?
wat is het?
28
le restaurant
het restaurant
29
l'entrée v
het voorgerecht
30
le dessert
het toetje, het nagerecht
31
les frites v mv
de frietjes
32
la viande
het vlees
33
le poisson
de vis
34
délicieux, délicieuse
heerlijk
35
bon(ne)
lekker
36
toujours
altijd
37
parfois
soms
38
ensuite
daarna
39
encore
nog (een keer)
40
le matin
de ochtend
41
préparer
voorbereiden, klaarmaken
42
apporter
meebrengen
43
servir
serveren, bedienen
44
venir de
afkomstig zijn uit
45
couper
snijden
46
prêt(e)
klaar
47
bon appétit
eet smakelijk
48
possible
mogelijk
49
vraiment
echt
50
le morceau
het stukje
51
d'abord
eerst, ten eerste
52
puis
vervolgens
53
après
na, daarna
54
enfin
eindelijk, ten slotte
55
la recette
het recept
56
le fromage
de kaas
57
le thon
de tonijn
58
l'assiette v
het bord
59
les légumes m mv
de groenten
60
la nourriture
het voedsel, het eten
61
je me lève
ik sta op
62
compter sur (quelqu'un)
rekenen op (iemand)
63
boire
drinken
64
manger
eten
65
avoir faim
honger hebben
66
avoir le temps
tijd hebben
67
midi
12 uur 's middags
68
impossible
onmogelijk
69
on se voit
wij zien elkaar
70
le petit déjeuner
het ontbijt
71
le pain
het brood
72
le beurre
de boter
73
le lait
de melk
74
le thé
de thee
75
la tomate
de tomaat
76
le plat proincipal
het hoofdgerecht
77
le jambon
de ham
78
le poulet
de kip
79
le fruit
de vrucht
80
les céréales v mv
muesli
81
le/la même
hetzelfde
82
différent(e)
verschillend, anders
83
prochain(e)
volgende
84
entre
tussen
85
surtout
vooral
86
dont
waarvan
87
comme
zoals
88
sauf
behalve
89
chaque
elk, ieder
90
le plus
het meeste
91
participer à
deelnemen aan
92
utiliser
gebruiken
93
ouvrir
openen
94
inventer
bedenken
95
prouver
bewijzen
96
l'émission v
de uitzending
97
l'enfant m/v
het kind
98
l'adulte m/v
de volwassene
99
la boîte
de doos
100
l'étoile v
de ster