chapitre 5 - voyage au paradis f-n Flashcards
(105 cards)
1
Q
les vacances v mv
A
de vakantie
2
Q
la cour
A
het schoolplein
3
Q
à la montagne
A
in de bergen
4
Q
l’avion m
A
het vliegtuig
5
Q
l’aéroport m
A
het vliegveld
6
Q
c’était
A
het was
7
Q
tomber
A
vallen
8
Q
louer
A
huren
9
Q
raconter
A
vertellen
10
Q
rester
A
blijven
11
Q
partir
A
vertrekken
12
Q
rentrer
A
naar huis gaan
13
Q
faire du ski
A
skiën
14
Q
venir
A
komen
15
Q
se casser la jambe
A
zijn/haar been breken
16
Q
la plâtre
A
het gips
17
Q
l’escalier m
A
de trap
18
Q
bronzé(e)
A
bruin (door de zon)
19
Q
si
A
jawel, jazeker
20
Q
avec vue sur
A
met uitzicht op
21
Q
le VTT
A
de mountainbike
22
Q
la neige
A
de sneeuw
23
Q
l’avantage m
A
het voordeel
24
Q
le sport d’hiver
A
de wintersport
25
le skieur
de skiër
26
la terre
de aarde
27
à vélo
met de fiets
28
fermé(e)
gesloten
29
descendre
afdalen
30
essayer
proberen
31
grâce à
dankzij
32
facile
gemakkelijk
33
difficile
moeilijk
34
dangereux, dangereuse
gavaarlijk
35
marrant(e)
grappig
36
plus
meer
37
moins
minder
38
de plus en plus
steeds meer
39
ça dépends
dat hangt ervan af
40
moins 8 degrés
min 8 graden
41
je vois
ik zie
42
en ligne
online
43
souvent
vaak
44
les gens
de mensen
45
le pays
het land
46
le Maroc
Marokko
47
les Pays-Bas
Nederland
48
l'Angleterre v
Engeland
49
la Belgique
België
50
l'Allemagne v
Duitsland
51
la langue
de taal
52
l'arabe m
Arabisch
53
le français
Frans
54
le néerlandais
Nederlands
55
l'anglais m
Engels
56
l'allemand m
Duits
57
le marocain
Marokkaans
58
le paysage
het landschap
59
le désert
de woestijn
60
la montagne
de berg, de bergen
61
la plage
het strand
62
la forêt
het bos
63
la ville
de stad
64
la mer
de zee
65
le monde entier
de hele wereld
66
la capitale
de hoofdstad
67
l'habitant m
| l'habitante v
de inwoner
| de inwoonster
68
le continent
het werelddeel
69
l'équipe v
het team
70
gagner
winnen
71
indiquer
aanwijzen
72
mauvais(e)
slecht
73
en Afrique
in Afrika
74
en Asie
in Azië
75
la question
de vraag
76
la réponse
het antwoord
77
l'option v
de keuze
78
tout à fait
helemaal (correct)
79
correct(e)
correct
80
tout les
alle
81
quel(le)(s)
welke
82
à pue près
zo'n beetje, ongeveer
83
tu savais que
wist je dat
84
le temps
het weer
85
il pleut
het regent
86
il neige
het sneeuwt
87
il fait froid
het is koud
88
il fait chaud
het is warm
89
au bord de la mer
aan zee
90
la côte
de kust
91
l'accueil m
de ontvangst, de receptie
92
le départ
het vertrek
93
l'arrivée v
de aankomst
94
le retour
de terugreis
95
le voyage
de reis
96
les lunettes de soleil v mv
de zonnebril
97
le savon
de zeep
98
la brosse à dents
de tandenborstel
99
le dentifrice
de tandpasta
100
la serviette
de handdoek
101
le pull
de trui
102
le pantalon
de broek
103
le blouson
het jack
104
les chaussures v mv
de schoenen
105
les baskets v mv
de gympen
