4.1 Gevoelens - Uitbreiding Flashcards
(87 cards)
ressentir quelque chose
iets voelen
ressentir de la pitié pour qn
medelijden met iemand hebben
manifester
tonen, uiten
manifester sa joie
zijn/haar blijdschap tonen
refouler
verdringen, onderdrukken
refouler un sentiment de haine
een gevoel van haat onderdrukken
surmonter
overwinnen, te boven komen
surmonter son chagrin
zijn/haar verdriet te boven komen
la passion
de passie, de hartstocht, het lijden
toucher
raken, beroeren
Sa gentillesse me touche beaucoup.
Haar vriendelijkheid raakt me erg.
haïr
haten
la haine
de haat
éprouver de la haine pour qn/qc
iemand/iets haten
le dégoût
de afschuw, de walging
être dégoûté
afschuw hebben
Son égoisme m’inspire du dégoût.
Zijn egoisme vind ik echt walgelijk.
joyeux, joyeuse
vrolijk
l’enthousiasme (M.)
het enthousiasme
être d’humeur joyeuse
goedgehumeurd zijn
se réjouir de quelque chose
zich verheugen over iets, blij zijn met iets
l’excitation (F.)
de opwinding
mélancolique
melancholisch, neerslachtig
la mélancolie
de melancholie, de neerslachtigheid