4.3 Karakter & gedrag - Basis Flashcards
(154 cards)
caractériser
karakteriseren, kenmerken
caractéristique de
karakteristiek/kenmerkend voor
Cette affirmation est caractéristique de sa pensée.
Deze bewering is kenmerkend voor haar denkwijze.
le caractère
het karakter
avoir bon/mauvais caractère
een goed/slecht karakter hebben, een goed/moeilijk karakter hebben
le trait de caractère
de karaktertrek
le tempérament
het temperament
l’état d’esprit (M.)
de gemoedstoestand
naturel, naturelle
natuurlijk
le naturel
de aard, het karakter
Il est d’un naturel agréable.
Hij heeft een aangenaam karakter.
une qualité
een eigenschap, een kwaliteit
un défaut
een gebrek, een tekort; een fout; een zwakheid
l’humeur (F.)
het humeur, de stemming
agréable
plezierig, aangenaam; aardig
aimable
vriendelijk, aardig
l’amabilité (F.)
de vriendelijkheid, de aardigheid
charmant, charmante
charmant; alleraardigst
Il est d’une humeur charmante.
Hij is heel goed gehumeurd.
le charme
de charme
gentil, gentille
aardig, vriendelijk, lief
Sois gentil, apporte-moi mes lunettes.
Wees eens lief en breng me mijn bril.
la gentillesse
de aardigheid, de vriendelijkheid
sympa(thique)
sympathiek