5ième année Flashcards
(109 cards)
1
Q
Bewonderen
A
admirer
2
Q
Verzot zijn op/dol zijn op
A
adorer
3
Q
Op prijs stellen/waarderen
A
apprécier
4
Q
Verlangen
A
désirer
5
Q
Scheiden
A
divorcer
6
Q
Vleien/flateren
A
flatter
7
Q
Vergeven
A
pardonner
8
Q
De gelegenheid/de affectie
A
l’affection
9
Q
De sfeer/de stemming
A
l’ambiance
10
Q
Het koppel
A
le couple
11
Q
De beschuldiging
A
l’insulte
12
Q
De bedoeling/het voornemen
A
l’intention
13
Q
De uitnodiging
A
l’invitation
14
Q
De vreugde
A
la joie
15
Q
De zenuwachtigheid
A
la nervosité
16
Q
De partner
A
le partenaire
17
Q
Respect
A
le respect
18
Q
Het gevoel
A
le sentiment
19
Q
Onaanvaardbaar
A
inacceptable
20
Q
Lievelings-
A
favori
21
Q
Gênant/storend/hinderlijk
A
gênant
22
Q
Jaloers
A
jaloux
23
Q
Wederzijds
A
mutuel
24
Q
Hartstochtelijk
A
passionné
25
Spijtig/betreurenswaardig
regrettable
26
Strelen
caresser
27
Aanraden/adviseren
conseiller
28
Vrezen
craindre
29
Teleurstellen/ontgoochelen
décevoir
30
Storen
déranger
31
Een hekel hebben aan
détester
32
Kussen/omhelzen
embrasser
33
Benijden
envier
34
Missen
manquer
35
Liegen
mentir
36
Delen
partager
37
Behagen/bevallen/in de smaak vallen
plaire à
38
(Af)breken
rompre
39
Tevreden stellen/voldoening schenken aan
satisfaire
40
Verleiden
séduire
41
Zich ertoe verbinden
s’engager
42
Goed overweg kunnen met
s’entendre avec
43
Uit elkaar gaan
se séparer
44
Zich zorgen maken
s’inquiéter
45
Zich bemoeien met
se mêler de
46
Sporten met
se moquer de
47
Verzoenen
se réconcilier
48
Glimlachen
sourire
49
Verdragen
supporter
50
Verraden
trahir
51
Vals spelen
tricher
52
Bedriegen/misleiden
tromper
53
De angst
l’angoisse
54
De aantrekkelijkheid
l’attirance
55
Het geluk
le bonheur
56
De vriend/de maat
le copain
57
De afkeer
le dégoût
58
De (wan)hoop
le désespoir
59
De eis
l’exigence
60
De vrouw/de echtgenote
la femme
61
De verloofde
le fiancé
62
De echtgenoot
le mari
63
De leugen
le mensonge
64
Het misprijzen
le mépris
65
Het vriendje/het lief
le petit ami
66
Het voorwendsel/de uitvlucht
le prétexte
67
De belofte
la promesse
68
De ontmoeting
la rencontre
69
Het bereikt
le reproche
70
De breuk
la rupture
71
De eenzaamheid
la solitude
72
De zorg
le souci
73
De ondersteuning/de steun
le soutien
74
De tederheid
la tendresse
75
De droefheid
la tristesse
76
Verliefd op
amoureux de
77
Angstig
anxieux
78
Bedrogen
cocu
79
Gênant/hinderlijk
embarrassant
80
Ontroerend/aangrijpend
émouvant
81
Ontroerd/aangedaan
ému
82
Opgewonden
excité
83
Vijandig
hostile
84
Onverschillig/ongevoelig
indifférent
85
Achterdochtig
méfiant
86
Beschermend
protecteur
87
Gezellig/sociaal
sociable
88
Sociaal/maatschappelijk
social
89
Op z’n gemak (zijn/zich voelen)
(être/se sentir) à l’aise
90
Geslachtsgemeenschap hebben
avoir des rapport sexuels
91
Vrijen
faire l’amour
92
Vertrouwen hebben in
faire/avoir confiance à/en
93
Beschaamd zijn
avoir honte
94
Een gebroken hart hebben
avoir le cœur brisé
95
Liefdesverdriet
un chagrin d’amour
96
Liefde op het eerste gezicht
le coup de foudre
97
Iemand verdriet doen
faire de la peine à
98
Bang maken
faire peur à
99
Opgewekt/goed gezind
de bonne humeur
100
Slecht gezind
de mauvaise humeur
101
Zijn zenuwen bedwingen
maîtriser ses nerfs
102
De sprookjes prins/de ware Jacob
le prince charmant
103
Het eens zieden
se mettre d’accord
104
Verliefd worden op
tombeur amoureux de
105
Boos worden op
se mettre en colère contre
106
De hoop verliezen
perdre l’espoir
107
Banden aanhalen/versterken
souder des liens
108
Afspreken
se donner rendez-vous
109
Kussen op de wang/elkaar begroeten
se faire la bise
